ECLI:NL:RBAMS:2023:674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
13/175184-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met vuurwapen in Amsterdam

Op 10 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 13 juni 2021 schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting, was aanwezig tijdens de zitting. De officier van justitie, mr. I.A. Groenendijk, vorderde een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. T. Scheffer, die pleitte voor vrijspraak van bepaalde geweldshandelingen.

De tenlastelegging betrof openlijke geweldpleging jegens een aangever, waarbij het geweld lichamelijk letsel tot gevolg had. De rechtbank oordeelde dat op basis van de bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden, wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte deel uitmaakte van een groep die de aangever aanviel. De rechtbank verwierp het verweer van noodweer, omdat het geschetste scenario niet geloofwaardig was en niet werd ondersteund door het dossier.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een ambulante behandeling. Daarnaast werd de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte gedeeltelijk herroepen voor 90 dagen, omdat hij zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, vooral gezien het gebruik van een vuurwapen en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/175184-21 (Promis)
Datum uitspraak: 10 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP adres] ,
[woonplaats] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.A. Groenendijk en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T. Scheffer naar voren hebben gebracht.
Er wordt gelijktijdig vonnis gewezen in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer: 13/175197-21).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 13 juni 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens [aangever] , terwijl dit enig lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de openlijke geweldpleging – inclusief het daarbij gebruik maken van een vuurwapen – bewezen kan worden verklaard op grond van de aangifte, het buurtonderzoek, de getuigenverklaringen, de camerabeelden en het forensisch onderzoek.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken, namelijk van het tonen van en schieten met een vuurwapen, alsook van het slaan daarmee. Uit het dossier volgt niet dat verdachte degene was die deze handelingen heeft verricht of dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met degene(n) die deze handelingen verrichtte(n).
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de openlijke geweldpleging. De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
Uit het dossier volgt dat aangever door een groep jongens op straat op klaarlichte dag is aangevallen. Verdachte maakte onderdeel uit van deze groep. Aangever is door deze groep geschopt en geslagen. Ook is er op enig moment door iemand uit de groep in de richting van aangever geschoten met een vuurwapen en vervolgens met de achterkant van dit vuurwapen op het hoofd van aangever geslagen. Aangever heeft als gevolg van dit geweld meerdere zwellingen en verwondingen in het gezicht en aan het hoofd opgelopen.
Het geweld tegen aangever betrof als het ware één aanval, gezamenlijk gepleegd door de groep. Niet is gebleken dat verdachte actie heeft ondernomen om het geweld te voorkomen of te stoppen. Integendeel, verdachte heeft verklaard dat hij betrokken is geweest bij de vechtpartij en dat hij aangever meerdere keren heeft geslagen. De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte aan het geweld een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. In dat geval is niet vereist dat daarnaast ook komt vast te staan dat verdachte elke geweldshandeling vanuit de groep zelf heeft begaan. Dat betekent dat ook het tonen van en schieten met het vuurwapen, alsook het slaan met dit vuurwapen, kan worden bewezen.
Dat betekent dat de rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan het openlijk geweld zoals is tenlastegelegd en dat hij daaraan een significante bijdrage heeft geleverd, zodat hij als pleger daarvan moet worden aangemerkt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 13 juni 2021 te Amsterdam, openlijk, op de openbare weg Juliana Van Stolbergstraat ,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever] , door
- een vuurwapen aan voornoemde [aangever] te tonen en met een vuurwapen in de richting van voornoemde [aangever] te schieten en
- meermalen, met kracht tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde
[aangever] met een vuurwapen en met gebalde vuist te slaan en
- te schoppen en
- tegen het lichaam van voornoemde [aangever] te duwen en
- voornoemde [aangever] vast te pakken,
terwijl dit door hem gepleegde geweld lichamelijk letsel, te weten zwellingen en laceraties van het hoofd en aangezicht van voornoemde [aangever] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Door de verdediging is een beroep op noodweer gedaan. Verdachte zou uit zelfverdediging hebben gehandeld. Het door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] – eerst op zitting – geschetste scenario, dat er een ruzie ontstond waarbij aangever op enig moment een kogel toonde en vervolgens een vuurwapen, vindt echter geen ondersteuning in het dossier. Zo is hiervan niets terug te zien op camerabeelden, maar ook verklaart geen van de getuigen hierover. De rechtbank vindt dit scenario bovendien ook niet geloofwaardig, nu verdachte zijn verklaring over de gang van zaken niet meer concreet kon maken. Zo is niet duidelijk geworden vanaf wanneer en waarom hij daar was, wat hij daar deed en wie er nog meer bij waren.
De rechtbank vindt het bestaan van een noodweersituatie aldus niet aannemelijk geworden. Gelet daarop, verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door de verdediging is subsidiair een beroep op noodweerexces gedaan.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – in geval van een veroordeling – bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van het voorarrest niet overstijgt.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. De oriëntatiepunten geven als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging een taakstraf. De rechtbank vindt een taakstraf in dit geval echter niet passend, omdat er gebruik is gemaakt van een vuurwapen, terwijl het voorval bovendien heeft plaatsgevonden in een woonwijk op klaarlichte dag. De rechtbank vindt daarom enkel een gevangenisstraf passend.
Op het enkel voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte geven de oriëntatiepunten een gevangenisstraf van 8 maanden als uitgangspunt. Hoewel vuurwapenbezit niet aan verdachte ten laste is gelegd, is het wel een aanwijzing dat de rechterlijke macht erg zwaar tilt aan (geweld met) een wapen in de openbare ruimte.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan het plegen van dit feit al een keer eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict, waardoor sprake is van recidive. Verdachte was bovendien voorwaardelijk in vrijheid gesteld, met een resterende gevangenisstraf van 450 dagen, en liep ten tijde van dit feit in de bijbehorende proeftijd. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom een strafbaar feit te begaan.
De rechtbank heeft tot slot rekening gehouden met het advies van de reclassering, zoals neergelegd in het reclasseringsrapport van 22 december 2022, namelijk dat er interventies nodig zijn om te kunnen werken aan de gewenste gedragsverandering.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd zullen de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan een ambulante behandeling bij De Waag en het hebben van een dagbesteding.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om daarnaast ook een locatiegebod met elektronische controle aan verdachte op te leggen, zoals door de reclassering is geadviseerd.
Gelet op de straf die aan verdachte zal worden opgelegd zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, met ingang van het moment waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.

8.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2018, onder parketnummer 13/665191-16, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Verdachte is bij besluit van 23 september 2020 op grond van artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) (oud) voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 6:2:11 lid 1 onder a Sv (oud).
Bij de stukken bevindt zich de op 11 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie, in de zaak met parketnummer 13/175184-21, met v.i.-zaaknummer 99/000394-57.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 450 dagen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen, omdat verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De verdediging heeft primair verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen, nu zij tot een vrijspraak komt. Subsidiair heeft zij verzocht om op grond van artikel 6:6:21 lid 2 Sv (oud) een taakstraf te gelasten.
Verdachte heeft de algemene voorwaarde die aan de invrijheidstelling zijn gesteld, niet nageleefd. Hij heeft zich immers schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Dit terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Daarmee ligt de vordering van de officier van justitie in beginsel voor toewijzing gereed. De rechtbank vindt echter een gehele herroeping van de voorwaardelijk invrijheidstelling te fors en niet proportioneel. De rechtbank heeft immers in de hoofdstraf al in strafverzwarende zin rekening gehouden met de veroordeling waar de vordering ten uitvoerlegging op ziet. Ook is het zo dat verdachte, na te hebben afgerekend met het verleden, ook weer verder moet kunnen met zijn leven. De rechtbank zal daarom de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk herroepen, namelijk voor de duur van 90 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 141 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel tengevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden,van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
veroordeelde moet zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland Rotterdam melden, op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
veroordeelde moet zich laten diagnosticeren en behandelen door de Forensische Polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding en intake. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
veroordeelde moet een controleerbare en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding hebben in de vorm van opleiding of (vrijwilligers)werk, indien en voor zolang de reclassering dit nodig acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten
90 (negentig) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 januari 2023.
[…]

[…]

[…]

[…]