3.4.1.Vrijspraak van feit 1
De rechtbank acht (het medeplegen van) oplichting (feit 1 primair) en verduistering (feit 1 subsidiair) niet bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van (het medeplegen van) oplichting (feit 1, primair)
De rechtbank vindt dat vast kan worden gesteld dat [naam 1] per e-mail is benaderd door een persoon die zich onder een valse naam en valse hoedanigheid heeft voorgedaan als [naam 2] , exportmanager van [bedrijfsnaam 1] , en dat die persoon het oogmerk had zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. [naam 1] is als gevolg van deze oplichtingshandeling bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal € 32.076,13. Dat het bedrijf [bedrijfsnaam 2] hierin betrokken is geweest, kan ook worden bewezen. Het rekeningnummer van [bedrijfsnaam 2] wordt in de e-mail vermeld en het geld is uiteindelijk op de rekening van [bedrijfsnaam 2] overgemaakt. Hoewel uit het dossier blijkt dat verdachte als dé persoon achter [bedrijfsnaam 2] kan worden aangemerkt, zijn er onvoldoende aanknopingspunten die erop wijzen dat verdachte degene is geweest die de valse e-mail alleen of tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft verstuurd. De rechtbank is daarom met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van verduistering (feit 1, subsidiair)
Voor een veroordeling van verduistering is vereist dat men een goed, dat (geheel of ten dele) toebehoort aan een ander, anders dan door misdrijf onder zich heeft en dat men zich dat goed vervolgens wederrechtelijk toe-eigent. De rechtbank heeft hierboven – in het kader van de vrijspraak van feit 1 primair – op basis van de in paragraaf 3.1 vastgestelde feiten en omstandigheden overwogen dat vast is komen te staan dat [naam 1] is opgelicht en dat het bedrag van € 32.076,13, toebehorende aan [naam 1] , op de rekening van [bedrijfsnaam 2] is overgemaakt. Verdachte, als de persoon achter [bedrijfsnaam 2] , had het bedrag derhalve onder zich als gevolg van een misdrijf. Dit heeft tot gevolg dat verduistering niet kan worden bewezen. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde verduistering.
3.4.2.Het oordeel over feit 2
Juridisch kader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is onder meer vereist dat het betreffende voorwerp of geldbedrag middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Als er geen direct bewijs voor een concreet gronddelict aanwezig is, zal volgens vaste jurisprudentie moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp of het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Als een dergelijke verklaring ontbreekt, kan de rechtbank tot de conclusie komen dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp of het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst dus als enige aanvaardbare verklaring geldt.
Het juridische kader toegepast op de zaak
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode van 19 september 2014 tot en met 16 september 2015 € 1.133.432,63 heeft witgewassen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte transacties
Uit onderzoek naar de bedrijfsrekeningen van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] blijkt een totaalbedrag van € 1.161.332,63 via overboekingen uit het buitenland op de verschillende bedrijfsrekeningen te zijn gestort.
Concreet gronddelict
In het geval van het door [naam 1] gestorte geldbedrag op de [naam bank 1] bedrijfsrekening van [bedrijfsnaam 2] – een bedrag van € 32.076,13 – heeft de rechtbank hiervoor in paragraaf 3.4.1 al overwogen dat bewezen kan worden dat dit geldbedrag afkomstig is uit een misdrijf, te weten oplichting.
Onbekend gronddelict: een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
Ten aanzien van de andere buitenlandse overboekingen naar de bedrijfsrekeningen van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] voor een totaalbedrag van € 1.129.256,50 bestaat geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict.
Niet is gebleken dat daadwerkelijk enige (zakelijke) dienstverlening door [bedrijfsnaam 2] en/of [bedrijfsnaam 3] heeft plaatsgevonden. Bij de doorzoeking van het kantoor van [bedrijfsnaam 2] is geen enkele correspondentie aangetroffen met personen en/of bedrijven die deze overschrijvingen hebben verricht of überhaupt met deze landen. Op papier noch op de inbeslaggenomen digitale gegevensdragers. Niets wees erop dat [bedrijfsnaam 2] zaken deed met deze bedrijven en/of personen of zelfs met deze landen. Er is niets aan facturen, overeenkomsten, adresgegevens, acquisities, offertes en/of bewijs van werkzaamheden gevonden van deze betalingen. Feitelijk blijkt dus uit niets dat enige dienstverlening vanuit [bedrijfsnaam 2] en/of [bedrijfsnaam 3] tegenover de overige overboekingen heeft gestaan. De binnengekomen bedragen zijn in dit licht ook nog eens buitenproportioneel hoog.
Het witwassen van € 561.233,59 dat vanaf de [naam bank 2] bedrijfsrekening van [bedrijfsnaam 2] is teruggestort naar [naam 4] acht de rechtbank ook bewezen. Hoewel dit bedrag door de bank naar de rekening van de afzender is teruggestort, heeft verdachte de beschikkingsmacht over het geld gehad. Het heeft een moment op voornoemde rekening van [bedrijfsnaam 2] gestaan waardoor verdachte (al was het kort) het gehele door [naam 4] overgemaakte bedrag heeft verworven én voorhanden heeft gehad. Dit staat vast, nu een deel van het gestorte bedrag direct contant van de rekening is opgenomen.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen.
De verklaring van verdachteVerdachte is over de buitenlandse inkomsten op de bedrijfsrekeningen van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] bevraagd. Hij verklaarde dat hij deze namen van de buitenlandse partijen niet kende, maar dat dat niet vreemd was, omdat hij veel zaken deed met tussenpersonen. Verder heeft verdachte over deze overboekingen verklaard niet meer te weten. Hij had toegezegd zijn administratie hierop na te zullen slaan, maar hiervan heeft verdachte afgezien. Een concrete en verifieerbare verklaring ontbreekt daardoor.
Een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring?
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het bedrag van € 1.129.256,50 aan buitenlandse overboekingen uit enig misdrijf afkomstig is.
Wetenschap verdachte
Verdachte had een leidinggevende positie bij [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] , hij was degene die de geldzaken regelde en beschikte als enige over de bankpassen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte op de hoogte was van de op de bedrijfsrekeningen van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] gestorte geldbedragen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte wist dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] waren lege ’bedrijven waarin geen aantoonbaar legale werkzaamheden met de bedrijven en/of personen werden verricht die geldbedragen hadden overgemaakt. Het kan niet anders dan dat verdachte wist dat er, in ruil voor de overboekingen naar de bedrijfsrekeningen van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] waar verdachte (als enige) zicht op had, geen diensten werden geleverd zodat hij wetenschap had van de criminele herkomst van deze bedragen.
Gewoontewitwassen
Gelet op de lange periode (bijna één jaar) en het aantal witgewassen bedragen (ten minste 20 transacties) komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen.
Het totaal witgewassen bedrag
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot een witgewassen bedrag van (32.076,13 + 1.129.256,50 =) € 1.161.332,63. Gelet evenwel op de tenlastelegging, zal de rechtbank het gewoontewitwassen van in totaal (slechts) € 1.133.432,63 bewezen verklaren.
Partiële vrijspraak van overige specifieke bedragen en medeplegen
De rechtbank vindt bewezen dat – direct of kort na ontvangst van deze overboekingen vanuit het buitenland – het merendeel van het geld vanaf deze bedrijfsrekeningen contant is opgenomen of is overgeboekt naar een andere bedrijfsrekening en dat daarnaast diverse bedragen zijn gepind bij supermarkten, pompstations en detailhandel. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het witwassen van de in dat verband overige specifiek genoemde bedragen op de tenlastelegging, namelijk de € 400.000,00, € 500.000,00 en € 200.000,00, niet bewezen kunnen worden. Verdachte wordt daarom alleen van deze specifieke bedragen op de tenlastelegging vrijgesproken.
De rechtbank vindt dat niet kan worden bewezen dat verdachte met een ander of anderen bewust en nauw heeft samengewerkt bij het plegen van gewoontewitwassen. Verdachte zal daarom van medeplegen (partieel) worden vrijgesproken.