ECLI:NL:RBAMS:2023:678

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
C/13/713215 / FA RK 22-630
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2023 een beschikking gegeven over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man, die op 2 oktober 2002 in Paramaribo zijn gehuwd. De echtscheiding werd uitgesproken op 9 februari 2022, en de beschikking betreft de afwikkeling van het huwelijksvermogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijksvermogensregime onder Nederlands recht valt, aangezien de partijen hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking in Nederland hebben gevestigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt, waardoor een algehele gemeenschap van goederen bestaat.

De rechtbank heeft de verdeling van de gemeenschap besproken, waarbij de inboedelgoederen met gesloten beurzen bij helfte worden verdeeld. De vrouw heeft aanspraak gemaakt op een auto en motor die de man in zijn bezit heeft, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat deze goederen in de gemeenschap vallen. De banksaldi worden per peildatum 3 maart 2021 gelijkelijk verdeeld. De vrouw heeft ook aanspraak gemaakt op een huis in Indonesië, maar ook hier heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd.

Verder is er een discussie geweest over een perceel grond in Suriname, waar de vrouw een recht van vruchtgebruik op heeft. De rechtbank heeft dit recht aan de vrouw toegewezen, met de verplichting om de helft van de waarde aan de man te vergoeden. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man om een geldbedrag van € 25.000,-- en de schuldenlast te verdelen afgewezen, omdat de vrouw niet heeft aangetoond dat de man de gemeenschap heeft benadeeld. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat elke partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/713215 / FA RK 22-630
Beschikking van 8 februari 2023 betreffende de verdeling
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.H. Schmidt,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. Mangal.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
- de beschikking van 9 februari 2022 van deze rechtbank, waarbij de echtscheiding is uitgesproken en de beslissing ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogen is aangehouden;
- het F9-formulier van 20 januari 2023 met producties van de man;
- het F9-formulier van 23 januari 2023 met producties van de vrouw;
- het F9-formulier van 26 januari 2023 met aanvulling van de verzoeken van de man;
- het F9-formulier van 26 januari 2023 met producties van de vrouw;
- het F9-formulier van 27 januari 2023 met aanvulling van de verzoeken en producties van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten.
1.3.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de rechter beantwoord.
1.4.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 2 oktober 2002 te Paramaribo (Suriname). Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De echtscheidingsbeschikking van 9 februari 2022 is op 24 juni 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Verdeling
3.1.1.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
3.1.2.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
3.1.3.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
3.1.4.
Partijen hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna geen nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. De man had immers op dat moment de Nederlandse nationaliteit en de vrouw toen nog de Surinaamse nationaliteit.
3.1.5.
Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking in Nederland gevestigd.
Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
3.1.6.
Nu niet is gesteld of gebleken dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in artikel 1:93 en 1:94, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (oud) worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestaat.
De gemeenschap dient ingevolge artikel 1:100 BW in beginsel bij helfte te worden verdeeld.
3.1.7.
Beide partijen hebben verzocht de verdeling van de ontbonden gemeenschap vast te stellen op de door ieder van hen gewenste wijze.
3.1.8.
Als peildatum voor de omvang van de te verdelen ontbonden gemeenschap geldt 3 maart 2021, te weten de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Als datum voor de waardering van de verschillende bestanddelen ervan geldt in beginsel het moment van de feitelijke verdeling, met uitzondering van de banksaldi en de schulden, waarvoor de waarde op de peildatum 3 maart 2021 wordt gehanteerd.
3.1.9.
De rechtbank zal de door de partijen genoemde, te verdelen, bestanddelen per onderdeel bespreken.
Inboedel
3.1.10.
Partijen zijn het er over eens dat de inboedelgoederen met gesloten beurzen bij helfte dienen te worden verdeeld. De rechtbank zal aldus beslissen.
Auto en motor
3.1.11.
De vrouw stelt dat tot de te verdelen gemeenschap een auto en motor behoren die de man in zijn bezit heeft, dan wel in zijn bezit had op de peildatum. Zij maakt aanspraak op de helft van de waarde ervan.
De man betwist dat hij een auto en een motor bezit. Hij stelt dat hij deze tijdelijk op zijn naam heeft laten zetten voor zijn broer. De broer is de economisch eigenaar en is degene die er mee rijdt.
3.1.12.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld, tegenover de betwisting door de man, om te kunnen concluderen dat deze goederen in de gemeenschap vallen en verdeeld zouden moeten worden. Het verzoek van de vrouw op dit punt zal dan ook worden afgewezen.
Banksaldi
3.1.13.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de banksaldi per peildatum 3 maart 2021 bij helfte dienen te worden verdeeld.
De rechtbank zal aldus beslissen.
Huis in Indonesië
3.1.14.
De vrouw stelt dat tot de gemeenschap een huis van de man in Indonesië behoort. Zij maakt aanspraak op de helft van de waarde ervan.
De man betwist dat hij een huis in Indonesië heeft.
3.1.15.
Ook op dit punt is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld, tegenover de betwisting door de man, om te kunnen concluderen dat dit goed in de gemeenschap valt en verdeeld zouden moeten worden. Het verzoek van de vrouw op dit punt wordt afgewezen.
Recht van vruchtgebruik
3.1.16.
De man heeft gesteld dat partijen een perceel grond in Suriname in eigendom hebben dat verdeeld dient te worden.
De vrouw heeft aanvankelijk gesteld dat zij inderdaad voor een kwart eigenaar is van een perceel grond in Suriname. De totale waarde van dat perceel bedraagt volgens de vrouw rond de € 12.000,--. De vrouw heeft aangevoerd dat zij haar aandeel in dit perceel wenst te behouden en dat de man hierdoor recht heeft op een bedrag van € 1.250,--.
Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat het perceel in 2011 verkocht is aan de kinderen van de vrouw en dat het alleen gaat om een recht van vruchtgebruik op dat perceel.
De man heeft hierop gesteld dat hij niet op de hoogte was van de verkoop van het perceel in Suriname aan de kinderen van de vrouw. Hij is van mening dat de vrouw met deze verkoop de gemeenschap heeft benadeeld; daarnaast maakt hij aanspraak op de helft van de waarde van het vruchtgebruik.
3.1.17.
De vrouw heeft een notariële akte uit 2011 overgelegd waaruit het volgende blijkt. Op 14 februari 2011 is door de heer [naam] , namens de stichting “Stichting Paraiso” een perceel grond te Suriname in eigendom aan de kinderen van de vrouw overgedragen, waarbij de vrouw daarop een levenslang recht van vruchtgebruik heeft gekregen.
Tegenover deze akte heeft de man onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat het perceel daadwerkelijk in eigendom van partijen zelf is geweest, zodat het standpunt van de man ten aanzien van de benadeling van de gemeenschap door de vrouw, niet wordt gevolgd.
Wel dient het recht van vruchtgebruik tussen partijen verdeeld te worden. De man verzet zich niet tegen toedeling van dit recht aan de vrouw, zodat de rechtbank dit zal toewijzen. De vrouw is daarom gehouden de helft van de waarde ervan per peildatum aan de man te vergoeden.
Overboekingen door de man naar het buitenland
3.1.18.
De vrouw stelt dat de man gedurende het huwelijk in totaal € 4.370,-- naar zijn partner en kind, dan wel zijn familie in het buitenland, heeft overgemaakt waarmee hij de gemeenschap heeft benadeeld; de man dient dit bedrag aan de gemeenschap te vergoeden.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.1.19.
De rechtbank overweegt dat de vrouw ter onderbouwing van haar stelling onleesbare betaalbewijzen heeft overgelegd, waaruit niet kan worden opgemaakt of die betalingen vóór of na de peildatum zijn verricht en hoe hoog deze bedragen waren. Nu de man een en ander heeft betwist, kan zonder nadere toelichting niet worden geoordeeld dat hij hiermee de gemeenschap heeft benadeeld, zodat dit punt niet zal worden betrokken in de verdeling.
Verdeling geldbedrag van € 25.000,--
3.1.20.
De man stelt verder in 2015 € 25.000,-- aan de vrouw te hebben overgemaakt om, conform de afspraak tussen partijen, met dit geld een huis te laten bouwen op het perceel in Suriname. Dit is niet gebeurd, zodat de man primair alsnog verdeling wenst van genoemd geldbedrag in die zin dat de man aanspraak maakt op € 12.500,--. Subsidiair verzoekt de man, voor zover het geld niet meer aanwezig is, dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld en dit bedrag aan de gemeenschap dient te vergoeden.
De vrouw voert verweer en stelt dat het geldbedrag is opgegaan aan de kosten van de huishouding.
3.1.21.
De rechtbank wijst het verzoek van de man op dit punt af. Nu de saldi op de bankrekeningen per peildatum bij helfte worden verdeeld is hiermee ook op dit punt beslist, voor zover genoemd geldbedrag nog (deels) aanwezig zou zijn op de peildatum.
De door de man aangevoerde benadeling van de gemeenschap door de vrouw – de rechtbank gaat er vanuit dat de man doelt op verspilling in de zin van artikel 1:164 BW - is niet gebleken.
Schulden
3.1.22.
De vrouw stelt dat er een totale schuldenlast is ontstaan van € 30.000/40.000,--. Zij verzoekt de (interne) draagplicht voor deze schulden voor 100% dan wel 80% bij de man neer te leggen, omdat hij deze schulden verwijtbaar heeft gemaakt.
De man voert verweer en stelt dat de schulden in gemeenschap vallen en gelijkelijk dienen te worden gedragen.
3.1.23.
De rechtbank stelt voorop dat de schulden niet voor verdeling in aanmerking komen, nu een schuld geen goed is als bedoeld in artikel 3:182 BW. Bovendien is het niet mogelijk door verdelingshandelingen wijzigingen aan te brengen in de in artikel 1:102 BW neergelegde aansprakelijkheid van partijen jegens schuldeisers. In de onderlinge verhouding tussen partijen dient ieder van hen voor de helft bij te dragen in de schuld, tenzij daaromtrent anders wordt overeengekomen (artikel 1:100 BW). Indien, ten slotte, één van partijen, daartoe aangesproken door de schuldeiser, meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem aangaat, heeft hij voor het meerdere een regresrecht op de andere partij (artikel 6:10 BW).
3.1.24.
De rechtbank overweegt dat een specifieke lijst van de schulden per peildatum ontbreekt. De hoogte van de schuldenlast kan dan ook niet worden vastgesteld.
Zoals hiervoor is overwogen dienen de aanwezige schulden per peildatum in de interne verhouding tussen partijen in principe bij gelijke helfte te worden gedragen.
Uit hetgeen door partijen is aangevoerd en is overgelegd kan niet worden opgemaakt dat deze schulden verwijtbaar door de man zijn gemaakt, zodat afgeweken zou moeten worden van een gelijke verdeling. Het verzoek van de vrouw wordt dan ook afgewezen en dat van de man toegewezen.
3.2.
Ingetrokken verzoeken
3.2.1.
Het verzoek van de man dat de vrouw alle relevante pensioeninformatie aan hem dient te verschaffen zodat hij aanspraak kan maken op pensioenverevening, is tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken vanwege de toezegging door de vrouw om hieraan op korte termijn te voldoen. Hierop hoeft dan ook niet meer hoeft te worden beslist.
3.2.2.
Het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man € 375,-- per maand aan de vrouw voldoet vanaf maart 2021 tot en met zijn vertrek uit de echtelijke woning, is tijdens de mondelinge behandeling eveneens ingetrokken, zodat ook hierop niet meer hoeft te worden beslist.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
gelast de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap als volgt:
- bepaalt, dat de inboedel in onderling overleg met gesloten beurzen tussen partijen zal worden verdeeld;
- bepaalt, dat de saldi van de betaal- en spaarrekeningen van partijen per peildatum 3 maart 2021 gelijkelijk tussen partijen zullen worden gedeeld;
- deelt het recht van vruchtgebruik op het perceel grond in Suriname toe de aan vrouw, waarbij de man recht heeft op de helft van de waarde per peildatum;
- bepaalt, dat ieder van partijen, in hun interne verhouding, voor de helft draagplichtig is voor de schulden die er op de peildatum aanwezig waren;
4.2.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
4.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 8 februari 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.