ECLI:NL:RBAMS:2023:679

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
C/13/728115 / KG ZA 23-26
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot opheffing van beslag op overbedelingssom in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. [eiser] vorderde de opheffing van een beslag dat door [gedaagde] was gelegd op de overbedelingssom die [naam] aan [gedaagde] verschuldigd was. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot opheffing van het beslag niet kon worden toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de leningsovereenkomst tussen [eiser] en [naam] een echte overeenkomst was. De rechtbank wees erop dat de omstandigheden rondom de lening, zoals het feit dat het bedrag in contanten zou zijn betaald, ongeloofwaardig leken. Bovendien werd er opgemerkt dat de leningsovereenkomst en de bijbehorende verklaringen niet voldoende onderbouwd waren met bewijsstukken zoals bankafschriften. De rechtbank concludeerde dat er nader onderzoek naar de feiten nodig was, wat niet mogelijk was in het kader van een kort geding. Daarom werden de gevraagde voorzieningen geweigerd en werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/728115 / KG ZA 23-26 AB/MvG
Vonnis in kort geding van 27 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] (Iran),
eiser bij dagvaarding van 17 januari 2023,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R.H. Kroes te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.M. Uittenhout te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] een incidentele conclusie tot zekerheidstelling proceskosten op de grond van artikel 224 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend. [eiser] heeft verweer gevoerd aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord.
1.2.
Ter zitting zijn partijen het eens geworden over de wijze van zekerheidstelling door [eiser] . Overeengekomen is dat mr. Kroes uiterlijk op 26 januari 2023 om 12.00 uur een verklaring van de bestuurder van de aan zijn kantoor verbonden stichting derdengelden over zal leggen, waarin staat dat op eerste vertoon van het vonnis in dit kort geding een bedrag ter grootte van de daarin opgenomen kostenveroordeling aan [gedaagde] zal worden overgemaakt. Bij e-mail van 26 januari 2023 om 10:04 uur heeft mr. Kroes deze verklaring gestuurd aan de rechtbank met mr. Uittenhout in de cc.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 25 januari 2023 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnotitie in het geding gebracht. Vonnis is bepaald op vandaag.
1.4.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- aan de zijde van [eiser] : mr. Kroes;
- [gedaagde] met mr. Uittenhout.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en [naam] zijn in algehele gemeenschap van goederen getrouwd geweest. Zij hebben een dochter, [minderjarige] , geboren op [minderjarige] 2005 in [geboorteplaats] .
2.2.
[eiser] is een goede vriend van [naam] .
2.3.
Bij tussenbeschikking van deze rechtbank van 16 februari 2022 is onder meer de echtelijke woning aan [gedaagde] toebedeeld, onder de verplichting dat zij de helft van de overwaarde aan [naam] zal voldoen en dat hij wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening.
2.4.
[gedaagde] en [naam] zijn het er niet over eens of investeringen in Duitsland en onroerend goed in Iran tot de huwelijksgemeenschap behoorden. Volgens [gedaagde] behoren ook die goederen tot de gemeenschap en volgens [naam] heeft hij dit vermogen aan hun dochter [minderjarige] geschonken. De rechtbank heeft in de tussenbeschikking daarover overwogen dat de giften aan [minderjarige] vernietigbare rechtshandelingen zijn, omdat sprake is van bovenmatige giften, waarvoor de toestemming van [gedaagde] was vereist op grond van artikel 1:88 lid 1 sub b BW. De beslissing over deze bestanddelen van de gemeenschap is aangehouden in afwachting van bericht over vernietiging van de rechtshandeling(en) en over de gewenste voortgang van de procedure.
2.5.
[eiser] heeft een stuk met de naam “Loan agreement” in het geding gebracht, dat door hem en [naam] is getekend. Hierin staat dat [naam] op 14 juli 2021 € 100.000,00, op 20 september 2021 € 100.000,00 en op 19 april 2022 € 58.000,00 heeft geleend van [eiser] . Verder staat in het stuk dat [naam] geen rente is verschuldigd, dat hij het bedrag van € 258.000,00 op 1 juli 2022 moet hebben terugbetaald aan [eiser] en dat het stuk is getekend op 19 april 2022.
2.6.
Op 8 juli 2022 heeft [gedaagde] aan de voorzieningenrechter verlof verzocht voor het leggen van conservatoir beslag onder de notaris ten laste van [naam] , voor een vordering van € 240.480,00 in verband met het vermogen in Duitsland en Iran. Het beslagverlof is dezelfde dag verleend voor € 312.000,00 (hoofdsom + 30% rente en kosten).
2.7.
In de eindbeschikking van 13 juli 2022 in de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank wederom overwogen dat de schenking van het onroerend goed in Iran en de investeringen in Duitsland als bovenmatige giften worden beschouwd, waarvoor de toestemming van [gedaagde] was vereist (nu [minderjarige] minderjarig is), en dat onvoldoende is komen vast te staan dat [gedaagde] expliciet of stilzwijgend heeft ingestemd. In de beschikking staat onder meer het volgende:
“(…)
2.2.5
De vrouw stelt zich op het standpunt dat er geen schenking tot stand is gekomen, omdat [minderjarige] de schenking niet heeft geaccepteerd. Zij heeft ter onderbouwing een verklaring van [minderjarige] in het geding gebracht, waaruit blijkt dat [minderjarige] destijds niet heeft ingestemd en ook nu niet instemt met de giften van haar vader aan haar en zij biedt nader bewijs aan van haar stelling. Voor het geval wordt aangenomen dat er sprake is van een schenking, heeft de vrouw de buitengerechtelijke vernietiging ingeroepen van de giften, door middel van een brief die aan [minderjarige] en haar ouders is verzonden. De man heeft daarop laten weten de gerechtvaardigdheid van deze vernietigingsverklaring te bestrijden, zodat de buitengerechtelijke vernietiging, alleen om deze reden al, niet tot stand is gekomen.
2.2.6
De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank eerder al heeft overwogen dat sprake is van bovenmatige giften, waarvoor de toestemming van de vrouw was vereist en dat onvoldoende is vast komen te staan dat de vrouw expliciet of stilzwijgend heeft ingestemd. De nadere reactie van partijen maakt dit niet anders. De vraag is nu of met de buitengerechtelijke verklaring van de vrouw een vernietiging van deze giften tot stand is gekomen. Dat is niet het geval. Immers, nog buiten het feit dat onbekend is of [minderjarige] al dan niet berust in de buitengerechtelijke vernietiging, geldt dat [minderjarige] nog minderjarig is, waardoor zij wordt vertegenwoordigd door haar ouders. Gebleken is dat deze ouders het ten aanzien van het vermogen van [minderjarige] op dit punt niet eens zijn. De man bestrijdt namelijk de vernietiging. De ouders hebben dus niet als wettelijk vertegenwoordigers van [minderjarige] (gezamenlijk) berust in de vernietiging. De rechtbank concludeert dan ook dat de buitengerechtelijke vernietiging niet tot stand is gekomen.
2.2.7
De rechtbank oordeelt dan ook dat het vermogen op naam van [minderjarige] in Duitsland en Iran buiten de (ontbonden) gemeenschap van goederen valt, zodat het verzoek van de vrouw tot verdeling van dit vermogen wordt afgewezen. De rechtbank wijst er nog op, dat het de vrouw vrij staat alsnog gerechtelijke stappen te ondernemen ten aanzien van het geschil tussen haar en de man over het vermogen van [minderjarige] en in het bijzonder over de berusting namens [minderjarige] in de door haar ingeroepen vernietigingsverklaring.”
2.8.
[gedaagde] heeft [naam] op 13 juli 2022 gedagvaard in kort geding, om hem te doen veroordelen tot medewerking aan levering van de woning die op 18 juli 2022 gepland stond. Op 15 juli 2022 was de mondelinge behandeling. Die procedure is vervolgens aangehouden in afwachting van de medewerking van [naam] aan de levering van zijn aandeel in de woning aan [gedaagde] .
2.9.
Bij e-mail van 15 juli 2022 heeft [eiser] aan [naam] gevraagd hoe en wanneer die zijn schuld van € 258.000,00 aan hem zou terugbetalen. [naam] heeft in een e-mail van 16 juli 2022 aan [eiser] bevestigd dat hij het bedrag van
€ 258.000,00 verschuldigd is, en vroeg [eiser] daarbij nog even geduld te hebben tot hij de overbedelingssom zou hebben ontvangen.
2.10.
Op 20 juli 2022 heeft [eiser] verlof verzocht en verkregen voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van [naam] op de onverdeelde helft van de woning. Het beslagverlof is verleend voor € 275.000,00 (inclusief rente en kosten). Diezelfde dag heeft [eiser] dit beslag doen leggen.
2.11.
Op 25 juli 2022 heeft [gedaagde] ten laste van [naam] beslag doen leggen onder de notaris op zijn aandeel in de overwaarde van de woning.
2.12.
Op 28 en 29 juli 2022 hebben de advocaten van [gedaagde] (mr. Uittenhout) en [naam] (mr. Heemskerk) gemaild over de tekst van de akte van verdeling en levering.
2.13.
Vanwege een voor [gedaagde] gunstige hypotheekofferte met een beperkte geldigheidsduur is zij akkoord gegaan met levering van het aandeel van [naam] in de woning onder handhaving van het door [eiser] gelegde conservatoire beslag. Deze levering heeft op 3 augustus 2022 plaatsgevonden. In de akte van verdeling en levering staat, voor zover van belang, het volgende:

1.4 beslag
Op de onverdeelde helft van het registergoed van de man is beslag gelegd voor een volgens verklaring van de ex-echtgenoten privé schuld van de man. Dit is een beslag gelegd ten laste van de man, ten behoeve van de heer [eiser] (…) hierna ‘de beslaglegger’ genoemd. (…)
Financiële afwikkeling verdeling registergoed
De ex-echtgenoot die het registergoed krijgt toegedeeld moet een bedrag van (…) (€ 278.272,07) aan de andere ex-echtgenoot betalen. Dit bedrag wordt hierna ‘de overbedelingssom’ genoemd.
(…)
Thans is er beslag gelegd op de onverdeelde helft van het registergoed van de man zoals vermeld onder 1.4 (…).
Thans is er ook beslag gelegd op de derdengeldrekening van mij, notaris, voor het gedeelte overbedelingssom (…) van de man, door de vrouw.
In dit kader zijn de ex-echtgenoten het volgende overeengekomen. De overbedelingssom (…) van de man wordt na de onderhavige aktepassering niet uitgekeerd aan de man in verband met het beslag (…) door de vrouw en omdat er beslag ligt van een schuldeiser van de man op het onverdeelde helft van het registergoed.
De rechter zal uitmaken wie gerechtigd is tot deze gelden. Nadat de uitspraak van de rechter in kracht van gewijsde is gegaan zal ik, notaris, de overbedelingssom (…) van de man uitboeken naar de gerechtigde zoals volgt uit deze eindbeschikking.
Indien een rechterlijke uitspraak uitwijst dat de beslaglegger genoemd onder 1.4 een vordering heeft op de man, (…), dan zal deze vordering worden voldaan uit de overbedelingssom (…) van de man. De ex-echtgenoten zullen beide hieraan meewerken, en in dit geval zal de vrouw zorgdragen dat het beslag op de derdengeldrekening van mij, notaris, wordt opgeheven ter uitbetaling aan de beslaglegger genoemd onder artikel 1.4 (…)”.
2.14.
Tussen [gedaagde] , [naam] en [eiser] zijn in september 2022 twee kortgedingprocedures gevoerd bij deze rechtbank, die gezamenlijk zijn behandeld. In de ene zaak was [gedaagde] eiseres en [eiser] gedaagde (zaak 1). In die procedure vorderde [gedaagde] , voor zover van belang, opheffing van het door [eiser] gelegde beslag op de onverdeelde helft van de woning en om hem te verbieden executoriaal beslag te leggen onder de notaris op de overbedelingssom. In de andere zaak was [naam] eiser en [gedaagde] gedaagde en vorderde [naam] , voor zover van belang, [gedaagde] te veroordelen het beslag onder de notaris op de overbedelingssom op te heffen (zaak 2). Bij vonnis van 23 september 2022 zijn de vorderingen van [gedaagde] toegewezen en is de vordering van [naam] afgewezen. In dat vonnis is, voor zover van belang, het volgende overwogen:

Zaak 1
Ontvankelijkheid
4.1.
In zaak 1 is sprake van verzet tegen executie door een derde. [gedaagde] is immers geen partij in de zaak tussen [ [eiser] , vzr] en [naam] . Op grond van artikel 438 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet [gedaagde] in dat geval zowel [ [eiser] , vzr] als [gedaagde] dagvaarden, op straffe van nietigheid. In dit geval wordt aanleiding gezien om geen processuele gevolgen te verbinden aan de omstandigheid dat [gedaagde] [naam] niet heeft gedagvaard. De strekking van artikel 438 lid 6 Rv is te voorkomen dat tussen de executant en de partijen die mogelijk een recht op het beslagen goed hebben, tegenstrijdige uitspraken worden gedaan (vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 16 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:763). In dit geval is [naam] in de procedure betrokken, doordat hij zelf een dagvaarding heeft uitgebracht tegen [gedaagde] (zaak 2), en bij de aanvraag van de zittingsdatum expliciet heeft gevraagd om die zaak samen met zaak 1 te behandelen, omdat het feitencomplex identiek is en de zaken sterk met elkaar verbonden zijn. De zaken zijn dan ook gezamenlijk behandeld, en uit de verklaringen van [naam] ter zitting blijkt voldoende dat hij hetzelfde standpunt inneemt als [ [eiser] , vzr]. Hij heeft de vordering van [ [eiser] , vzr] niet betwist en erkent dat hij in gebreke is. Hij vindt dat het beslag moet blijven liggen totdat [ [eiser] , vzr] is voldaan. Er is dan ook geen reële kans op tegenstrijdige uitspraken en er bestaat geen in rechte te respecteren belang om [gedaagde] niet ontvankelijk te verklaren. Evenmin behoeft zij in staat te worden gesteld om [naam] op de voet van artikel 118 Rv als partij in het geding op te roepen.
(…)
4.4.
In dit geval is summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering, omdat ongeloofwaardig is dat de leningsovereenkomst waarop [ [eiser] , vzr] zijn vordering baseert een ‘echte’ overeenkomst is. Daarvoor is het volgende redengevend. Dat een paar uur na de zitting op 15 juli een e-mail wordt gezonden over een vordering die nooit eerder ter sprake is gekomen, is al opmerkelijk. Verder valt op dat de e-mails, en ook de bij de dagvaarding in de bodemprocedure overgelegde overeenkomst in het Engels zijn opgesteld, terwijl [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat [ [eiser] , vzr] en [naam] altijd in het Perzisch met elkaar communiceren. Bovendien is opmerkelijk dat het bedrag in Iraanse Toman zou zijn betaald, maar dat in de e-mail en de leningsovereenkomst bedragen in euro’s worden genoemd, en ook nog in ronde getallen van twee maal € 100.000,00 en eenmaal € 58.000,00. “Toevallig” is dat bedrag bijna gelijk aan de overbedelingssom van € 278.272,07, zoals [gedaagde] terecht heeft gesteld. Ook is er onduidelijkheid over de bestemming van de geleende gelden. [naam] heeft gesteld dat hij de bedragen heeft aangewend voor verbouwing van het onroerend goed in [woonplaats 1] (Iran). De dochter van [naam] en [gedaagde] , [minderjarige] , die onlangs nog in het appartement in [woonplaats 1] is geweest, heeft echter verklaard dat zij niet heeft gezien dat er iets is gebouwd/verbouwd aan het onroerend goed aldaar. Hoewel [naam] heeft betwist dat die verklaring afkomstig is van [minderjarige] , is het gelet op het voorgaande aan [ [eiser] , vzr] en [naam] om met iets meer te komen dan een enkel e-mailbericht van 15 juli 2022 en een overeenkomst die ook na die tijd zou kunnen zijn opgemaakt. Zo hadden zij bijvoorbeeld bankafschriften kunnen overleggen, waaruit blijkt dat [ [eiser] , vzr] daadwerkelijk tweemaal € 100.000,00 en eenmaal € 58.000,00 aan [naam] heeft overgemaakt of nadere bescheiden waaruit blijkt dat daadwerkelijk een verbouwing heeft plaatsgevonden en welke kosten daarvoor zijn gemaakt. Dat hebben zij niet gedaan. Onder deze omstandigheden is summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering.
4.5. [
[eiser] , vzr] heeft nog gewezen op de afspraak tussen [naam] en [gedaagde] in de akte verdeling. Daarin staat dat indien een rechterlijke uitspraak uitwijst dat [ [eiser] , vzr] een vordering heeft op [naam] , dat dan na betaling van de vordering het beslag kan worden opgeheven en dat beide ex-echtgenoten daaraan mee zullen werken. Deze afspraak houdt in dat aan [ [eiser] , vzr] kan worden betaald als uit een rechterlijke uitspraak blijkt dat hij een vordering heeft. In dit vonnis wordt echter geoordeeld dat de vordering summierlijk ondeugdelijk is. Het beslag zal dan ook worden opgeheven, en [ [eiser] , vzr] zal worden verboden opnieuw beslag te leggen op basis van hetzelfde feitencomplex, waarbij de dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd, zoals hierna in de beslissing vermeld.
(…)
Zaak 2
(…)
4.10.
De rechtbank heeft in haar beschikkingen van 16 februari 2022 en 13 juli 2022 de schenking van vermogen in Duitslang en Iran als bovenmatige giften aangemerkt, waarvoor de toestemming van [gedaagde] vereist was. Vaststaat dat [gedaagde] die toestemming niet heeft gegeven en dat de genoemde giften dus vernietigbaar zijn. [naam] heeft de door [gedaagde] ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging niet aanvaard. Deze is dus niet tot stand gekomen en [gedaagde] zal een gerechtelijke vernietigingsprocedure (moeten) starten. Nu de rechtbank in de echtscheidingsprocedure reeds heeft overwogen dat de giften bovenmatig zijn en vaststaat dat [gedaagde] haar toestemming niet heeft gegeven, is die vernietigingsprocedure zeker niet kansloos en daarmee is haar vordering niet summierlijk ondeugdelijk. Dat tussen het moment dat het beslagverlof werd gegeven en het moment van beslag leggen de vordering van [gedaagde] in de echtscheidingsprocedure is afgewezen maakt dat niet anders. De rechtbank kon in die procedure de vernietiging van de schenking immers niet uitspreken. (…)”
2.15.
Bij vonnis van 9 november 2022 van deze rechtbank is [naam] bij verstek veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 258.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2022. Verder is [naam] veroordeeld in de proces- en beslagkosten.
2.16.
Bij e-mail van 12 november 2022 heeft [naam] aan [eiser] bericht dat hij het vonnis accepteert en daartegen geen rechtsmiddel zal instellen. De termijn om in verzet te gaan is verstreken en het vonnis is onherroepelijk geworden.
2.17.
Bij e-mail van 14 november 2022 van zijn advocaat heeft [eiser] het verstekvonnis aan de notaris gestuurd. De notaris is bericht dat tussen [gedaagde] en [naam] in de akte van verdeling en levering is afgesproken dat de vordering van [eiser] op [naam] uit de overbedelingssom wordt voldaan, indien een rechterlijke uitspraak dit uitwijst, en dat [eiser] deze afspraak onder verwijzing naar artikel 6:254 BW aanvaardt. De notaris is verzocht om de vordering van [eiser] uit hoofde van het verstekvonnis te voldoen uit de overbedelingssom.
2.18.
Bij e-mail van 15 november 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] de notaris verboden om mee te werken aan het verzoek van [eiser] .
2.19.
[eiser] heeft een schriftelijke verklaring van 22 januari 2023 van een advocaat uit Iran in het geding gebracht. In die verklaring staat dat als [naam] de lening van meer dan € 250.000,00 niet betaalt, [eiser] wordt geadviseerd om in Nederland een procedure te starten en de ‘MOU’ (naar wordt aangenomen Memorandum of Understanding) op te stellen in de Engelse taal, zodat deze niet vertaald en gelegaliseerd hoeft te worden.
2.20.
[eiser] heeft een schriftelijke verklaring van 24 januari 2023 in het geding gebracht van [naam]. [naam], een gezamenlijke vriend van hem en [naam] . Daarin verklaart [naam] dat hij bekend is met de lening van € 258.000,00 van [eiser] aan [naam] en dat dit bedrag is aangewend voor de verbouwing van de woning van de dochter van [naam] in [woonplaats 1] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
I. het door [gedaagde] ten laste van [naam] onder de notaris gelegde beslag op de overbedelingssom op te heffen;
II. [gedaagde] te gebieden de verdelingsovereenkomst in de akte na te komen, meer in het bijzonder haar te gebieden volledige medewerking te verlenen om de notaris tot uitbetaling aan [eiser] te kunnen laten overgaan, op straffe van een dwangsom;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe dat over de afspraken in de akte van verdeling en levering tussen de advocaten van [gedaagde] en [naam] uitvoerig is gecorrespondeerd. De tekst in die akte is volledig geïnitieerd en opgesteld door de advocaat van [gedaagde] . [gedaagde] en [naam] zijn overeengekomen dat de vordering van [eiser] op [naam] in geval van een toewijzende rechterlijke uitspraak zal worden voldaan uit de overbedelingssom van [naam] en dat [gedaagde] in dat geval het door haar gelegde beslag op de overbedelingssom zal opheffen. [eiser] heeft deze afspraak aanvaard en geldt op grond van artikel 6:254 BW als partij bij de akte. [naam] is bij verstekvonnis veroordeeld om de door hem geleende som van € 258.000,00 terug te betalen aan [eiser] . Dit vonnis is onherroepelijk geworden. [eiser] heeft het geld steeds cash aan [naam] overhandigd. Het bestaan van de lening blijkt onder meer uit de verklaring van de advocaat van [eiser] , die heeft geadviseerd de afspraken daarover alsnog vast te leggen in een Engelstalige schriftelijke overeenkomst. Verder blijkt het bestaan van de lening uit de verklaring van [naam].
3.3.
[gedaagde] heeft betwist dat [eiser] geld heeft geleend aan [naam] . De zogenaamde leningsovereenkomst is een opzet tussen hen om de overbedelingssom vrij te krijgen en buiten bereik van [gedaagde] te brengen. De akte is opgesteld tussen [gedaagde] en [naam] en bindt alleen hen. [eiser] kan geen rechten ontlenen aan die akte. [gedaagde] heeft bij het opstellen van de akte alleen haar eigen belang willen dienen, namelijk het behoud van de woning voor haar en haar dochter door het voorkomen van uitwinning van haar woning als het beslag niet zou zijn opgeheven vóórdat er een veroordelend vonnis zou worden gewezen in de procedure tussen [eiser] en [naam] . Toen het beslag door de voorzieningenrechter was opgeheven, was [eiser] geen beslaglegger meer, zodat de in de akte bedoelde situatie zich niet meer voordoet. Omdat er enorme haast was geboden bij het passeren van de akte, is de tekst van de laatste wijzigingen in de akte ongelukkig geformuleerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ofschoon [eiser] strikt genomen slechts nakoming vordert van de afspraken die [gedaagde] en [naam] ten behoeve van hem hebben opgenomen in de akte van 3 augustus 2022, zal toewijzing van de vordering in feite neerkomen op executie van het tussen [eiser] als eiser en [naam] als gedaagde bij verstek gewezen vonnis. Daarmee zou het enige object waarop [gedaagde] zich in Nederland jegens [naam] kan verhalen, de overbedelingssom, die de ex-echtgenoten hier nog bij de notaris hebben staan, vrijwel geheel zijn verdwenen naar [woonplaats 1] .
4.2.
In het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 september 2022, voor zover gewezen in het derdenverzet van [gedaagde] tegen de executie door [eiser] jegens [naam] , wordt het ongeloofwaardig geacht dat de overeenkomst tussen deze beiden een echte overeenkomst is. De desbetreffende overwegingen, die hiervoor onder 2.14 zijn weergegeven, gelden onverkort, zij het dat nu een verklaring achteraf is overgelegd voor het gebruik van de Engelse taal en een weinig zeggende verklaring van een relatie van [naam] dat hij volledig bekend is met de lening en het doel daarvan. Gevraagd naar bankafschriften waaruit de lening kon blijken, heeft de advocaat van [eiser] op de zitting verklaard dat het allemaal cash is gegaan in de lokale valuta. [gedaagde] heeft daar onbetwist tegenover gesteld dat € 258.000 in lokale valuta een onwaarschijnlijke, niet te hanteren, hoeveelheid bankbiljetten zou hebben opgeleverd. Daar wordt het verhaal dan ook niet geloofwaardiger van. Weliswaar ligt er nu een vonnis, maar het feit dat [naam] zich daartoe in Nederland bij verstek heeft laten veroordelen past goed bij een opzetje om de overbedelingssom uit de handen van [gedaagde] te houden.
4.3.
Bij deze stand van zaken is nader onderzoek naar de feiten geboden, waarvoor het kort geding zich niet leent. In ieder geval leent de kort gedingrechter zich onder deze omstandigheden niet voor een simpele veroordeling op basis van de – minder gelukkige – formulering in de akte van 3 augustus 2022.
4.4.
Dit betekent dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd, met verwijzing van [eiser] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten. Die worden tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 314,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris advocaat. De verzochte nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.330,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: AB