ECLI:NL:RBAMS:2023:6725

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/739830 / KG ZA 23-857
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding tussen voetbalvereniging en bank met betrekking tot beëindiging bankrelatie en anti-witwaswetgeving

In deze zaak heeft de vereniging Amsterdam Gencler Birligi (AGB) een kort geding aangespannen tegen ING Bank N.V. naar aanleiding van de beëindiging van hun bankrelatie. AGB, een voetbalvereniging in Amsterdam, had een bankrekening bij ING, maar deze werd opgezegd na een klantonderzoek. AGB vorderde onder andere dat bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de Wet op het financieel toezicht (Wft) buiten werking zouden worden gesteld, en dat ING verplicht zou worden om de bankrelatie te herstellen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 september 2023 heeft AGB haar vorderingen toegelicht, terwijl ING verweer voerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat AGB niet voldoende onderbouwd had waarom de opzegging van de bankrelatie onterecht was. De rechter stelde vast dat AGB in strijd had gehandeld met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door niet alle relevante feiten te verstrekken. Dit leidde tot de afwijzing van de vorderingen van AGB.

De voorzieningenrechter oordeelde verder dat ING de bankrelatie terecht had opgezegd, gezien de onduidelijkheid over de herkomst van grote bedragen die AGB had ontvangen van een zorginstelling. AGB had niet de benodigde informatie verstrekt om aan te tonen dat zij aan haar verplichtingen voldeed. Uiteindelijk werd AGB als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden zijn begroot op € 1.755,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/739830 / KG ZA 23-857 EAM/MvG
Vonnis in kort geding van 12 oktober 2023
in de zaak van
de vereniging
AMSTERDAM GENCLER BIRLIGI,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding op verkorte termijn van 27 september 2023,
advocaat mr. B. Coskun te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mr. M.E.G. Murris en mr. B. Wallage te Utrecht.
Partijen zullen hierna AGB en ING worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 28 september 2023 heeft AGB de vorderingen toegelicht. ING heeft verweer gevoerd mede aan de hand van een tevoren ingediend schriftelijk verweer (conclusie van antwoord). Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en ING tevens een pleitnota. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- aan de zijde van AGB: [naam 1] , voorzitter, met mr. Coskun;
- aan de zijde van ING: mr. [naam 2] , legal counsel, en [naam 3] , Know Your Customer-medewerker, met mr. Murris en mr. Wallage.

2.De feiten

2.1.
AGB is een voetbalvereniging in Amsterdam en bankiert bij ING.
2.2.
In 2018 heeft ING in het kader van het klantonderzoek informatie bij AGB opgevraagd. In 2021 heeft ING opnieuw informatie opgevraagd bij AGB ten behoeve van het klantonderzoek.
2.3.
Bij brief van 8 november 2022 heeft ING de bankrelatie met AGB opgezegd.
2.4.
Eind 2022 heeft AGB besloten afscheid te nemen van haar voorzitter. Thans is [naam 1] voorzitter van AGB.
2.5.
Bij brief van 20 juni 2023 heeft ING het bezwaar van AGB tegen de opzegging van de bankrelatie afgewezen en aangekondigd dat de bankrelatie eindigt op 20 september 2023.
2.6.
Op 20 september 2023 zijn de betaalrekening en alle daarmee verbonden financiële diensten beëindigd.

3.Het geschil

3.1.
AGB vordert, samengevat:
I. primair, de bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de anti-witwasrichtlijnen welke zien op de beëindiging van een betaalrekening en het bevragen en opvragen van nadere documentatie inzake het klantonderzoek (voorlopig) buiten werking te stellen, althans in goede justitie een voorziening te treffen waarbij ING in elk geval zal worden veroordeeld tot het beschikbaar stellen en houden van een betaalrekening;
II. subsidiair, het primair gevorderde in een tussenvonnis voorlopig toe te wijzen dan wel de procedure aan te houden en de prejudiciële vragen in randnummer 3.70 in Bijlage A te stellen aan het Europees Hof van Justitie (EHvJ) over de verenigbaarheid van de anti-witwasrichtlijnen en de Wwft/Wft met het EVRM en het Handvest, en met de daarin neergelegde beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit en met de AVG, en na beantwoording van die vragen door het EHvJ bij eindvonnis het primair gevorderde toe te wijzen;
III. meer subsidiair, aanvullende prejudiciële vragen te stellen aan het EHvJ over de verenigbaarheid van de anti-witwasrichtlijnen en de Wwft/Wft met het EVRM en het Handvest, met de daarin neergelegde beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit en met de AVG, en na beantwoording van die vragen door het EHvJ bij eindvonnis het primair gevorderde toe te wijzen;
IV. ING daarnaast te veroordelen tot integrale nakoming van haar verbintenissen uit de tussen AGB en ING gesloten bancaire overeenkomsten,
V. (i) om de artikelen 2 lid 2 en 3 van de Algemene Bankvoorwaarden buiten werking te stellen, omdat dit artikel onredelijk bezwarend is, dan wel vanwege conversie een als geldig aan te merken beding formuleert op grond van artikel 3:41 en 3:42 BW dat in overeenstemming is met overweging 21 van de Richtlijn 2018/1673, (ii) ING te verplichten de bankrelatie met AGB te herstellen, te continueren dan wel opnieuw aan te gaan, (iii) ING te verbieden de bankrelatie opnieuw op te zeggen, tenzij ING nieuwe feiten en omstandigheden stelt zonder zich op verplichtingen uit de Wwft/Wft te beroepen, (iv) ING te verbieden om AGB
a) verder te bevragen over de reeds bekende transacties en b) te vragen nadere documenten te verschaffen met betrekking tot de transacties waarover ING AGB tot aan datum opzegging al heeft bevraagd;
VI. ING te veroordelen tot het voldoen van een dwangsom indien ING in strijd handelt met één van de veroordelingen onder I tot en met V en ING eveneens een dwangsom dient te voldoen indien AGB om wat voor reden dan ook niet binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis kan beschikken over een werkende betaalrekening en pinterminal;
VII. ING te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De rechter mag ambtshalve oordelen dat een van partijen of beide partijen in strijd heeft dan wel hebben gehandeld met hun in artikel 21 Rv bedoelde verplichting en daaraan, ook zonder dat partijen daarover specifiek hebben gedebatteerd, gevolgen verbinden die in overeenstemming zijn met de aard van en de ernst van deze schending van de desbetreffende verplichting.
4.2.
AGB stelt dat (bepalingen uit) de Wwft, de Wft en de anti-witwasrichtlijnen buiten werking moeten worden gesteld, omdat deze wetgeving, kort gezegd, onrechtmatig zou zijn, want in strijd met bepalingen uit internationale verdragen. Daartoe heeft (de advocaat van) AGB (subsidiair) een aantal vragen geformuleerd die de voorzieningenrechter volgens AGB moet stellen aan het EHvJ. In de inleidende dagvaarding verwijst AGB ter onderbouwing van haar vorderingen naar ‘Bijlage A’, een 136 pagina’s tellende dagvaarding in een ander kort geding tussen andere eisers en ING en de Staat der Nederlanden als gedaagde partijen, waarvan de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2023. AGB heeft verzocht die dagvaarding in deze procedure als volledig herhaald en ingelast te beschouwen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het niet aangaat om in de dagvaarding te verwijzen naar een andere dagvaarding, van nota bene 136 pagina’s in een geschil tussen andere partijen, met het verzoek die als herhaald en ingelast te beschouwen. Dit is in strijd met artikel 21 Rv en voldoet ook niet aan de zogenaamde wegwijsplicht die een partij heeft ten aanzien van producties. Dit betekent dat de vorderingen die ertoe strekken bepalingen van de Wwft, de Wft en de anti-witwasrichtlijnen (voorlopig) buiten werking te stellen en/of in dat kader prejudiciële vragen te stellen aan het EHvJ zullen worden afgewezen.
4.3.
AGB vordert daarnaast specifieke bedingen in de Algemene Bankvoorwaarden (AB) buiten werking te stellen. Deze vordering heef AGB gebaseerd op de verwachting dat de Wwft, de Wft en de anti-witwasrichtlijnen buiten werking worden gesteld. Gelet op hetgeen daarover zal worden beslist (zie hierboven), zullen ook deze vorderingen worden afgewezen. Bovendien gaat hetgeen hiervoor is overwogen over 21 Rv en de wegwijsplicht ook op voor het betoog van AGB dat bedingen in de AB buiten werking moeten worden gesteld.
4.4.
Ook ten aanzien van de vordering van AGB die strekt tot het voorzetten van de bankrelatie door ING heeft AGB artikel 21 Rv geschonden. De feiten in dit vonnis zijn vastgesteld aan de hand van de dagvaarding van AGB. AGB heeft in de dagvaarding slechts twee alinea’s gewijd aan de opzegging, maar zich daarin niet uitgelaten over de reden waarom ING de bankrelatie met AGB heeft opgezegd. Uit de conclusie van antwoord met bijlagen van ING is pas gebleken waar deze kwestie over gaat. Voor zover dit is voortgekomen uit de opvatting van AGB dat de opzegging om principiële redenen geen stand kan houden, leidt dat er niet toe dat de vordering die strekt tot het voortzetten van de bankrelatie niet onderbouwd hoeft te worden. Alleen al om deze reden zal de vordering ING te veroordelen de bankrelatie met AGB voort te zetten, dan wel opnieuw met AGB een bankrelatie aan te gaan, worden afgewezen.
4.5.
Ten overvloede wordt geoordeeld dat ING de bankrelatie met AGB terecht heeft opgezegd. AGB is een voetbalclub. In een tijdsbestek van ongeveer anderhalf jaar (juni 2019 – februari 2021) heeft AGB meer dan € 323.000,00 ontvangen van Boomerang B.V., een (thuis)zorginstelling (dit stond niet in de dagvaarding). In reactie op een vraag daarover van ING heeft AGB gemeld dat Boomerang plekken bij haar heeft gehuurd voor dagbesteding. De vragen die ING gedurende het cliëntonderzoek heeft gesteld zagen onder meer op het inzicht verkrijgen in de administratie van AGB en op de zorgregistraties en urenstaten van de geleverde zorg in het kader van de Jeugdwet. AGB heeft die informatie niet aangeleverd en ING ten onrechte daarvoor verwezen naar Boomerang. Aan de hand van de door AGB gegeven antwoorden en verstrekte informatie, die alleen door ING in het geding zijn gebracht, kan simpelweg niet worden vastgesteld of AGB voor de door haar ontvangen (publieke) gelden daadwerkelijk zorg heeft verleend. Overigens is ook tijdens de mondelinge behandeling, desgevraagd, nauwelijks een reactie gekomen op hetgeen ING onderbouwd hierover heeft gesteld.
4.6.
Bovenstaande betekent dat de vorderingen van AGB worden afgewezen.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal AGB in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 676,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt AGB in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.755,00,
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MvG