ECLI:NL:RBAMS:2023:6665

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
10502930 CV EXPL 23-6916
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oneerlijk incassokosten- en rentebeding in algemene voorwaarden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2023 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen bol.com B.V. (eiseres) en een gedaagde die niet is verschenen. De zaak betreft een geschil over een oneerlijk beding in de algemene voorwaarden van eiseres, specifiek met betrekking tot incassokosten en rente. Eiseres had eerder een tussenvonnis laten uitspreken op 8 augustus 2023, waarin de kantonrechter het beding als vermoedelijk oneerlijk had gekwalificeerd. Eiseres diende een akte in ter uitvoering van dit tussenvonnis, maar de gedaagde heeft hierop niet gereageerd.

De kantonrechter heeft in zijn beslissing benadrukt dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat het beding eerlijk was, ondanks haar argumenten dat het beding in lijn was met de wettelijke bepalingen. De rechter oordeelde dat het beding een bredere strekking had dan enkel de kosten die op grond van de wet zijn te vorderen, en dat het daardoor een aanzienlijke verstoring van de rechten en verplichtingen van de consument met zich meebracht. Dit leidde tot de conclusie dat het beding oneerlijk was en volledig buiten toepassing moest worden gelaten.

Als gevolg hiervan heeft de kantonrechter alleen de hoofdsom van € 59,00 toegewezen aan eiseres, en gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die in totaal op € 274,84 zijn begroot. De rechter heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10502930 CV EXPL 23-6916
vonnis van: 31 oktober 2023
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

bol.com B.V.

gevestigd te Amsterdam
eiseres
gemachtigde: GGN Mastering Credit Rotterdam
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
niet verschenen

Verdere verloop van de procedure

Op 8 augustus 2023 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft eiseres een akte ingediend. Gedaagde heeft hierop, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet gereageerd. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

Eiseres is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het in het tussenvonnis geciteerde en als voorshands vermoedelijk oneerlijk gekwalificeerde beding in de toepasselijke algemene voorwaarden.
Eiseres heeft in haar akte te kennen gegeven dat zij de opmerking van de kantonrechter in rechtsoverweging 10 van het tussenvonnis niet kan plaatsen. In dat kader wenst de kantonrechter te benadrukken dat eiseres in totaal vier sets algemene voorwaarden noemt en in het geding brengt, terwijl er slechts twee op de onderhavige overeenkomst met gedaagde van toepassing zijn. Dat betekent dat er twee sets algemene voorwaarden zijn genoemd en overgelegd, die niets met de onderhavige zaak van doen hebben. Anders dan eiseres voor ogen lijkt te hebben, is het niet aan de kantonrechter om in de stukken die als bijlage bij de dagvaarding zijn gevoegd, op zoek te gaan naar het antwoord op de vraag of gedaagde een bestelling bij eiseres heeft geplaatst, dan wel via het platform van eiseres bij een externe verkoper een bestelling heeft geplaatst. Het is aan eiseres om dat in de dagvaarding te stellen. Met andere woorden, de dagvaarding moet worden toegespitst op (uitsluitend) de vordering met betrekking tot de gedaagde, in plaats van een algemene dagvaarding die voor alle mogelijke soort vorderingen op schuldenaren is toe te passen. In dit verband wordt, nu eiseres te kennen heeft gegeven dat het om een zogenoemde pilotdagvaarding gaat, ook nadrukkelijk verwezen naar rechtsoverweging 17 van het tussenvonnis.
Met betrekking tot het in het tussenvonnis geciteerde beding heeft eiseres in haar akte gesteld dat zij het beding eerlijk vindt, omdat zij heeft getracht aansluiting te zoeken bij de wettelijke bepalingen, ook al blijkt dat niet letterlijk uit het beding. Het gaat om de strekking, namelijk bij geen of te late betaling, worden kosten verschuldigd tot aan het maximumbedrag aan incassokosten dat de wetgever heeft toegestaan. Artikel 6:96 BW is immers van dwingend recht. Het getuigt van een verkeerde rechtsopvatting om te veronderstellen dat eiseres met het beding heeft willen afwijken van dwingend recht. De praktijk wijst ook uit dat eiseres heeft bedoeld niet meer in rekening te brengen dan op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten mogelijk is.
Hetgeen eiseres in haar akte heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om terug te komen op het oordeel dat het beding oneerlijk is. In dit kader wordt verwezen naar rechtsoverwegingen 13 en 14 van het tussenvonnis. Aanvullend wordt nog het volgende opgemerkt naar aanleiding van de akte. Weliswaar stelt eiseres dat het haar te doen is geweest aansluiting te zoeken bij, althans niet meer te vorderen dan de kosten waarvoor een wettelijke basis bestaat, maar door deze wijze van formuleren heeft het beding een aanzienlijk bredere strekking dan enkel de kosten die op grond van de wet zijn te vorderen. Incassokosten wordt immers genoemd náást rente, administratiekosten en ‘de daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke incassokosten’. Een verwijzing naar de wet ontbreekt in het geheel. Nu eiseres zichzelf met het beding de bevoegdheid heeft gegeven om – naast rente en incassokosten krachtens de wet – bij de consument (meer) kosten in rekening te brengen, zonder dat hiervoor een geldige reden noodzakelijk is en ook zonder maximum, is sprake van een aanzienlijke verstoring van de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst, ten nadele van de consument. Het beding is daarom oneerlijk, zodat het volledig buiten toepassing moet worden gelaten.
Het gevolg hiervan is dat eiseres geen beroep kan doen op het beding, maar ook geen aanspraak kan maken op het aanvullende recht dat zonder het beding van toepassing zou zijn (zie ook rechtsoverweging 16 van het tussenvonnis). Dat betekent dat eiseres geen recht heeft op wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
Conclusie van het voorgaande is dat uitsluitend de hoofdsom wordt toegewezen.
Gedaagde wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van € 59,00 aan hoofdsom,
veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van eiseres begroot op:
exploot € 107,84
salaris € 39,00
griffierecht € 128,00
-----------------
totaal € 274,84
voor zover van toepassing, inclusief btw,
veroordeelt gedaagde in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 19,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw,
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.