ECLI:NL:RBAMS:2023:675

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
13/175197-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met vuurwapen in Amsterdam

Op 10 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 juni 2021 in Amsterdam, waarbij de verdachte deel uitmaakte van een groep die een persoon, aangeduid als aangever, aanviel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het geweld, dat resulteerde in lichamelijk letsel voor de aangever. De officier van justitie, mr. I.A. Groenendijk, vorderde een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak van bepaalde geweldshandelingen en stelde dat de verdachte handelde uit zelfverdediging. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en het hebben van dagbesteding. De rechtbank overwoog dat het gebruik van een vuurwapen en de omstandigheden van het geweld een gevangenisstraf rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/175197-21 (Promis)
Datum uitspraak: 10 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
[woonplaats] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.A. Groenendijk en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers naar voren hebben gebracht.
Er wordt gelijktijdig vonnis gewezen in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer: 13/175184-21).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 13 juni 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [aangever] , met letsel tot gevolg.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de openlijke geweldpleging – inclusief het daarbij gebruik maken van een vuurwapen – bewezen kan worden verklaard op grond van de aangifte, het buurtonderzoek, de getuigenverklaringen, de camerabeelden en het forensisch onderzoek.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken, namelijk van het tonen van en schieten met een vuurwapen, alsook van het slaan daarmee. Uit het dossier volgt niet dat verdachte degene was die deze handelingen heeft verricht of dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met degene(n) die deze handelingen verrichtte(n).
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de openlijke geweldpleging. De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
Uit het dossier volgt dat aangever door een groep jongens op klaarlichte dag op straat is aangevallen. Verdachte maakte onderdeel uit van deze groep. Aangever is door deze groep geschopt en geslagen. Ook is er op enig moment door iemand uit de groep in de richting van aangever geschoten met een vuurwapen en vervolgens met de achterkant van dit vuurwapen op het hoofd van aangever geslagen. Aangever heeft als gevolg van dit geweld meerdere zwellingen en verwondingen in het gezicht en aan het hoofd opgelopen.
Het geweld tegen aangever betrof als het ware één aanval, gezamenlijk gepleegd door de groep. Niet is gebleken dat verdachte actie heeft ondernomen om het geweld te voorkomen of te stoppen. Integendeel, verdachte heeft verklaard dat hij betrokken is geweest bij de vechtpartij en dat hij aangever meerdere keren heeft geslagen. De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte aan het geweld een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Voor het in vereniging plegen van openlijk geweld is niet vereist dat verdachte elke geweldshandeling van de groep zelf heeft begaan. Dat betekent dat ook het tonen van en schieten met het vuurwapen, alsook het slaan met dit vuurwapen, kan worden bewezen.
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan het openlijk geweld zoals is tenlastegelegd en dat hij daaraan een significante bijdrage heeft geleverd, zodat hij als pleger daarvan moet worden aangemerkt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 13 juni 2021 te Amsterdam, openlijk, op de openbare weg [straatnaam] ,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever] , door
- een vuurwapen aan voornoemde [aangever] te tonen en met een vuurwapen in de richting van voornoemde [aangever] te schieten en
- meermalen, met kracht tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde
[aangever] met een vuurwapen en met gebalde vuist te slaan en
- te schoppen en
- tegen het lichaam van voornoemde [aangever] te duwen en
- voornoemde [aangever] vast te pakken,
terwijl dit door hem gepleegde geweld lichamelijk letsel, te weten zwellingen en laceraties van het hoofd en aangezicht van voornoemde [aangever] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Door de verdediging is een beroep op noodweer gedaan. Verdachte zou uit zelfverdediging hebben gehandeld. Het door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geschetste scenario, dat er een ruzie ontstond waarbij aangever op enig moment een kogel toonde en vervolgens een vuurwapen, vindt echter geen ondersteuning in het dossier. Zo is hiervan niets terug te zien op camerabeelden, maar ook verklaart geen van de getuigen hierover. De rechtbank vindt dit scenario bovendien niet geloofwaardig, nu verdachte er pas tijdens de zitting voor het eerst over heeft verklaard en deze verklaring onvoldoende concreet is. Zo is niet duidelijk geworden vanaf wanneer en waarom hij daar was, wat hij daar deed en wie er nog meer bij waren.
De rechtbank vindt het bestaan van een noodweersituatie aldus feitelijk niet aannemelijk. Gelet daarop, verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door de verdediging is subsidiair een beroep op noodweerexces gedaan.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroep op noodweer. Nu een noodweersituatie niet aannemelijk is, kan een beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – in geval van een veroordeling – een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van het voorarrest niet overstijgt.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. De oriëntatiepunten geven als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging een taakstraf. De rechtbank vindt een taakstraf in dit geval echter niet passend, omdat er gebruik is gemaakt van een vuurwapen, terwijl het voorval bovendien heeft plaatsgevonden in een woonwijk op klaarlichte dag. De rechtbank vindt daarom enkel een gevangenisstraf passend.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 20 december 2022. De reclassering ziet zorgen op meerdere leefgebieden. Verdachte heeft geen passende dagbesteding en geen inkomen. Daarnaast heeft de reclassering onvoldoende zicht op het sociale netwerk van verdachte. De rechtbank ziet in dit advies aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd zullen de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht bij de reclassering en het hebben van dagbesteding.
Gelet op de straf die aan verdachte zal worden opgelegd zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, met ingang van het moment waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 141 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft,
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden,van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
veroordeelde moet zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres] te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
veroordeelde moet een controleerbare en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding hebben in de vorm van opleiding of (vrijwilligers)werk, indien en voor zolang de reclassering dit nodig acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 januari 2023.
[…]

[…]

[…]

[…]

5.[…]