In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap, eiseres, en een gedaagde die wordt beschuldigd van het niet betalen van brandstof na tanken. De eiseres, die een tankstation exploiteert, vorderde betaling van € 24,86 voor de getankte brandstof, alsook een schadevergoeding van € 131,00 en bijkomende kosten. De gedaagde, die op 1 januari 2023 tankte, beweerde dat hij contant had betaald, maar kon dit niet onderbouwen met bewijs. De kantonrechter oordeelde dat de bewijslast bij de gedaagde lag, zoals vastgelegd in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Aangezien de gedaagde geen bewijs van betaling kon overleggen en de eiseres de vordering had betwist, werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, de schadevergoeding en de proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in verzuim was met zijn betalingsverplichtingen en dat de eiseres recht had op vergoeding van de gemaakte kosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagde werd in de proceskosten veroordeeld.