ECLI:NL:RBAMS:2023:6794

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/728095 / HA ZA 23-47
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwkundig geschil over schade door bouwwerkzaamheden en bindend advies

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een bouwkundig geschil tussen [eiser] en de erven [gedaagde], Lindeman Vastgoed en WJ Projects. De kern van het geschil betreft de vraag of er schade is ontstaan aan het pand van [eiser] door bouwwerkzaamheden die in opdracht van wijlen [gedaagde] zijn uitgevoerd. In een eerdere procedure hebben partijen afgesproken om een bindend-adviesprocedure te voeren om alle geschillen te beslechten. Deze afspraken staan nu in de weg aan de huidige procedure, omdat de bindend-adviesprocedure nog niet definitief is mislukt. De rechtbank oordeelt dat de bindend-adviesprocedure moet worden hervat en verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen. De rechtbank benadrukt dat partijen gebonden zijn aan de afspraken die zij in 2019 hebben gemaakt en dat de bindend-adviesprocedure moet worden voortgezet. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/728095 / HA ZA 23-47
Vonnis van 1 november 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.J.P. Liefting te Amsterdam,
tegen

1.DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN DE HEER [gedaagde] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FREDERIK HENDRIKSTRAAT LINDEMAN VASTGOED B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. B.S. Friedberg te Amstelveen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WJ PROJECTS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. B.S. Friedberg te Amstelveen.
Partijen zullen hierna [eiser] , de erven [gedaagde] , Lindeman Vastgoed en WJ Projects genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 november 2022, met producties
  • de conclusie van antwoord, tevens inhoudende een reconventionele vordering, met producties
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het tussenvonnis van 10 mei 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald
  • het verkorte proces-verbaal van de op 27 juli 2023 gehouden mondelinge behandeling, met de daarin genoemde stukken, waaronder de akte wijziging van eis, tevens indiening producties, van [eiser] .
1.2.
Partijen hebben op de rol van 23 augustus 2023 vonnis gevraagd, waarna vonnis is bepaald op vandaag.

2.De zaak en de beslissing in het kort

2.1.
Vanaf december 2017 zijn in opdracht van wijlen [gedaagde] sloop- en bouwwerkzaamheden uitgevoerd op het perceel [adres 1] . [eiser] is eigenaar van het buurpand aan de [adres 2] . Tussen hen is discussie ontstaan over de vraag of door voornoemde werkzaamheden schade is ontstaan bij [eiser] .
2.2.
Op 3 juni 2019 hebben [eiser] , wijlen [gedaagde] en Lindeman Vastgoed tijdens een kortgedingprocedure afgesproken dat zij drie deskundigen zullen benoemen om alle tussen hen bestaande conflictpunten bindend te beslissen. Twee deskundigen zouden zich eerst buigen over onder meer de vraag of door de in opdracht van wijlen [gedaagde] uitgevoerde sloop- en bouwwerkzaamheden schade is ontstaan aan het pand van [eiser] . [eiser] heeft één deskundige benoemd, terwijl ook wijlen [gedaagde] en Lindeman Vastgoed samen één deskundige hebben benoemd. De door [eiser] voorgedragen deskundige heeft zich op enig moment teruggetrokken. Een eensluidend bindend advies is tot op heden niet uitgebracht.
2.3.
[eiser] betoogt dat de bindend-adviesprocedure is gefaald in opzet en uitvoering. Hij vindt het niet zinvol om de bindend-adviesprocedure voort te zetten. Daarom legt [eiser] de zaak nu voor aan de rechtbank. Hij vordert schadevergoeding en legt daaraan ten grondslag dat de erven [gedaagde] , Lindeman Vastgoed en WJ Projects aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] lijdt als gevolg van de vanaf 2017 uitgevoerde sloop- en bouwwerkzaamheden.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat zij in deze procedure geen oordeel kan geven over de door [eiser] ingestelde vorderingen. De reden daarvoor is, kort gezegd, dat partijen gebonden zijn aan de door hen in juni 2019 gemaakte afspraken om hun geschillen te laten beslissen door middel van bindend advies. Dat betekent dat zij de bindend-adviesprocedure moeten voortzetten. Om die reden zal [eiser] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is eigenaar van het pand aan de [adres 2] . De begane grond en de twee bovengelegen verdiepingen van dit pand werden door [eiser] verhuurd.
3.2.
[gedaagde] , overleden op 21 september 2021 (hierna: wijlen [gedaagde] ), was eigenaar van het perceel [adres 1] . [gedaagde] heeft Lindeman Vastgoed en aannemer WJ Projects in 2017 ingeschakeld om een appartementencomplex van drie verdiepingen te realiseren op het perceel [adres 1] . Daartoe diende eerst de bestaande loods op dit perceel te worden gesloopt.
3.3.
Op 1 december 2017 is een aanvang gemaakt met de (sloop)werkzaamheden. Redelijk kort daarna zijn de werkzaamheden stilgelegd. WJ Projects heeft in het pand van [eiser] in verband met een instabiele situatie een stutconstructie geplaatst en op het perceel van wijlen [gedaagde] een tijdelijke houten stempelconstructie aangebracht. De bouwwerkzaamheden op [adres 1] konden door die tijdelijke constructies niet worden voortgezet.
3.4.
Wijlen [gedaagde] heeft een kortgedingprocedure tegen [eiser] aanhangig gemaakt, omdat wijlen [gedaagde] wilde dat [eiser] een aanvang zou maken met het herstel van de fundering van het pand van [eiser] . Zolang dat herstel niet zou plaatsvinden, kon wijlen [gedaagde] niet verder met de werkzaamheden op zijn perceel. Bij kortgedingvonnis van 12 juli 2018 is [eiser] veroordeeld om aan een aannemer opdracht te geven tot herstel van de fundering van zijn pand en uitvoering van die werkzaamheden te bespoedigen.
3.5.
[eiser] heeft in 2019 in een tweede kortgedingprocedure tegen wijlen [gedaagde] en Lindeman Vastgoed opschorting van de bouwwerkzaamheden op het perceel van wijlen [gedaagde] en vergoeding van schade gevorderd. Op de zitting van 3 juni 2019 in dat kort geding hebben die partijen afgesproken alle tussen hen bestaande conflictpunten bindend te laten beslissen door deskundigen (bindend advies). In het proces-verbaal van de zitting staat:
“(…)
- Partijen zullen drie deskundigen benoemen om alle tussen hen bestaande conflictpunten bindend te beslissen.
  • Eén van deze deskundigen dient te oordelen over de huurschade van [eiser] en andere schade van de huurders die [eiser] heeft vergoed of behoort te vergoeden. Deze deskundige wordt door partijen gezamenlijk en in onderling overleg benoemd.
  • De twee andere deskundigen zullen bouwkundigen zijn. Ieder van partijen zal een deskundige benoemen, die tot dusver los staat van het conflict tussen partijen en daarover (dus) ook nog niet heeft geadviseerd.
  • Deze twee deskundigen krijgen tot taak te beoordelen of door de sloop- en bouwwerkzaamheden, verricht in opdracht van [gedaagde] , schade is ontstaan aan het pand van [eiser] en zo ja in hoeverre. Bij deze beoordeling speelt mede een rol de wijze waarop de sloop- en bouwwerkzaamheden zijn uitgevoerd. Met inachtneming daarvan geven eigen gebreken van het pand van [eiser] , mede in aanmerking genomen de ligging en ouderdom daarvan, geen recht op vergoeding.
  • De deskundigen krijgen mede tot taak te beoordelen of en zo ja in hoeverre de stagnatieschade die [gedaagde] heeft geleden door de tijdelijke stillegging van de bouw als gevolg van het eerste kortgedingvonnis, is veroorzaakt door eigen gebreken van het pand van [eiser] in voormelde zin. Voor zover de deskundigen in dit opzicht behoefte hebben aan nadere voorlichting, zijn zij bevoegd op hun beurt een deskundige te benoemen. De kosten van deze aanvullende deskundige zullen eveneens voorshands door [gedaagde] worden gedragen.
  • [gedaagde] zal de kosten van deze drie deskundigen voorshands voor zijn rekening nemen. Uiteindelijk komen deze kosten voor rekening van de partij die in het ongelijk is gesteld. Deskundigen zullen ook over deze vraag een beslissing dienen te nemen. Zij zijn mede bevoegd, indien zij daartoe aanleiding zien, deze kosten in een door hen te betalen verhouding voor rekerling van beide partijen te brengen.
  • Wat betreft de aan de pand van [eiser] bevestigde goot die inmiddels is verwijderd in opdracht van [gedaagde] , komen partijen overeen dat [eiser] op zo korte mogelijke termijn een aannemer zal zoeken die tot taak krijgt een definitieve oplossing voor deze goot nu al uit te voeren op kosten van [gedaagde] , in beginsel op de voet van de reeds bestaande tekeningen. De kosten daarvan zullen voor rekening van [gedaagde] komen.
(…)”
3.6.
[eiser] heeft in het kader van de bindend-adviesprocedure R. Singerling (hierna: Singerling) van Hensing B.V. als deskundige benoemd. [gedaagde] heeft C. den Uijl (hierna: Den Uijl) van Van Rossum Raadgevende Ingenieurs B.V. als deskundige benoemd.
3.7.
In de periode mei tot en met oktober 2020 hebben Singerling en Den Uijl onderzoek gedaan, vragen gesteld aan partijen en overleg gehad. Tijdens een bespreking op 23 november 2020 hebben de deskundigen geconstateerd dat zij niet tot een eensluidend oordeel kunnen komen en afgesproken om ieder een eigen rapportage te schrijven.
3.8.
Bij e-mail van 12 april 2021 heeft Den Uijl aan de (toenmalige) advocaten (met een cc aan partijen en aan Singerling) meegedeeld dat hij en Singerling niet tot een eensluidend oordeel zijn gekomen, met name niet over de kernvraag van de staat van de fundering van het pand van [eiser] voor aanvang van de werkzaamheden alsmede de invloed van deze werkzaamheden op het pand van [eiser] . In die e-mail heeft Den Uijl voorgesteld een onafhankelijke partij te zoeken met gespecialiseerde kennis en praktijkervaring op het gebied van grondmechanica en funderingstechniek om de ontstane patstelling te doorbreken. Hierop hebben (de toenmalige advocaten van) partijen (kennelijk) niet gereageerd.
3.9.
In een brief, gedateerd 17 juni 2021, heeft Singerling zijn bevindingen neergelegd. Daarin is geen schadeberekening opgenomen. Deze bevindingen zijn niet gedeeld met (de advocaat van) [gedaagde] en Lindeman Vastgoed.
3.10.
Bij e-mail van 28 februari 2022 heeft mr. W.R. Jackman, de nieuwe advocaat van [eiser] , aan mr. Friedberg bericht dat [eiser] de heer A.C.W.M. van den Nieuwenhuijzen (hierna: Van den Nieuwenhuijzen) van bureau ZNEB Expertise en Taxatie BV (hierna: ZNEB) benoemt als deskundige. Mr. Jackman vraagt verhinderdata van [gedaagde] en Lindeman Vastgoed op te geven voor het plannen van een bezichtiging.
3.11.
Bij e-mail van 1 maart 2022 heeft mr. Friedberg aan mr. Jackman bericht dat reeds uitvoering is gegeven aan de gemaakte afspraken en dat niet is overeengekomen dat (eenzijdig) nieuwe deskundigen worden benoemd.
3.12.
Bij e-mail van 4 maart 2022 heeft mr. Jackman aan mr. Friedberg bericht dat het traject met Singerling om persoonlijke redenen van Singerling voortijdig is beëindigd en dat [eiser] conform de gemaakte afspraken bureau ZNEB als deskundige benoemt om over de schade te oordelen.
3.13.
Bij e-mail van 7 maart 2022 heeft mr. Friedberg aan mr. Jackman onder meer bericht het niet eens te zijn met de gang van zaken en dat de deskundigen eerst onderling tot nader overleg dienen te komen. Hierop is van de zijde van (de advocaat van) [eiser] niet gereageerd. Wel ontving mr. Friedberg op 11 maart 2022 een uitnodiging van ZNEB om bij een bezichtiging op 12 april 2022 aanwezig te zijn.
3.14.
Bij e-mail van 14 april 2022 heeft mr. Friedberg aan mr. Jackman bericht, voor zover hier relevant:
“(…) Uit een voicemail bericht afgelopen dinsdag leidde ik af dat de door u ingeschakelde deskundige ondanks mijn mailwisseling met u toch is afgereisd naar Amsterdam.
U weet dat er een deskundigenbericht reeds heeft plaatsgevonden en dat partijen in een bindend advies procedure zitten.
De regel daarbij is dat uwerzijds niet eenzijdig de spelregels daarvan veranderd kunnen worden.
Mocht de heer van den Nieuwenhuijzen dan ook enig onderzoek hebben gedaan dan is dat geheel aan de zijde van uw cliënt en maakt dat geen onderdeel uit van de lopende BA procedure. (…)”
3.15.
Hierop heeft mr. Jackman bij e-mail van 29 april 2022 aan mr. Friedberg geantwoord, voor zover hier relevant:
“(…) Partijen hebben inderdaad een bindend adviesprocedure afgesproken. Tot het deskundigenbericht is het, naar ik heb begrepen, echter nog niet gekomen. Zoals aangegeven in mijn e-mail van 4 maart 2022 heeft (…) Slingerling, de opdracht neergelegd. Helaas is hierdoor vertraging ontstaan. Cliënt heeft nu de heer van den Nieuwenhuijzen van ZNEB als deskundige benoemd om de bindend-adviesprocedure voort te zetten en te oordelen over de bouwschade.
Graag verneem ik ook de gegevens van de door uw cliënt benoemde deskundige, zodat de deskundigen met elkaar in contact kunnen worden gebracht om tot een gezamenlijk deskundigenbericht te komen. (…)”
3.16.
Bij e-mail van 7 juni 2022 heeft mr. Jackman nogmaals aan mr. Friedberg om de gegevens van de deskundige van diens cliënt gevraagd.
3.17.
Bij e-mail van 8 juni 2022 heeft mr. Friedberg onder meer aan mr. Jackman bericht dat Den Uijl zijn oordeel gereed heeft, dat het probleem kennelijk zit in het vertrek van de bindend adviseur van [eiser] en de advocatenwissel. Met het vertrek van Singerling waren Den Uijl en mr. Friedberg niet bekend.
3.18.
Den Uijl heeft op 27 juni 2022 een rapport uitgebracht.
3.19.
Van den Nieuwenhuijzen heeft op 19 september 2022 een rapport uitgebracht.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis – kort weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van de erven [gedaagde] , Lindeman Vastgoed en WJ Projects:
1. tot betaling van:
a. a) € 92.818,55 inzake extra kosten funderingsherstel;
b) € 11.454,33 inzake huurderving begane grond;
c) € 8.366,28 inzake huurderving bovenwoning;
d) € 1.500,-- inzake verhuisvergoeding huurder;
e) € 7.260,-- inzake gederfde inkomsten van [eiser] ;
f) € 1.500,-- inzake expertise Hensing B.V.;
g) € 4.250,-- inzake expertise ZNEB;
h) € 10.024,35 dan wel € 2.081,03 aan buitengerechtelijke kosten;
2. tot het vrijwaren van [eiser] tegen aanspraken van voormalig huurder Eetcafé ’t Stuivertje VOF die zien op vergoeding van schade die direct of indirect veroorzaakt is door de sloop- en bouwwerkzaamheden op het adres [adres 2] in de periode van 1 december 2017 tot
31 december 2018;
3. in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
4.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] , kort samengevat, ten grondslag dat de in opdracht van [gedaagde] in 2017 uitgevoerde werkzaamheden schade aan het pand van [eiser] hebben veroorzaakt en dat voorafgaand aan die werkzaamheden is afgesproken dat Lindeman Vastgoed eventuele schade zou vergoeden. Daarnaast zijn de erven [gedaagde] , Lindeman Vastgoed en WJ Projects ook op grond van onrechtmatig handelen aansprakelijk voor de schade die is veroorzaakt door de bouw- en sloopwerkzaamheden, aldus [eiser] .
4.3.
De erven [gedaagde] , Lindeman Vastgoed en WJ Projects voeren verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
De erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed vorderen – kort weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiser] tot nakoming van de afspraken over de bindend-adviesprocedure, op straffe van een dwangsom.
4.6.
[eiser] voert verweer.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en die in reconventie, zullen beide vorderingen hierna gezamenlijk worden behandeld.
De vorderingen van [eiser]
5.2.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of zij in deze procedure een oordeel kan geven over de door [eiser] ingestelde vorderingen. De omstandigheid dat partijen in 2019 hebben afgesproken dat zij hun geschillen laten beslechten door middel van bindend advies door deskundigen, staat naar het oordeel van de rechtbank eraan in de weg dat [eiser] datzelfde geschil nu aan de rechtbank voorlegt. Dat licht de rechtbank hierna toe.
Uitgangspunt: partijen zijn gebonden aan de vaststellingsovereenkomst uit 2019
5.3.
Partijen - dat wil zeggen [eiser] enerzijds en wijlen [gedaagde] en Lindeman Vastgoed anderzijds - hebben op 3 juni 2019 ten overstaan van de voorzieningenrechter van deze rechtbank afspraken gemaakt, die zijn neergelegd in het proces-verbaal van de zitting en die namens partijen zijn ondertekend. Die afspraken komen erop neer dat zij alle tussen hen bestaande conflictpunten bindend laten beslissen door deskundigen (bindend advies). Daarmee zijn zij een vaststellingsovereenkomst aangegaan als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
5.4.
Uitgangspunt is dat partijen gebonden zijn aan de vaststellingsovereenkomst. Dat betekent dat de geschilbeslechting moet plaatsvinden door deskundigen op de manier zoals partijen dat in de vaststellingsovereenkomst hebben afgesproken. In dit verband kan ook nog worden gewezen op artikel 7:901 lid 2 BW. Daaruit volgt dat ieder van partijen jegens de andere partij verplicht is datgene te doen wat van haar zijde nodig is om aan de vereisten voor de totstandkoming van de vaststelling - in dit geval het door de deskundigen uit te brengen bindend advies - te voldoen.
5.5.
[eiser] heeft zich tijdens de mondelinge behandeling in deze procedure voor het eerst erop beroepen dat hij de vaststellingsovereenkomst wil ontbinden. De rechtbank verwerpt dat beroep. Op grond van artikel 7:905 BW kan een vaststellingsovereenkomst niet eenzijdig (buitengerechtelijk) worden ontbonden. Dat betekent dat alleen de rechter de ontbinding van een vaststellingsovereenkomst kan uitspreken. Een daartoe strekkende vordering heeft [eiser] echter niet ingesteld. Bovendien heeft [eiser] ook onvoldoende onderbouwd dat de erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed tekort zijn gekomen in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst, terwijl een tekortkoming wel is vereist voor een geslaagd beroep op ontbinding (artikel 6:265 BW).
5.6.
Aangezien [eiser] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst (kunnen) aantasten, geldt die vaststellingsovereenkomst nog steeds.
Is er een impasse waardoor de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet meer gelden?
5.7.
[eiser] heeft aangevoerd dat de procedure om tot een bindend advies te komen, is mislukt en in een impasse is geraakt. Nu de deskundigen er niet in zijn geslaagd om tot een gezamenlijk gedragen bindend advies te komen, is het volgens [eiser] niet zinvol om de bindend-adviesprocedure voort te zetten.
5.8.
De rechtbank begrijpt het betoog van [eiser] zo dat hij het niet redelijk vindt dat hij nog steeds gebonden is aan de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank vat dit betoog op als een beroep op het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW en/of artikel 6:258 lid 1 BW.
5.9.
Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Op grond van artikel 6:258 lid 1 BW kan de rechter op verlangen van één van partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat de andere partij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
5.10.
De formulering ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ in artikel 6:248 lid 2 BW brengt tot uitdrukking dat de rechter bij de toepassing van die bepaling de nodige terughoudendheid moet betrachten. Diezelfde terughoudendheid moet de rechter in acht nemen bij de toepassing van artikel 6:258 BW.
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op artikel 6:248 en 6:258 BW niet slaagt. Dat er tot nu toe nog geen bindend advies ligt, is onvoldoende reden om de bindend- adviesprocedure definitief als mislukt te beschouwen en partijen niet langer gebonden te achten aan de afspraken die zij hebben gemaakt in de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank licht dat hierna toe, waarbij van belang is hoe de bindend-adviesprocedure tot nu toe is verlopen.
5.12.
In de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat drie deskundigen zullen worden benoemd. Twee deskundigen krijgen de taak om te beoordelen of (en zo ja in hoeverre) door de sloop- en bouwwerkzaamheden, verricht in opdracht van [gedaagde] , schade is ontstaan aan het pand van [eiser] . Een derde deskundige zal oordelen over de huurschade van [eiser] en andere schade van de huurders die [eiser] heeft vergoed of behoort te vergoeden.
5.13.
Partijen hebben eerst en in lijn met het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst elk een bouwkundige als deskundige benoemd, namelijk Singerling (voorgedragen door [eiser] ) en Den Uijl (voorgedragen door [gedaagde] en Lindeman Vastgoed). De bedoeling was dat beide deskundigen tot een gezamenlijk gedragen bindend advies zouden komen over de vraag of (en in hoeverre) door de sloop- en bouwwerkzaamheden schade is ontstaan aan het pand van [eiser] . Singerling en Den Uijl hebben in 2020 onderzoek gedaan. In november 2020 hebben zij geconstateerd dat zij (vooralsnog) niet tot een eensluidend oordeel konden komen. De deskundigen hebben toen afgesproken dat ieder een eigen rapportage zou schrijven. Op 12 april 2021 heeft Den Uijl aan partijen laten weten dat Singerling en Den Uijl niet tot een eensluidend oordeel zijn gekomen. Den Uijl heeft daarbij opgemerkt dat het wellicht verstandig is een onafhankelijke partij te zoeken met gespecialiseerde kennis en praktijkervaring op het gebied van grondmechanica en funderingstechniek, om de ontstane patstelling te doorbreken.
In 2022 meldt de advocaat van [eiser] dat hij een nieuwe deskundige benoemt, te weten Van den Nieuwenhuijzen, en dat het traject met Singerling om persoonlijke redenen voortijdig is geëindigd.
Den Uijl heeft op 27 juni 2022 een rapport uitgebracht. Van den Nieuwenhuijzen heeft op 19 september 2022 een rapport uitgebracht. De twee deskundigen hebben geen overleg met elkaar gehad en de in de twee rapporten opgenomen conclusies zijn tegengesteld.
5.14.
Met het terugtrekken door Singerling is een nieuwe situatie ontstaan. Aangezien de verhouding tussen partijen in de bindend-adviesprocedure mede wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid, had (de advocaat van) [eiser] naar aanleiding van het terugtrekken door Singerling contact moeten opnemen met (de advocaat van) de erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed om te overleggen over de nieuw ontstane situatie. Dat is hier niet gebeurd. Nog daargelaten dat over de terugtrekking door Singerling pas in een laat stadium en op weinig transparante wijze is gecommuniceerd, heeft de advocaat van [eiser] eenzijdig meegedeeld over te gaan tot de benoeming van een nieuwe deskundige. Die nieuwe door [eiser] voorgedragen deskundige heeft vervolgens zonder overleg met Den Uijl een eigen rapport opgesteld.
5.15.
Deze gang van zaken strookt niet met de afspraken die partijen in de vaststellingsovereenkomst hebben gemaakt. De bedoeling was immers dat de twee bouwkundige deskundigen tot een gezamenlijk gedragen bindend advies zouden komen. Daarvoor is in elk geval nodig dat de deskundigen met elkaar overleg hebben. Dat is hier niet gebeurd. Indien de deskundigen niet tot een gezamenlijk gedragen advies kunnen komen, ligt het voor de hand dat zij zich nader laten voorlichten of een andere deskundige inschakelen. De vaststellingsovereenkomst voorziet er ook in dat, voor zover de deskundigen behoefte hebben aan nadere voorlichting, zij bevoegd zijn op hun beurt een deskundige te benoemen.
5.16.
Uit het voorgaande volgt dat de bindend-adviesprocedure nog niet definitief als mislukt kan worden beschouwd. Van partijen mag worden verlangd dat die procedure wordt hervat en dat alsnog in overleg de stappen worden gezet om tot een bindend advies te komen. Dat inmiddels de nodige tijd is verstreken sinds 2019, legt onvoldoende gewicht in de schaal en ontslaat partijen niet van de verplichtingen die zij in de vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan.
Conclusie ten aanzien van de erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed
5.17.
[eiser] is gebonden aan de vaststellingsovereenkomst en de daarin gemaakte afspraak om de geschillen tussen [eiser] enerzijds en de erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed anderzijds te laten beslissen door middel van bindend advies. Datzelfde geschil kan [eiser] daarom niet in deze procedure aan de rechtbank voorleggen. De bindend-adviesprocedure moet worden voortgezet. [eiser] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de door hem tegen de erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed ingestelde vorderingen.
Positie van WJ Projects
5.18.
In deze procedure heeft [eiser] zijn vorderingen ook ingesteld tegen WJ Projects. Volgens [eiser] is WJ Projects als feitelijk uitvoerder van de sloopwerkzaamheden samen met de erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed hoofdelijk aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade.
5.19.
Bij de vaststellingsovereenkomst is WJ Project geen partij. Dat betekent dat [eiser] zijn vordering tegen WJ Projects in beginsel aan de rechter kan voorleggen. De aard van die vordering, de strekking van de vaststellingsovereenkomst en het feit dat de geschillen tussen [eiser] en de erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed nog niet zijn beslecht met een bindend advies verzetten zich er echter tegen dat [eiser] zijn vordering tegen WJ Projects nu aan de rechtbank voorlegt. De bedoeling van partijen met de vaststellingsovereenkomst was immers om alle tussen hen bestaande geschilpunten bindend te beslissen, daaronder begrepen de vraag of door de uitgevoerde sloop- en bouwwerkzaamheden op het perceel [adres 1] schade is ontstaan aan het naastgelegen pand van [eiser] . Diezelfde vraag zal ook in de verhouding tussen [eiser] en WJ Projects moeten worden beantwoord, indien komt vast te staan dat WJ Project als feitelijk uitvoerder onrechtmatig heeft gehandeld. [eiser] heeft er in 2019 voor gekozen WJ Projects niet te betrekken in de kortgedingprocedure, maar stelt nu dat WJ Projects mede hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade waarover door middel van bindend advies bindend behoort te worden beslist. Daarmee verhoudt zich niet dat [eiser] WJ Projects reeds nu in rechte betrekt, zonder dat duidelijk is wat de uitkomst is van het bindend advies. Om die reden zal de rechtbank [eiser] ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vorderingen tegen WJ Projects.
De tegenvordering van de erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed
5.20.
De erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed vorderen in reconventie dat [eiser] wordt veroordeeld de afspraken in de vaststellingsovereenkomst na te komen. Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is geoordeeld, is deze vordering toewijsbaar. De procedure om tot een bindend advies te komen, moet worden hervat. Over de manier waarop verder invulling wordt gegeven aan die procedure, zullen partijen met elkaar in overleg moeten treden.
5.21.
Voor zover de erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed hebben betoogd dat de bouwkundige kant van de zaak is afgedaan omdat Den Uijl een bindend advies heeft uitgebracht, volgt de rechtbank hen daarin niet. Het rapport van Den Uijl kan niet worden aangemerkt als een bindend advies, omdat de bedoeling was dat twee deskundigen gezamenlijk tot een bindend advies zouden komen.
Vanwege de terugtrekking van Singerling ligt het voor de hand dat [eiser] een nieuwe deskundige voordraagt die samen met Den Uijl als bindend adviseur optreedt. De deskundigen zullen overleg moeten hebben met elkaar en bezien of zij tot een gezamenlijk gedragen bindend advies kunnen komen. Is dat laatste niet het geval, dan ligt het voor de hand dat zij samen een derde deskundige inschakelen.
5.22.
De rechtbank ziet geen reden om aan de veroordeling in reconventie een dwangsom te verbinden. Aan de veroordeling kan ook geen tijdsbepaling worden verbonden, omdat [eiser] weliswaar moet meewerken aan hervatting van de bindend- adviesprocedure maar hij zal dat op verschillende momenten moeten doen en de wijze waarop zal verschillen al naar gelang de bindend-adviesprocedure vordert.
Voortzetting bindend-adviesprocedure
5.23.
Met het oog op de voortzetting van de bindend-adviesprocedure overweegt de rechtbank ten slotte nog het volgende.
5.24.
Het is de rechtbank opgevallen dat in elk geval [eiser] en de door hem voorgedragen deskundige Singerling de (onafhankelijke) taak en de rol van een bindend adviseur niet altijd goed voor ogen lijken te hebben gehad.
5.25.
In de vaststellingsovereenkomst hebben partijen afgesproken dat zij alle tussen hen bestaande conflictpunten bindend laten beslissen door deskundigen. Dit brengt mee dat die bindend adviseurs aangezocht worden vanwege hun deskundigheid. Dat betekent dat de bindend adviseurs hun bindend advies moeten baseren op hun expertise. De bindend adviseurs dienen zich daarbij onafhankelijk van partijen op te stellen en zich daarbij niet te laten leiden door de belangen van partijen. Weliswaar hebben partijen het recht elk een deskundige te benoemen, maar daarmee eindigt in zoverre ook de zeggenschap van partijen. De bindend adviseurs worden namelijk geacht onafhankelijk en op basis van hun expertise tot een (eensluidend) bindend advies te komen.
5.26.
Uit de als productie 6 bij de conclusie van antwoord overgelegde e-mails tussen Singerling en [eiser] blijkt dat zij onderling contact en overleg hebben gehad. Singerling heeft aan [eiser] laten weten de toelichting van [eiser] zo goed mogelijk te zullen verdedigen en dat hij zijn uiterste best zal doen in het belang van [eiser] . Deze handelswijze strookt niet met de (onafhankelijke) taak en rol van de bindend adviseur.
Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij op bezoek is geweest bij Singerling om diens bevindingen en het concept-rapport één op één met Singerling te bespreken. Dit strookt niet met het uitgangspunt dat een bindend adviseur gelijktijdig met beide partijen behoort te communiceren en dat contact met uitsluitend één van partijen in beginsel niet is toegestaan.
5.27.
Voor het vervolg van de bindend-adviesprocedure zullen partijen, hun advocaten en de bindend adviseurs zodoende voor ogen moeten houden dat de bindend adviseurs worden geacht onafhankelijk te opereren.
Conclusie en proceskosten
5.28.
[eiser] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen. De tegenvordering van de erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed zal worden toegewezen op de manier zoals hieronder in de beslissing is opgenomen.
5.29.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
5.30.
De kosten in conventie worden tot op heden aan de kant van de erven [gedaagde] , Lindeman Vastgoed en WJ Projects begroot op € 5.737,- aan griffierecht en € 3.760,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief V: € 1.880,-), in totaal dus € 9.497,-.
5.31.
De kosten in reconventie worden aan de kant van de erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed tot op heden begroot op € 598,- aan salaris advocaat (2,0 punten x factor 0,5 x tarief II: € 598,-).
5.32.
De nakosten worden begroot op de wijze die is vermeld onder de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de erven [gedaagde] , Lindeman Vastgoed en WJ Projects tot op heden begroot op € 9.497,00,
in reconventie
6.3.
veroordeelt [eiser] om mee te werken aan de hervatting van de bindend-adviesprocedure, met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor onder 5.20 en 5.21 heeft overwogen,
6.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de erven [gedaagde] en Lindeman Vastgoed tot op heden begroot op € 598,00,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
verder in conventie en in reconventie
6.6.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 271,00 aan salaris advocaat, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 6.2, 6.4 en 6.6 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. J.P. van der Stouwe, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023.
de griffier is verhinderd
mede te ondertekenen