Eiseres is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het in het tussenvonnis geciteerde en als voorshands vermoedelijk oneerlijk gekwalificeerde beding in de toepasselijke algemene voorwaarden.
Eiseres heeft in haar akte te kennen gegeven dat zij de opmerking van de kantonrechter in rechtsoverweging 10 van het tussenvonnis niet kan plaatsen. In dat kader wenst de kantonrechter te benadrukken dat eiseres in totaal vier sets algemene voorwaarden noemt en in het geding brengt, terwijl er slechts twee op de onderhavige overeenkomst met gedaagde van toepassing zijn. Dat betekent dat er twee sets algemene voorwaarden zijn genoemd en overgelegd, die niets met de onderhavige zaak van doen hebben. Anders dan eiseres voor ogen lijkt te hebben, is het niet aan de kantonrechter om in de stukken die als bijlage bij de dagvaarding zijn gevoegd, op zoek te gaan naar het antwoord op de vraag of gedaagde een bestelling bij eiseres heeft geplaatst, dan wel via het platform van eiseres bij een externe verkoper een bestelling heeft geplaatst. Het is aan eiseres om dat in de dagvaarding te stellen. Met andere woorden, de dagvaarding moet worden toegespitst op (uitsluitend) de vordering met betrekking tot de gedaagde, in plaats van een algemene dagvaarding die voor alle mogelijke soort vorderingen op schuldenaren is toe te passen. In dit verband wordt, nu eiseres te kennen heeft gegeven dat het om een zogenoemde pilotdagvaarding gaat, ook nadrukkelijk verwezen naar rechtsoverweging 17 van het tussenvonnis.
Met betrekking tot het in het tussenvonnis geciteerde beding heeft eiseres in haar akte gesteld dat zij het beding eerlijk vindt, omdat zij heeft getracht aansluiting te zoeken bij de wettelijke bepalingen, ook al blijkt dat niet letterlijk uit het beding. Het gaat om de strekking, namelijk bij geen of te late betaling, worden kosten verschuldigd tot aan het maximumbedrag aan incassokosten dat de wetgever heeft toegestaan. Artikel 6:96 BW is immers van dwingend recht. Het getuigt van een verkeerde rechtsopvatting om te veronderstellen dat eiseres met het beding heeft willen afwijken van dwingend recht. De praktijk wijst ook uit dat eiseres heeft bedoeld niet meer in rekening te brengen dan op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten mogelijk is.
Hetgeen eiseres in haar akte heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om terug te komen op het oordeel dat het beding oneerlijk is. In dit kader wordt verwezen naar rechtsoverwegingen 13 en 14 van het tussenvonnis. Aanvullend wordt nog het volgende opgemerkt naar aanleiding van de akte. Weliswaar stelt eiseres dat het haar te doen is geweest aansluiting te zoeken bij, althans niet meer te vorderen dan de kosten waarvoor een wettelijke basis bestaat, maar door deze wijze van formuleren heeft het beding een aanzienlijk bredere strekking dan enkel de kosten die op grond van de wet zijn te vorderen. Incassokosten wordt immers genoemd náást rente, administratiekosten en ‘de daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke incassokosten’. Een verwijzing naar de wet ontbreekt in het geheel. Nu eiseres zichzelf met het beding de bevoegdheid heeft gegeven om – naast rente en incassokosten krachtens de wet – bij de consument (meer) kosten in rekening te brengen, zonder dat hiervoor een geldige reden noodzakelijk is en ook zonder maximum, is sprake van een aanzienlijke verstoring van de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst, ten nadele van de consument. Het beding is daarom oneerlijk, zodat het volledig buiten toepassing moet worden gelaten.
Het gevolg hiervan is dat eiseres geen beroep kan doen op het beding, maar ook geen aanspraak kan maken op het aanvullende recht dat zonder het beding van toepassing zou zijn (zie ook rechtsoverweging 16 van het tussenvonnis). Dat betekent dat eiseres geen recht heeft op wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
Conclusie van het voorgaande is dat uitsluitend de hoofdsom wordt toegewezen.
Gedaagde wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.