ECLI:NL:RBAMS:2023:6688

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
1301722122
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en vernieling na verkeersruzie

Op 22 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersruzie op 19 januari 2022. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, openlijke geweldpleging en vernieling. Tijdens de verkeersruzie, die escaleerde na een bijna-aanrijding, zou de verdachte met een lifehammer de aangeefster, [persoon 1], hebben geslagen en de auto van de aangeefster hebben beschadigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft de poging tot doodslag niet bewezen geacht, maar wel de poging tot zware mishandeling en de vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft een taakstraf van 180 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [persoon 1], voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, rekening houdend met eigen schuld van de benadeelde partij. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de aangeefster.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/017221-22
Datum uitspraak: 22 augustus 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.S. Selier, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y.A. Samseij, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich op 19 januari 2022 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
poging tot doodslag van [persoon 1] , subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling van [persoon 1] ;
openlijke geweldpleging tegen [persoon 1] en [persoon 2] ;
vernieling van het plaatwerk, de linkerdeur, de carrosserie en de achterruit van een oldtimer Renault 16 met kenteken [kenteken] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 19 januari 2022 zijn [persoon 1] en [persoon 2] (hierna ook: aangevers) met verdachte en een vriend van verdachte in een verkeersruzie beland. Na een bijna-aanrijding is een woordenwisseling gevolgd en ook zouden voorwerpen – waaronder een Lion – vanuit de auto’s van de betrokkenen zijn gegooid. Het conflict is geëscaleerd en geëindigd in geweld. Aangeefster [persoon 1] heeft een hevig bebloed gezicht en een blauw oog opgelopen. Ter plaatse wordt een lifehammer aangetroffen. Verdachte wordt ervan verdacht dat hij aangeefster met deze lifehammer heeft geslagen (feit 1) en dat hij de auto die zij bestuurde met de lifehammer heeft toegetakeld (feit 3). Ook zou hij openlijk in vereniging geweld hebben gebruikt tegen aangevers (feit 2).
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de ten laste gelegde poging tot doodslag (feit 1, primair) en de ten laste gelegde vernieling (feit 3) kunnen worden bewezen op basis van de verklaringen van aangevers, de letselverklaring van [persoon 1] , de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , de bevindingen van de politie ter plaatse en de deels bekennende verklaring van verdachte. Uit de genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte [persoon 1] tweemaal opzettelijk met kracht op het hoofd heeft geslagen met een lifehammer. Uit algemene ervaringsregels volgt dat het slaan met een lifehammer had kunnen leiden tot de dood van [persoon 1] . De vernieling van de oldtimer heeft verdachte deels bekend. Ook zitten er foto’s van het beschadigde voertuig in het dossier.
De officier van justitie vindt dat de ten laste gelegde openlijke geweldpleging (feit 2) niet bewezen kan worden en verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag (feit 1, primair), de poging tot zware mishandeling (feit 1, subsidiair) en van de openlijke geweldpleging (feit 2). Volgens de raadsvrouw heeft verdachte [persoon 1] niet opzettelijk geslagen met de lifehammer, waardoor het vereiste (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van levensbedreigend en/of zwaar letsel ontbreekt. De ten laste gelegde vernieling (feit 3) kan volgens de raadsvrouw wel worden bewezen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van dit feit.
4.4.2.
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van het dossier vast dat aangeefster met een lifehammer tegen het hoofd is geslagen. Mede gelet op de verklaring van verdachte zelf, staat bovendien vast dat het verdachte was die aangeefster heeft geraakt. De vraag is of dit een poging tot het toebrengen van levensbedreigend letsel oplevert (primair), of een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (subsidiair).
Poging tot doodslag?
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte heeft gepoogd aangeefster levensbedreigend letsel toe te brengen. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster met zich meebracht. Zo ontbreekt informatie over de kracht waarmee is geslagen en is onduidelijk gebleven hoe aangeefster precies tegen haar hoofd is geraakt. Weliswaar is een lifehammer – zoals door de officier van justitie gesteld – geschikt om schade toe te brengen, maar dit maakt niet dat het enkele feit dat iemand tegen het hoofd is geraakt met een dergelijk voorwerp een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling?
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte heeft gepoogd aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het slaan tegen het hoofd van een persoon met een lifehammer op de wijze waarop verdachte dat heeft gedaan, namelijk een slagbeweging van boven naar beneden,de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich mee. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat algemene ervaringsregels leren dat het hoofd een belangrijk en kwetsbaar onderdeel is van het menselijk lichaam. Dat verdachte in ieder geval een flinke slagbeweging heeft gemaakt, volgt uit het letsel dat aangeefster heeft opgelopen. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster niet opzettelijk heeft geslagen – naar eigen zeggen zou hij haar per ongeluk hebben geraakt in de paniek die ontstond nadat hij pepperspray in zijn ogen kreeg – vindt de rechtbank bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Zelfs indien de rechtbank uitgaat van de door verdachte geschetste gang van zaken heeft hij (op zijn minst) de aanmerkelijke kans op dit letsel bewust aanvaard door om zich heen te slaan met een lifehammer terwijl aangeefster vlakbij hem stond. De rechtbank weegt in dit oordeel mee dat verdachte de lifehammer gedurende het conflict bewust uit zijn auto heeft gepakt.
4.4.3.
Het oordeel over de onder 3 ten laste gelegde vernieling
De rechtbank vindt op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de foto’s van de oldtimer in het dossier bewezen dat verdachte de achterruit van de oldtimer heeft vernield. Dat verdachte ook andere onderdelen van de auto heeft vernield, kan op basis van het dossier onvoldoende worden vastgesteld. Verdachte zal daarom alleen voor het vernielen van de achterruit worden veroordeeld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIuitgewerkte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. op 19 januari 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een lifehammer, meermalen tegen het gezicht en tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. op 19 januari 2022 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk de achterruit van een personenauto (oldtimer Renault 16 met kenteken [kenteken] ), die aan een ander toebehoorde, heeft vernield.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 180 dagen waarvan 168 voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van voorarrest. Ook heeft hij gevorderd dat een taakstraf van 240 uren wordt opgelegd, te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht dat de rechtbank primair een gevangenisstraf oplegt gelijk aan het voorarrest en subsidiair de laagst mogelijke voorwaardelijke taakstraf. Verdachte is first offender en heeft zijn leven inmiddels weer op de rit. Bovendien is het een oudere zaak waar al enige tijd overheen is gegaan.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Op 19 januari 2022 ontstond een verkeersruzie over het verlenen van voorrang tussen aangevers aan de ene kant en verdachte en zijn vriend aan de andere kant. Aangevers zijn uitgestapt en zijn verhaal gaan halen bij de auto waar verdachte in zat. Dit is dusdanig geëscaleerd dat verdachte aangeefster tegen haar hoofd heeft geslagen met een lifehammer en de achterruit van de auto van de vader van aangeefster heeft vernield.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en vernieling. Dit zijn ernstige feiten waarmee verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van aangeefster en het eigendomsrecht van haar vader. Verdachte is daarmee veel te ver gegaan en had in plaats daarvan ook de confrontatie kunnen en moeten vermijden. Dat hij dat niet heeft gedaan rekent de rechtbank hem aan.
Verder is ernstig dat het incident op de openbare weg plaatsvond, waardoor veel omstanders hebben kunnen zien wat er is gebeurd. Daardoor heeft verdachte bijgedragen aan het veroorzaken van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank wil daartegenover ook benoemen het positief te vinden dat verdachte inzicht lijkt te hebben in het feit dat hij over de schreef is gegaan.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 17 juli 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en het feit dat de rechtbank de poging doodslag niet bewezen acht, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 180 uren passend en geboden, met aftrek van de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, naar de maatstaf van 2 uren per dag.

9.Beslag

Uit de beslaglijst, opgenomen als
bijlage III, volgt dat een Lion reep en een lifehammer in beslag zijn genomen.
De rechtbank zal gelasten dat de reep zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. De lifehammer dient verbeurd te worden verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezen geachte is begaan.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
De vordering
Aangeefster, [persoon 1] , heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en heeft € 726,81 aan materiële schadevergoeding en € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering voor zover deze ziet op de immateriële schade af te wijzen bij gebrek aan voldoende onderbouwing. Zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover de vordering ziet op de materiële schade.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Het staat vast dat aangeefster (hierna ook: de benadeelde partij) rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft zij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij volgt namelijk dat aangeefster na het incident hoofdpijn had en misselijk was. Ook had zij een hersenschudding en hematomen in haar gelaat, waardoor zij pas na drie dagen weer kon zien. Zij heeft een aantal nachten slecht geslapen en had last van nachtmerries. De rechtbank acht de vordering die ziet op de immateriële schade daarmee voldoende onderbouwd.
Bij het bepalen van de omvang van die civielrechtelijke aansprakelijkheid speelt een rol of en in welke mate de benadeelde partij zelf schuld heeft aan het ontstaan van de schade. Uit het procesdossier volgt dat de benadeelde partij als eerste de auto is uitgestapt en de confrontatie heeft opgezocht door naar de stilstaande auto van verdachte te lopen. Mede daardoor heeft het incident plaats kunnen vinden. Ook de passagier van de benadeelde partij heeft zich in de confrontatie niet onbetuigd gelaten. Gezien de getuigenverklaringen van (objectieve) omstanders lijkt het erop dat zowel benadeelde als haar passagier hun rol in het gebeuren hebben geprobeerd te minimaliseren. Zo verklaren zij allebei niet over de trap die tegen de auto van de vriend van verdachte is gegeven, terwijl andere getuigen daar wel melding van maken en bovendien een deuk in het portier is te zien. Volgens de rechtbank is er daarmee in juridische zin sprake van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank ziet daarom aanleiding het gevorderde bedrag voor zover dat ziet op de immateriële schadevergoeding te halveren, wat neerkomt op een geldbedrag van € 1.000 / 2 = € 500, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade op 19 januari 2022. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Materiële schade
De rechtbank zal tevens de gevorderde € 726,81 gedeeltelijk toewijzen. Als onbetwist staat namelijk vast dat dit bedrag aan kosten is betaald om het door verdachte beschadigde voertuig te herstellen. Dat de vader van de benadeelde partij eigenaar was van het voertuig en niet de benadeelde partij zelf staat aan toewijzing niet in de weg, omdat hij haar heeft gevolmachtigd de vordering tot schadevergoeding in te stellen. Gelet op hetgeen hiervoor overwogen is ten aanzien van de eigen schuld van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat ook de gevorderde en toegewezen materiële kosten gehalveerd moeten worden. Dit komt neer op € 726,81 / 2 = € 363,41, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade op 19 januari 2022. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 863,41 (achthonderdrieënzestig euro en eenenveertig cent).

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, primair, en onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, subsidiair, en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Verklaart verbeurd:
- 1 STK Gereedschap (Omschrijving: PL1300-2022011987-G6143289, oranje, merk: Lifehammer).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- 1 STK Snoep (Omschrijving: PL1300-2022011987-G6143290, Lion).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 363,41 (driehonderdrieënzestig euro en eenenveertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 januari 2022) tot aan de dag van voldoening. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 863,41 (achthonderdrieënzestig euro en eenenveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 17 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Zijl, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2023.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]