ECLI:NL:RBAMS:2023:6693

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
1367431816
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met vrijspraak van oplichting en verduistering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van oplichting, verduistering en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van oplichting en verduistering, maar heeft hem wel veroordeeld voor gewoontewitwassen van in totaal € 1.133.432,63. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de oplichting had gepleegd, hoewel hij als de persoon achter de betrokken bedrijven werd gezien. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel wist dat de geldbedragen afkomstig waren uit misdrijven, gezien zijn rol binnen de bedrijven en het ontbreken van legitieme bedrijfsactiviteiten. De verdachte had een leidinggevende positie en was verantwoordelijk voor de geldzaken, wat leidde tot de conclusie dat hij wetenschap had van de criminele herkomst van de bedragen. De rechtbank legde een geldboete op van € 25.000,00, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de zaak. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op de legale economie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/674318-16 (Promis)
Datum uitspraak: 1 augustus 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.S. Levinsohn, en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. P.A. Groenhuis, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.
primair: het medeplegen van oplichting van [naam 1] voor een geldbedrag
van in totaal € 32.076,13 door [naam 1] onder de valse naam en/of een
valse hoedanigheid van [naam 2] van [bedrijfsnaam 1] BV per e-mail te benaderen op 22
september 2014 te Amsterdam, althans in Nederland;
1.
subsidiair: verduistering van € 32.075,13 toebehorende aan [naam 1] op 23 september 2014 in Amsterdam, althans in Nederland en/of in Macedonië;
2. het medeplegen van gewoontewitwassen van € 1.133.432,63 + € 400.000,00 + € 500.000,00 + € 200.000,00 (in totaal dus € 2.233.432,63) in de periode van 19 september 2014 tot en met 16 september 2015 in Amsterdam, althans in Nederland.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 7 oktober 2014 is door [aangever] , exportmanager bij [bedrijfsnaam 1] BV (hierna: [bedrijfsnaam 1] ), aangifte gedaan van oplichting van [naam 1] (hierna: [naam 1] ), een klant van [bedrijfsnaam 1] .
[aangever] heeft verklaard dat [naam 1] op 15 augustus 2014 een order had geplaatst bij [bedrijfsnaam 1] ter waarde van USD 52.023,70. [naam 1] ontving op 22 september 2014 een e-mailbericht die afkomstig leek te zijn van [aangever] van [bedrijfsnaam 1] waarin werd verzocht een nog resterend bedrag over te maken naar de in dit e-mailbericht vermelde bankrekeningnummer [nummer 1] . Dit bleek later het bankrekeningnummer te zijn op naam van [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ). In dit e-mailbericht stond de begeleidende tekst: “We await swift to above account today”. [aangever] heeft verklaard dat dit e-mailbericht van 22 september 2014 nooit door hem, of door iemand anders van [bedrijfsnaam 1] , is verstuurd en dat het bankrekeningnummer niet van [bedrijfsnaam 1] is.
Hierop is een onderzoek naar [bedrijfsnaam 2] gestart. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat op bankrekeningnummer [nummer 1] van [bedrijfsnaam 2] een betaling van [naam 1] is ontvangen van € 32.076,. Uit dit onderzoek bleek verder dat het bedrijf [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 3] ) naar voren komt als het opvolgende bedrijf van [bedrijfsnaam 2] . [bedrijfsnaam 3] was opgericht kort nadat [bedrijfsnaam 2] was opgeheven. [bedrijfsnaam 3] blijkt soortgelijke diensten te verlenen als [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] had hetzelfde personeel als [bedrijfsnaam 2] Verder blijkt dat de administratie van [bedrijfsnaam 2] in het kantoorpand van [bedrijfsnaam 3] werd bewaard en dat de facturen van de bedrijven dezelfde lay-out hadden. Uit het onderzoek naar de bankrekeningen van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] kwamen verschillende opvallende transacties naar voren, bestaande uit vanuit het buitenland gestorte geldbedragen, contante geldopnames, stortingen over en weer van en naar de verschillende bedrijfsrekeningen en bedragen gepind bij supermarkten, pompstations en detailhandel.
De getuige [getuige 1] , een voormalig werkneemster van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] , heeft verklaard dat verdachte niet officieel de baas was, maar wel alles regelde, waaronder alle geldzaken. Zij heeft verklaard dat alle bankpasjes op naam stonden van het bedrijf en dat verdachte de overboeking(en) van de [naam bank 1] -rekening naar de [naam bank 2] -rekening van [bedrijfsnaam 2] heeft gedaan. Volgens [getuige 1] was verdachte de enige met de bankpassen en de pincode en heeft zij verdachte regelmatig zien internetbankieren. [naam 3] (de rechtbank begrijpt: [naam 3] , bestuurder van [bedrijfsnaam 2] in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 14 januari 2015) mocht van verdachte niet over een bankpas beschikken. [getuige 1] heeft verdachte altijd met de pasjes gezien; of hij had deze vast of deze lagen op zijn bureau. Getuige [getuige 2] , een voormalig werknemer van [bedrijfsnaam 2] , verklaart dat verdachte degene was met de touwtjes in handen. [bedrijfsnaam 2] was feitelijk de eenmanszaak van verdachte. Getuige [getuige 3] , een voormalig zakenpartner van verdachte, verklaart dat hij pas na inzage in het uittreksel van de Kamer van Koophandel erachter kwam dat op papier een ander dan verdachte de directeur van [bedrijfsnaam 2] was. Volgens [getuige 3] was verdachte ‘de man achter [bedrijfsnaam 2] ’.
De vraag is nu of bewezen kan worden dat verdachte, alleen of tezamen en in vereniging met (een) ander(en), [naam 1] heeft opgelicht (feit 1 primair) dan wel dat hij zelf geld van [naam 1] heeft verduisterd (feit 1 subsidiair). Verder is de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat hij, alleen of tezamen en in vereniging met (een) ander(en), geldbedragen heeft witgewassen en, zo ja, of hij hier een gewoonte van heeft gemaakt (feit 2).
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt (het medeplegen van) oplichting (feit 1 primair) niet bewezen en verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken. De officier van justitie vindt dat verduistering (feit 1 subsidiair) wel bewezen kan worden. Ook het gewoontewitwassen voor een totaalbedrag van € 1.000.089,04 (feit 2) kan bewezen worden.
De hoogte van dit witgewassen bedrag is als volgt opgebouwd. Het bedrag in het eerste gedachtestreepje betreft een bedrag van € 1.133.432,63. Nu dit een optelsom betreft van diverse bedragen (dossierpagina 0825) gaat dit in werkelijkheid om een hoger bedrag van € 1.161.322,63. Hiervan moet een bedrag van € 561.233,59 worden afgetrokken omdat dit geldbedrag door [naam bank 2] is teruggeboekt. Het gaat hierbij dus om een bedrag van (1.161.322,63 - 561.233,59 =) € 600.089,04 dat vanuit het buitenland op de verschillende bedrijfsrekeningen van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] is gestort. Het bedrag in het tweede gedachtestreepje betreft een bedrag van € 400.000,00 aan contant opgenomen bedragen van de verschillende bedrijfsrekeningen. Dat maakt dat het totaal witgewassen bedrag uitkomt op (600.089,04 + 400.000,00 =) € 1.000.089,04. Van de bedragen die staan genoemd in het derde gedachtestreepje (€ 500.000,00) en in het vierde gedachtestreepje (€ 200.000,00) moet verdachte partieel worden vrijgesproken. Onduidelijk is waar de hoogte van deze laatste twee bedragen op is gebaseerd. De officier van justitie vindt niet bewezen dat verdachte het feit met een ander heeft gepleegd en verzoekt verdachte daarom (partieel) vrij te spreken van het tenlastegelegde medeplegen.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van (het medeplegen van) oplichting (feit 1 primair), van verduistering (feit 1 subsidiair) en van (het medeplegen van) gewoontewitwassen (feit 2). Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet verdachte maar [naam 3] directeur en aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] was gedurende de tenlastegelegde periode. Verdachte had binnen [bedrijfsnaam 2] de rol van assistent en verrichtte (slechts) hand- en spandiensten. Voor zover er getuigen naar verdachte wijzen, is dat op instigatie van [naam 3] gebeurd, om de aandacht van hem af te leiden. Het dossier bevat geen bewijs op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte zich persoonlijk heeft beziggehouden met oplichting, verduistering of het witwassen van gelden.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak van feit 1
De rechtbank acht (het medeplegen van) oplichting (feit 1 primair) en verduistering (feit 1 subsidiair) niet bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van (het medeplegen van) oplichting (feit 1, primair)
De rechtbank vindt dat vast kan worden gesteld dat [naam 1] per e-mail is benaderd door een persoon die zich onder een valse naam en valse hoedanigheid heeft voorgedaan als [naam 2] , exportmanager van [bedrijfsnaam 1] , en dat die persoon het oogmerk had zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. [naam 1] is als gevolg van deze oplichtingshandeling bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal € 32.076,13. Dat het bedrijf [bedrijfsnaam 2] hierin betrokken is geweest, kan ook worden bewezen. Het rekeningnummer van [bedrijfsnaam 2] wordt in de e-mail vermeld en het geld is uiteindelijk op de rekening van [bedrijfsnaam 2] overgemaakt. Hoewel uit het dossier blijkt dat verdachte als dé persoon achter [bedrijfsnaam 2] kan worden aangemerkt, zijn er onvoldoende aanknopingspunten die erop wijzen dat verdachte degene is geweest die de valse e-mail alleen of tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft verstuurd. De rechtbank is daarom met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van verduistering (feit 1, subsidiair)
Voor een veroordeling van verduistering is vereist dat men een goed, dat (geheel of ten dele) toebehoort aan een ander, anders dan door misdrijf onder zich heeft en dat men zich dat goed vervolgens wederrechtelijk toe-eigent. De rechtbank heeft hierboven – in het kader van de vrijspraak van feit 1 primair – op basis van de in paragraaf 3.1 vastgestelde feiten en omstandigheden overwogen dat vast is komen te staan dat [naam 1] is opgelicht en dat het bedrag van € 32.076,13, toebehorende aan [naam 1] , op de rekening van [bedrijfsnaam 2] is overgemaakt. Verdachte, als de persoon achter [bedrijfsnaam 2] , had het bedrag derhalve onder zich als gevolg van een misdrijf. Dit heeft tot gevolg dat verduistering niet kan worden bewezen. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde verduistering.
3.4.2.
Het oordeel over feit 2
Juridisch kader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is onder meer vereist dat het betreffende voorwerp of geldbedrag middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Als er geen direct bewijs voor een concreet gronddelict aanwezig is, zal volgens vaste jurisprudentie moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp of het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Als een dergelijke verklaring ontbreekt, kan de rechtbank tot de conclusie komen dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp of het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst dus als enige aanvaardbare verklaring geldt.
Het juridische kader toegepast op de zaak
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode van 19 september 2014 tot en met 16 september 2015 € 1.133.432,63 heeft witgewassen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte transacties
Uit onderzoek naar de bedrijfsrekeningen van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] blijkt een totaalbedrag van € 1.161.332,63 via overboekingen uit het buitenland op de verschillende bedrijfsrekeningen te zijn gestort.
Concreet gronddelict
In het geval van het door [naam 1] gestorte geldbedrag op de [naam bank 1] bedrijfsrekening van [bedrijfsnaam 2] – een bedrag van € 32.076,13 – heeft de rechtbank hiervoor in paragraaf 3.4.1 al overwogen dat bewezen kan worden dat dit geldbedrag afkomstig is uit een misdrijf, te weten oplichting.
Onbekend gronddelict: een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
Ten aanzien van de andere buitenlandse overboekingen naar de bedrijfsrekeningen van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] voor een totaalbedrag van € 1.129.256,50 bestaat geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict.
Niet is gebleken dat daadwerkelijk enige (zakelijke) dienstverlening door [bedrijfsnaam 2] en/of [bedrijfsnaam 3] heeft plaatsgevonden. Bij de doorzoeking van het kantoor van [bedrijfsnaam 2] is geen enkele correspondentie aangetroffen met personen en/of bedrijven die deze overschrijvingen hebben verricht of überhaupt met deze landen. Op papier noch op de inbeslaggenomen digitale gegevensdragers. Niets wees erop dat [bedrijfsnaam 2] zaken deed met deze bedrijven en/of personen of zelfs met deze landen. Er is niets aan facturen, overeenkomsten, adresgegevens, acquisities, offertes en/of bewijs van werkzaamheden gevonden van deze betalingen. Feitelijk blijkt dus uit niets dat enige dienstverlening vanuit [bedrijfsnaam 2] en/of [bedrijfsnaam 3] tegenover de overige overboekingen heeft gestaan. De binnengekomen bedragen zijn in dit licht ook nog eens buitenproportioneel hoog.
Het witwassen van € 561.233,59 dat vanaf de [naam bank 2] bedrijfsrekening van [bedrijfsnaam 2] is teruggestort naar [naam 4] acht de rechtbank ook bewezen. Hoewel dit bedrag door de bank naar de rekening van de afzender is teruggestort, heeft verdachte de beschikkingsmacht over het geld gehad. Het heeft een moment op voornoemde rekening van [bedrijfsnaam 2] gestaan waardoor verdachte (al was het kort) het gehele door [naam 4] overgemaakte bedrag heeft verworven én voorhanden heeft gehad. Dit staat vast, nu een deel van het gestorte bedrag direct contant van de rekening is opgenomen.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen.
De verklaring van verdachteVerdachte is over de buitenlandse inkomsten op de bedrijfsrekeningen van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] bevraagd. Hij verklaarde dat hij deze namen van de buitenlandse partijen niet kende, maar dat dat niet vreemd was, omdat hij veel zaken deed met tussenpersonen. Verder heeft verdachte over deze overboekingen verklaard niet meer te weten. Hij had toegezegd zijn administratie hierop na te zullen slaan, maar hiervan heeft verdachte afgezien. Een concrete en verifieerbare verklaring ontbreekt daardoor.
Een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring?
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het bedrag van € 1.129.256,50 aan buitenlandse overboekingen uit enig misdrijf afkomstig is.
Wetenschap verdachte
Verdachte had een leidinggevende positie bij [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] , hij was degene die de geldzaken regelde en beschikte als enige over de bankpassen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte op de hoogte was van de op de bedrijfsrekeningen van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] gestorte geldbedragen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte wist dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] waren lege ’bedrijven waarin geen aantoonbaar legale werkzaamheden met de bedrijven en/of personen werden verricht die geldbedragen hadden overgemaakt. Het kan niet anders dan dat verdachte wist dat er, in ruil voor de overboekingen naar de bedrijfsrekeningen van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] waar verdachte (als enige) zicht op had, geen diensten werden geleverd zodat hij wetenschap had van de criminele herkomst van deze bedragen.
Gewoontewitwassen
Gelet op de lange periode (bijna één jaar) en het aantal witgewassen bedragen (ten minste 20 transacties) komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen.
Het totaal witgewassen bedrag
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot een witgewassen bedrag van (32.076,13 + 1.129.256,50 =) € 1.161.332,63. Gelet evenwel op de tenlastelegging, zal de rechtbank het gewoontewitwassen van in totaal (slechts) € 1.133.432,63 bewezen verklaren.
Partiële vrijspraak van overige specifieke bedragen en medeplegen
De rechtbank vindt bewezen dat – direct of kort na ontvangst van deze overboekingen vanuit het buitenland – het merendeel van het geld vanaf deze bedrijfsrekeningen contant is opgenomen of is overgeboekt naar een andere bedrijfsrekening en dat daarnaast diverse bedragen zijn gepind bij supermarkten, pompstations en detailhandel. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het witwassen van de in dat verband overige specifiek genoemde bedragen op de tenlastelegging, namelijk de € 400.000,00, € 500.000,00 en € 200.000,00, niet bewezen kunnen worden. Verdachte wordt daarom alleen van deze specifieke bedragen op de tenlastelegging vrijgesproken.
De rechtbank vindt dat niet kan worden bewezen dat verdachte met een ander of anderen bewust en nauw heeft samengewerkt bij het plegen van gewoontewitwassen. Verdachte zal daarom van medeplegen (partieel) worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIuitgewerkte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 2:
in de periode van 19 september 2014 tot en met 16 september 2015 in Nederland een gewoonte heeft gemaakt van witwassen, immers heeft hij, verdachte, geldbedragen, te weten:
- geldbedragen van in totaal (ongeveer) € 1.133.432,63 (vanuit het buitenland op de verschillende bedrijfsrekeningen gestorte geldbedragen), en
- geldbedragen (contant opgenomen van de bedrijfsrekeningen), en
- geldbedragen (overgemaakt van en naar eigen bedrijfsrekeningen), en
- geldbedragen (gepind bij supermarkten, pompstations en detailhandel)
verworven, voorhanden gehad, omgezet en van voornoemde geldbedragen gebruik gemaakt
via de bedrijfsrekeningen:
- IBAN [nummer 1] t.n.v. [bedrijfsnaam 2] BV, en
- IBAN [nummer 2] t.n.v. [bedrijfsnaam 2] BV, en
- IBAN [nummer 3] t.n.v. [bedrijfsnaam 3] BV ( [bedrijfsnaam 3] ), en
- IBAN [nummer 4] t.n.v. [bedrijfsnaam 3] BV ( [bedrijfsnaam 3] ),
terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, voor de door haar bewezen geachte feiten, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van het voorarrest. Zij heeft daarbij naar voren gebracht dat zij bij het bepalen van deze strafeis, in het voordeel van verdachte, in ruime mate rekening heeft gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft zich, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, aan verdachte geen straf of maatregel dient te worden opgelegd. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf wordt opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in een periode van bijna een jaar schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van in totaal € 1.133.432,63. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verdachte heeft hier doelbewust aan bijgedragen. De omstandigheid dat verdachte hier een gewoonte van heeft gemaakt, weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Verder is acht geslagen op het strafblad van verdachte van 17 juli 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder (onherroepelijk) voor soortgelijke of andersoortige feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gekeken naar de afspraken die de rechtbanken onderling over straffen hebben gemaakt. Voor het gewoontewitwassen sluit de rechtbank aan bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraudezaken. In deze zaak heeft verdachte een bedrag witgewassen van € 1.133.432,63. Voor fraude met een benadelingsbedrag van € 1.000.000,00 of meer is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanaf 2 jaren.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf is ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis moet worden gewezen. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op de dag dat verdachte in verzekering is gesteld, op 22 februari 2016. De rechtbank wijst op 1 augustus 2023 vonnis. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar met ruim vijf jaar en vijf maanden is overschreden. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij de hoogte van de op te leggen straf.
In beginsel zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals ook blijkt uit de oriëntatiepunten, in de rede liggen. Rekening houdend met de forse overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank echter voor een andere strafmodaliteit kiezen. Aan het strafmaatverweer van de raadsman gaat de rechtbank voorbij, aangezien zij, gelet op ernst van het bewezenverklaarde feit en de beperkte informatie die haar over de persoonlijkheid van verdachte bekend is, toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in deze zaak niet passend vindt. De rechtbank houdt bij de keuze voor de oplegging van een geldboete rekening met de omstandigheid dat verdachte zich in het buitenland bevindt en aan het plegen van het feit zeer vermoedelijk een financieel motief ten grondslag heeft gelegen. Alles in overweging te hebben genomen, zal de rechtbank verdachte een geldboete van € 25.000,00 euro opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 420bis en 420ter Sr.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 25.000,00-(vijfentwintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 160 (honderdzestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en N.M. Simons, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2023.
[.]

[.]

[.]

[.]

[.]

[.]

[.]

[.]

[.]

[.]

[.]

[.]

[.]