ECLI:NL:RBAMS:2023:6704

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
13-040321-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak na bewijsuitsluiting wegens onherstelbare vormverzuimen in een witwaszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onherstelbare vormverzuimen hebben plaatsgevonden tijdens het opsporingsonderzoek, met name met betrekking tot de doorzoekingen van het bedrijfspand en de woning van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de doorzoekingen onrechtmatig waren, omdat er onvoldoende verdenking bestond dat er drugs in het bedrijfspand aanwezig waren. Dit leidde tot de conclusie dat de bewijsstukken die tijdens deze doorzoekingen waren verzameld, niet gebruikt konden worden in de rechtszaak. De officier van justitie werd gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, met uitzondering van de in beslag genomen horloges, waarvoor de verdachte eerder was vrijgesproken. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de overige beschuldigingen, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was om de beschuldigingen van witwassen te ondersteunen. De rechtbank gelastte ook de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.040321.22
Datum uitspraak: 06 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende op het [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I. Appel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij, in of omstreeks de periode van 09 januari 2015 tot en met 07 januari 2019 te Amsterdam, Landsmeer, Badhoevedorp, althans in Nederland, (van) een of meerderen voorwerp(en), te weten
een of meerdere horloge(s) en/of siera(a)d(en), te weten een Franck Muller horloge en/of een Rolex Datejust horloge en/of een Rolex Skydweller horloge en/of een Paul Picot horloge en/of een Audemars Piguet Royal Oak Offshore horloge en/of een wit gouden hanger met kruis en 110 briljant geslepen diamanten en/of een wit gouden ring met een briljant geslepen diamant en/of een wit gouden vossenstaart collier met hanger met een briljant geslepen diamant en/of een paar wit gouden oorstekers met drie briljant geslepen diamanten en/of een wit gouden ring met een briljant geslepen diamant en/of
een of meerdere muziekinstrument(en), te weten een Gibson J-180 Cherry Custom shop gitaar en/of een Gibson ES Les Paul elektrische gitaar en/of
een contant geldbedrag van (ongeveer) 31.800 euro (aangetroffen in de kluis) en/of
een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer) 366.760 euro, bestaande uit meerdere contante stortingen te weten
- 54.900 euro op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] en/of
- 107.400 euro op de bankrekening van [bedrijfsnaam 2]
en/of
- 4.300 euro op de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] en/of
- 72.110 euro op de bankrekening van de privérekening van die verdachte en/of
- 29.450 euro op de bankrekening van [bedrijfsnaam 4] en/of
- 98.600 euro op de bankrekening van [bedrijfsnaam 5] ,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) was en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad
en/of
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf, terwijl hij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt.

3.Voorvragen

3.1.
Inleiding
Het onderzoek 13Kerria is op 27 december 2018 aangevangen met informatie van Amerikaanse opsporingsinstanties dat een GPS-baken in een kilogram cocaïne was geplaatst en dat de coördinaten van het baken erop wezen dat de cocaïne zich in Nederland bevond. Nader onderzoek van de politie heeft geresulteerd in het afgeven van een machtiging door de officier van justitie om een perceel aan [adres 1] waar vier bedrijven van verdachte waren gevestigd, binnen te treden en te doorzoeken. Bij die doorzoeking is het baken niet aangetroffen en zijn ook geen verdovende middelen gevonden. Wel zijn in een verborgen ruimte twee kluizen aangetroffen, die zijn meegenomen en zijn opengebroken. In één van de kluizen zat € 31.800,- contant, zes horloges en een aantal diamanten sieraden met een taxatiewaarde van € 70.000. Daarna is de verdenking uitgebreid met een witwasverdenking. Vervolgens is met machtiging van de rechter-commissaris de woning van verdachte doorzocht en daar zijn onder meer stortingsbewijzen van contant geld, horloges en muziekinstrumenten ter waarde van € 9.650,- aangetroffen. Gelet op deze aangetroffen voorwerpen is de verdenking ontstaan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen en is nader financieel onderzoek naar verdachte en zijn bedrijven verricht wat heeft geleid tot de verdenkingen in deze zaak.
3.2.
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van horloges
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van onder andere horloges van de merken Audemars Piquet, Franck Muller en Paul Picot. Voor het witwassen van deze horloges is verdachte reeds bij vonnis van 24 juni 2014 door de rechtbank Rotterdam en in hoger beroep door het gerechtshof Den Haag bij arrest van 28juni 2021 vrijgesproken. Gelet op die vrijspraak heeft het gerechtshof bevolen deze – destijds ook inbeslaggenomen – horloges aan verdachte terug te geven. Het arrest is onherroepelijk. Dit betreffen dezelfde horloges als die in deze zaak bij verdachte in beslag zijn genomen. Omdat het gerechtshof reeds onherroepelijk heeft beslist over het witwassen van deze horloges, kan verdachte daar niet opnieuw voor worden vervolgd. Dit zou immers in strijd zijn met het “Ne bis in idem-beginsel” neergelegd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte voor het witwassen van deze horloges.
3.2.
Vormverzuimen ex artikel 359a Sv
3.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijfspand van verdachte ( [adres 1] ) onrechtmatig is doorzocht en dat niet is voldaan aan de verbaliseringsplicht van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Daarnaast heeft het openbaar ministerie bij de aanvraag van een machtiging tot doorzoeking van de woning de rechter-commissaris onjuist geïnformeerd, zodat diens machtiging op onjuiste gronden is verleend. De doorzoeking van de woning is daarom ook onrechtmatig geweest. Dit leveren onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek op. Door deze onherstelbare vormverzuimen in combinatie met het tijdsverloop kan niet meer worden geoordeeld dat het proces als geheel eerlijk is verlopen. De opsporende instanties hebben ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Daardoor is doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte niet alleen zijn recht op privacy (artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), maar ook zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak (artikel 6 EVRM geschonden.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat moet worden overgegaan tot bewijsuitsluiting van het bewijs dat is gevonden.
3.2.2.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle doorzoekingen in deze zaak rechtmatig zijn geweest. Op het moment van de doorzoekingen bestond voldoende verdenking dat er in het bedrijfspand van verdachte het door de Amerikaanse autoriteiten geplaatste baken zou liggen en verdachte zich schuldig zou maken aan overtreding van de Opiumwet. Voor zover er sprake is van een vormverzuim door het niet (tijdig) verbaliseren over de inzet van de IMSI-catcher bij het lokaliseren van het baken, is dit voldoende hersteld door het later opgemaakte proces-verbaal.
3.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
In het proces-verbaal van aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming met betrekking tot het bedrijfspand van verdachte aan [adres 1] van 18 januari 2019 is het volgende geverbaliseerd:
“Feiten en omstandigheden/aanleiding onderzoek
Op donderdag 27 december 2018 werd de volgende informatie mondeling aan het tactisch team verstrekt door een in Nederland gestationeerde liaison officer van de Verenigde Staten van Amerika. De opsporingsautoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika hadden hem/haar mede gedeeld dat deze informatie op rechtmatige wijze is verkregen en door de Nederlandse Opsporingsdiensten in een strafrechtelijk onderzoek gebruikt mocht worden.
“Information indicates that there is a shipping container contaminated with cocaine at the following latitude/longitude coordinates in the Netherlands: [coördinaten] .”
Deze informatie werd (…) schriftelijk aan het onderzoeksteam verstrekt op 28december 2018:
“As part of an ongoing investigation, another DEA office provided information regarding an GPS tracking device installed into a kilogram of cocaine. On 24/12/2018, this device alerted at the following latitude/longitude coordinates in Amsterdam, NL [coördinaten] . Prior to this alert, the tracker alerted in The Hague, NL on 22/12/2018. DEA is unaware of the amount of drugs involved (estimated between 50-200 kilos) or the transport company involved.”
(…)
Onderzoek coördinaten en politiesystemen
Blijkens afgeschermde informatie in het proces-verbaal van DLIO is gebleken dat een container voorzien van cocaïne uitpeilt op de coördinatie [coördinaten] . Deze coördinaten horen bij een locatie in Amsterdam Noord, zijnde [adres 2] . Het [adres 2] maakt onderdeel uit van een afgesloten bedrijventerrein op [adressen 1] waarin zich meerdere bedrijven bevinden.
Deze perceelnummers zijn allen onderzocht in relatie tot verdovende middelen, cocaïne en containers, waarbij slechts één perceel een relevante uitkomst had. Het [adres 1] komt in de politiesystemen voor in relatie tot de handel in verdovende middelen en zeecontainers.
Blijkens de Kamer van Koophandel zijn de volgende bedrijven gevestigd op [adres 1] :
- [bedrijfsnaam 1] (…);
- [bedrijfsnaam 3] (…);
- [bedrijfsnaam 6] (…);
- [bedrijfsnaam 2] (…).
De hiervoor genoemde bedrijven zijn allen te linken aan de persoon [verdachte] (…).
[verdachte] komt voor als betrokkene en verdachte in meerdere Nederlandse en buitenlandse opsporingsonderzoeken gericht op de handel in hard drugs (heroïne en cocaïne), ondergronds bankieren en een liquidatie onderzoek. [verdachte] komt onder andere voor in een onderzoek van de afdeling Drugs, Gerechtelijke Politie te Antwerpen (België). In 2016 verrichte dit team een onderzoek naar de invoer van een hoeveelheid van ongeveer 232 kilo cocaïne dat middels een zeecontainer vervoerd werd vanuit Ecuador naar Antwerpen en was bestemd voor [bedrijfsnaam 7] te Amsterdam. [verdachte] was destijds zaakvoerder van genoemd bedrijf. [verdachte] heeft gesignaleerd gestaan ter opsporing ten behoeve van een uitlevering en of overlevering aan België, met als expiratiedatum 09-07-2018. In 2015 werd door de afdeling financieel-economische criminaliteit een onderzoek verricht naar een mogelijke stashlocatie voor ondergronds bankieren. In dit onderzoek heeft een doorzoeking plaatsgevonden bij [adres 1] . Hierbij werden diverse PGP telefoons aangetroffen en in beslag genomen.
Gezien het feit dat de coördinaten een plaats aanduidend vallend binnen [adressen 2] te Amsterdam is het aannemelijk dat de cocaïne zich in de nabijheid van die locatie zich bevindt. Gelet op het feit dat [verdachte] en de aan hem gelinkte bedrijven voorkomen in meerdere druggerelateerde onderzoeken, zijn bedrijven gevestigd zijn op [adres 1] en er bij andere bedrijven op deze locatie geen indicaties zijn, wordt [verdachte] verdacht van overtreding van artikel 2 juncto artikel 10 van de Opiumwet.
Gelet op het voorgaande wil het onderzoeksteam teneinde het GPS baken en de daarmee samenhangende partij verdovende middelen te lokaliseren en in beslag te nemen, een doorzoeking verrichten in de loods [adres 1] .”
Dat verdachte voorkomt in een onderzoek in Antwerpen (België) in 2016 naar de invoer van een hoeveelheid van ongeveer 232 kilo cocaïne dat middels een zeecontainer vervoerd werd vanuit Ecuador naar Antwerpen, blijkt niet te kloppen. Dat blijkt uit het nadien opgemaakte proces-verbaal van 17 oktober 2019 waarin is geverbaliseerd dat het ging om een onderzoek uit
2006. Dit is foutief in dit proces-verbaal van 18 januari 2019 en in het proces-verbaal van verdenking van 4 januari 2019 opgenomen. In het herstel proces-verbaal van 17 oktober 2019 staat dat op 27 december 2018 wel het juiste jaartal aan de officier van justitie is doorgegeven.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoeksteam concrete coördinaten van de Amerikaanse opsporingsautoriteiten heeft ontvangen waar het baken zich zou bevinden, namelijk [adres 2] . Er is echter niet ter doorzoeking bij [adres 2] binnengetreden. In plaats daarvan heeft de officier van justitie een machtiging gegeven ter doorzoeking van [adres 1] . Dit is het bedrijfspand van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er – op basis van de informatie zoals neergelegd in het proces-verbaal van aanvraag doorzoeking van 18 januari 2019 – op het moment van binnentreden geen redelijk vermoeden dat er drugs in het bedrijfspand van verdachte zouden zijn, omdat deze informatie deels onjuist c.q. verouderd is en overigens niet te verifiëren is omdat de bevindingen (ook later) in het dossier niet worden onderbouwd. aarbij neemt de rechtbank mee dat ook niet is verantwoord waarom niet eerst bij [adres 2] naar binnen is gegaan terwijl de coördinaten van het baken heel specifiek dat perceel aanwezen. De informatie in de politiesystemen is onvoldoende reden om de verdenking niet bij [adres 2] neer te leggen, maar bij [adres 1] .
Op het verzoek van de verdediging om verbalisant T-405 – de opsteller van het proces-verbaal van 18 januari 2019 – als getuige te horen heeft de officier van justitie geantwoord dat het verzoek moet worden afgewezen omdat uit het proces-verbaal voldoende blijkt op basis waarvan de doorzoeking heeft plaatsgevonden. De rechter-commissaris heeft het verzoek toegewezen, waarna T-405 op 19 september 2019 als getuige is gehoord. De getuige heeft toen onder meer verklaard dat collega’s die daarin gespecialiseerd waren op 27 december 2018 hebben geprobeerd een signaal van het baken op te pakken en dat daar wel iets van een signaal uit was gekomen maar dat het signaal niet nader gespecifieerd kon worden. Deze informatie was niet geverbaliseerd in het proces-verbaal van 18 januari 2019 en daarom nieuw voor de verdediging.
Na dit getuigenverhoor is bij proces-verbaal van 16 juni 2020 – ruim anderhalf jaar na de doorzoeking op 27 december 2018 – alsnog geverbaliseerd over deze poging om een signaal van het baken op te pakken. Verbalisanten G-121 en G-134 hebben in dit proces-verbaal geverbaliseerd dat zij gebruik hebben gemaakt van een zogenaamde IMSI-catcher en dat het sterkste signaal werd verkregen ter hoogte van [adres 1] en wees richting een geparkeerde bestelbus die tegen [adres 1] aan stond.
Op 5 maart 2021 zijn verbalisanten G-121 en G-134 – op verzoek van de verdediging – door de rechter-commissaris gehoord. G-121 heeft toen verklaard dat hij geen concreet adres heeft doorgegeven aan het tactisch team. Hij heeft alleen een richting kunnen aangeven. Het sterkste signaal kwam uit een hoek en die hoek heeft hij doorgegeven aan het tactisch team. In de hoek stond een bus naast een kantoor. Na voorhouden van het proces-verbaal heeft hij bevestigd dat de bus tegen [adres 1] aan stond. G-134 kan zich twee jaar later vrijwel niets meer herinneren.
De rechtbank stelt vast dat op 27 december 2028 de IMSI-catcher is ingezet om het baken te lokaliseren, terwijl daarover niets in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van 18 januari 2019 is vermeld. Pas op 16 juni 2020 – ruim anderhalf jaar later – is daarover een proces-verbaal opgemaakt.
Op grond van artikel 152 Sv zijn opsporingsambtenaren verplicht ten spoedigste proces-verbaal op te maken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. De verbaliseringsplicht omvat alles wat relevant kan zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. Er dient zoveel mogelijk te worden gestreefd naar een snelle afronding van het proces-verbaal, zodat op de volledigheid en juistheid van processen-verbaal kan worden vertrouwd teneinde het mogelijk te maken om achteraf te toetsen. De inzet van de IMSI-catcher had dan ook meteen in het proces-verbaal van 19 januari 2019 moeten worden vermeld. Door pas op 16 juni 2020 proces-verbaal op te maken is de verbaliseringsplicht geschonden. Vanwege het tijdsverloop en gelet op de inhoud van de verhoren G-121 en G-134 bestaan bij de rechtbank twijfels of het proces-verbaal van 16 juni 2020 een volledige en juiste weergave is van wat zich op 27 december 2018 met betrekking tot de IMSI-catcher precies heeft afgespeeld. G-121 heeft het – in het proces-verbaal van ruim anderhalf jaar later en zijn getuigenverhoor van meer dan twee jaar later – over een signaal uit een hoek in de richting van een bestelbus, die tegen [adres 1] aan stond. Op een door de verdediging getoonde foto is echter te zien dat [adres 1] niet in een hoek is gelegen. De verdediging heeft ook betwist dat er een bestelbus tegen [adres 1] aan stond. Verdachte heeft verklaard dat dat niet kon, omdat daar onder meer een tafel en een grote aanhanger stonden en heeft van die situatie een (zij het ongedateerde) foto getoond. De problematiek van een te laat opgemaakt proces-verbaal wordt door G-134 in zijn verhoor treffend verwoordt: “
Het is inmiddels al twee jaar geleden, dus persoonlijk had ik niet veel herinneringen.” en “
Het proces-verbaal is vrij summier dus we kwamen daar ook niet heel ver mee.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat er tussen de doorzoeking op 27 december 2018 en het opmaken van het proces-verbaal op 16 juni 2020 relevante informatie verloren is gegaan door de beperkingen van het menselijk geheugen. Voor de rechtbank is daarom niet meer na te gaan wat de precieze resultaten waren van de inzet van de IMSI-catcher op 27 december 2018 en dus ook niet of die resultaten, op zichzelf of in combinatie bezien met de informatie in het proces-verbaal van 18 januari 2019, voldoende verdenking opleverden om een doorzoeking van het [adres 1] te rechtvaardigen. Dat kan niet meer worden hersteld en dat maakt dat de schending van de verbaliseringsplicht door het niet tijdig opmaken van het proces-verbaal over de inzet van de IMSI-catcher een onherstelbaar vormverzuim is.
Uit het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van 18 januari 2019 blijkt niet dat de officier van justitie de machtiging tot doorzoeking van [adres 1] mede heeft gebaseerd op onderzoeksresultaten van de IMSI-catcher. Op de zitting heeft het openbaar ministerie naar voren gebracht dat de officier van justitie die de machtiging heeft afgegeven over de IMSI-onderzoekresultaten zoals neergelegd in het proces-verbaal van 16 juni 2020 beschikte.
Dat is door de verdediging betwist, maar de rechtbank vindt het wel aannemelijk dat de onderzoeksresultaten van de inzet van de IMSI-catcher met de officier van justitie zijn gedeeld, omdat de officier van justitie ook ter plaatse aanwezig was.
Echter, ook als ervan wordt uitgegaan dat de officier van justitie over de informatie in het proces-verbaal van 16 juni 2020 beschikte, geldt dat dan onvoldoende verdenking bestond dat het baken en dus drugs zich in [adres 1] zouden bevinden. Immers, in het proces-verbaal staat dat het sterkste signaal werd verkregen ter hoogte van [adres 1] en wees richting een geparkeerde bestelbus die tegen [adres 1] aan stond. De rechtbank vindt dat dat – als die informatie al juist en volledig zou zijn – een aanwijzing is dat het baken in de bus lag en niet in de bedrijfsruimte van verdachte. Uit het dossier blijkt echter niet dat enig nader onderzoek naar deze bus is gedaan; niet naar het kenteken en niet naar de inhoud van de bus. Bij deze stand van zaken was er onvoldoende verdenking dat zich in [adres 1] drugs zouden bevinden. De rechtbank concludeert dan ook dat het bedrijfspand van verdachte onrechtmatig is doorzocht.
Na de doorzoeking van het bedrijfspand van verdachte is door de rechter-commissaris een machtiging tot doorzoeking van de woning van verdachte afgegeven. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de onrechtmatige doorzoeking van het bedrijfspand van verdachte, omdat naar aanleiding van wat daar is gevonden de verdenking is ontstaan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en mede op basis daarvan aan de rechter-commissaris is verzocht om een machtiging te verlenen om de woning van verdachte te doorzoeken. Dat maakt dat ook de woning van verdachte onrechtmatig is doorzocht.
In de aanvraag tot doorzoeking van de woning is opgenomen: “
Zowel [verdachte] als ook het [adres 1] komen voor in meerdere Nederlandse en
buitenlandse opsporingsonderzoeken gericht op de handel in hard drugs (heroïne en cocaïne), ondergronds bankieren en een liquidatie onderzoek”. I In de aanvraag is verder vermeld dat uit een indicatieve test is gebleken dat potjes honing die bij de doorzoeking van het bedrijfspand zijn aangetroffen mogelijk verdovende middelen bevatten. Uit de kennisgevingen van inbeslagneming van de potjes honing (p. 171 en 172) leidt de rechtbank af dat de speurhond op meerdere potjes was aangeslagen en dat de officier van justitie had beslist 1 potje nader forensisch te laten onderzoeken. Over de uitvoering van een indicatieve test en de resultaten daarvan is echter niets in het dossier terug te vinden. Ook bevat het dossier geen informatie dat de potjes vervolgens definitief zijn onderzocht op verdovende middelen, wordt verdachte niet vervolgd met betrekking tot deze potjes en zijn de potjes bovendien op enig moment aan verdachte teruggegeven. Gelet op de inhoud van het dossier had deze informatie – dat uit een indicatieve test was gebleken dat het om verdovende middelen ging – niet aan de rechter-commissaris mogen worden gegeven. Ook dit is een schending van de verbaliseringsplicht en herstel is niet meer mogelijk.
Onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv
De onrechtmatige doorzoekingen en de schendingen van de verbaliseringsplicht leveren onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 395a Sv op. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aan deze vastgestelde vormverzuimen een rechtsgevolg dient te worden verbonden en zo ja, welk rechtsgevolg. Daarbij moet rekening worden gehouden met het belang dat de geschonden voorschriften dienen, de ernst van de verzuimen en de nadelen die door de verzuimen zijn veroorzaakt.
Met de onrechtmatige doorzoeking van het bedrijfspand en de woning van verdachte is het recht op privacy in de zin van artikel 8 EVRM geschonden. Daar komt bij dat de onrechtmatige doorzoeking van de woning van verdachte een inbreuk op het huisrecht oplevert. Dit zijn ernstige inbreuken op belangrijke rechten van verdachte. Met name het nadeel dat verdachte heeft ondervonden met de onrechtmatige doorzoeking van zijn woning weegt de rechtbank zwaar mee, omdat een ieder zich in beginsel vrij en onaantastbaar moet kunnen voelen in zijn eigen woning. De rechtbank heeft de indruk dat vooral de (deels verouderde) informatie over verdachte in de politiesystemen lijkt te hebben geleid tot de beslissing om het bedrijfspand van verdachte te doorzoeken in plaats van (eerst) [adres 2] en/of de geparkeerde bestelbus. Dat is ernstig, omdat burgers erop moeten kunnen vertrouwen dat zij niet zonder voldoende aanleiding als verdachte worden aangemerkt en dat er een zorgvuldige afweging wordt gemaakt alvorens dwangmiddelen worden toegepast, ook als een persoon antecedenten heeft.
Verder moet het niet voldoen aan de verbaliseringsplicht worden beschouwd als een aanzienlijke belemmering van de strafvorderlijke waarheidsvinding. Het is van groot belang dat op de juistheid en volledigheid van processen-verbaal kan worden vertrouwd. De schendingen van de verbaliseringsplicht in onderhavige zaak maken een aanzienlijke inbreuk op dat vertrouwen. De rechtbank wordt immers gehinderd bij de waarheidsvinding omtrent het gebruik van de IMSI-catcher bij het binnentreden van het bedrijfspand van verdachte en het toetsen van de rechtmatigheid van de doorzoeking en achteraf blijkt dat de rechter-commissaris er niet van uit heeft kunnen gaan dat de informatie die aan hem is voorgelegd juist is. Ook de verdediging is door het schenden van de verbaliseringsplicht belemmerd in de verdediging. Het is immers ook voor de verdediging van groot belang dat juist en volledig wordt geverbaliseerd zodat zij in staat is de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek te beoordelen en de verdedigingsstrategie te bepalen.
Het nadeel dat verdachte heeft ondervonden van de vormverzuimen is dan ook groot. De rechtbank heeft zich er daarbij rekenschap van gegeven dat het belang van verdachte dat strafbare feiten niet worden ontdekt niet kan gelden als een rechtens te respecteren belang.
De rechtbank is van oordeel dat alles bij elkaar ertoe heeft geleid dat verdachte is geschaad in zijn recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging komt als een rechtsgevolg van een vormverzuim slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte en diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Er moet sprake zijn van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De rechtbank overweegt in dat kader dat het Openbaar Ministerie weliswaar onzorgvuldig heeft gehandeld, maar dat geen sprake is van dusdanig grove veronachtzaamheid dat niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie op zijn plaats is. Wel is de rechtbank van oordeel dat de vormverzuimen zodanig ernstig zijn dat niet kan worden volstaan met de enkele constatering van de vormverzuimen dan wel met strafvermindering bij een bewezenverklaring. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat het vormverzuim met betrekking tot de IMSI-catcher slechts door de kritische en volhardende houding van de verdediging aan het licht is gekomen. Zonder het op het verzoek van de verdediging verrichte getuigenverhoor van T-405 zouden de rechtbank en de verdediging mogelijk nooit hebben geweten dat de IMSI-catcher was ingezet en was daar geen enkele informatie over bekend geweest.
Het belang dat toekomstige vergelijkbare vormverzuimen worden voorkomen maakt dat het op zijn plaats is dat alles wat tijdens de doorzoekingen in het bedrijfspand en de woning van verdachte is aangetroffen en de resultaten van het daarop gebaseerde vervolgonderzoek van het bewijs worden uitgesloten.
De conclusie is dus dat de rechtbank overgaat tot bewijsuitsluiting, maar dat de officier van justitie wel ontvankelijk is in de vervolging (met uitzondering van de in 3.2 genoemde horloges).

4.Waardering van het bewijs

Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat alles wat bij de doorzoekingen in het bedrijfspand en de woning van verdachte is aangetroffen en de resultaten van het daarop gebaseerde vervolgonderzoek van het bewijs moeten worden uitgesloten. Het dossier bevat verder geen wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen te komen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken.

5.Het beslag

Gelet op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie met betrekking tot de in beslag genomen horloges en de vrijspraak van verdachte voor de overige verdenking, dienen alle voorwerpen die zijn genoemd op de bij dit vonnis als bijlage gehechte beslaglijst te worden teruggegeven aan verdachte.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte zoals onder paragraaf 3.2. is overwogen.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de bij dit vonnis als bijlage gevoegde beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M. Smit en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2023.