ECLI:NL:RBAMS:2023:6649

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/740422 / KG ZA 23-896
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding met betrekking tot renovatiekosten en geldlening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser, die een relatie heeft gehad met de dochter van gedaagde, heeft een vordering ingesteld tot opheffing van conservatoir beslag dat door gedaagde was gelegd op zijn bankrekeningen en onder de notaris. De vordering van gedaagde betreft een bedrag van € 68.000,00, dat hij stelt te vorderen uit hoofde van voorgeschoten materiaalkosten voor de renovatie van een woning die eerder gemeenschappelijk eigendom was van eiser en de dochter van gedaagde. Eiser erkent een bedrag van € 12.010,14 verschuldigd te zijn, maar betwist de hoogte van de overige vorderingen van gedaagde, waaronder een vermeende lening van € 9.770,00 en een claim op de overwaarde van de woning.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vordering van gedaagde voor een deel summierlijk deugdelijk is, maar dat het beslag op de bankrekeningen van eiser opgeheven moet worden. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde de voorzieningenrechter heeft misleid door relevante informatie niet volledig te verstrekken. De vordering van gedaagde wordt hergebudgetteerd op een bedrag van € 15.613,00, en het beslag onder de notaris blijft bestaan totdat eiser de erkende hoofdsom heeft betaald. Gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en volledigheid in beslagprocedures, en de rechterlijke beoordeling van de deugdelijkheid van vorderingen in kort geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/740422 / KG ZA 23-896 MDvH/MB
Vonnis in kort geding van 20 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 10 oktober 2023,
advocaat mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] (Duitsland),
gedaagde,
advocaat mr. V.A. Linhart te Bladel.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 18 oktober 2023 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben schriftelijke stukken ingediend en [gedaagde] heeft zijn standpunt doen toelichten aan de hand van een pleitnota. Ter zitting waren partijen en hun advocaten aanwezig.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een relatie gehad en samengewoond met de dochter van [gedaagde] :
[naam] . De relatie is eind 2020 verbroken. [eiser] en [naam] woonden samen in een door hen op 14 juni 2019 aangekochte woning aan de [adres] (hierna: de woning). Na het uiteengaan van partijen heeft [eiser] in de woning gewoond tot 20 mei 2021. Daarna is [naam] daarin teruggekeerd en woont [eiser] elders. Op 9 juni 2021 is brandschade ontstaan aan het dakterras van de woning.
2.2.
Voordat [eiser] en [naam] de woning betrokken is deze gerenoveerd. [gedaagde] heeft daarvoor werkzaamheden verricht en (materiaal)kosten voorgeschoten.
2.3.
In een e-mail van 20 maart 2021 heeft [gedaagde] het volgende geschreven aan zijn dochter [naam] :
“Was lange wehrt wird endlich gut…Im Anhang nun die finale Abrechnung zur Renovierung Eurer Wohnung.
Habe den Ordner noch einmal durchgeschaut ob soweit alles stimmt.
Falls ihr die Unterlagen für den Verkauf der Wohnung benötigt bzw. mit übergeben
wollt, müsste diese noch zu Euch gelangen.
Meine Aufwendungen belaufen sich auf 21.880,81 EUR Materialkosten und 2.140,00 EUR
Benzin- und Parkkosten. Gesamt 24.020,81 EUR
Bitte schau Dir mail die Tabelle an und melde dich danach mal bei mir wenn es passt.”
2.4.
Bij vonnis van 25 mei 2022 heeft deze rechtbank de verdeling van de woning gelast en die toebedeeld aan [naam] , voor zover zij die voor de getaxeerde waarde kon financieren, en bepaald dat de woning aan een derde moest worden verkocht, als dat niet zou lukken. In het vonnis staat dat in dat geval de verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld. Aangezien
[naam] de financiering niet rond kreeg, is de woning uiteindelijk in de verkoop gezet.
2.5.
Bij brief van 20 oktober 2022 heeft (de advocaat van) [gedaagde] [eiser] meegedeeld dat hij een vordering op hem heeft ten bedrage van € 65.967,65 en hem verzocht in overleg te gaan over de wijze waarop deze zou worden terugbetaald. Volgens deze brief bedroegen de voorgeschoten materiaalkosten voor de renovatie van de woning in totaal € 52.395,30, waarvan [eiser] en [naam] elk de helft zouden dragen. Daarnaast zouden partijen en [naam] , ter compensatie van het werk dat [gedaagde] had verricht aan de renovatie van de woning, hebben afgesproken dat [gedaagde] 50% van de overwaarde bij verkoop zou ontvangen. De vordering die [gedaagde] stelt te hebben bestaat uit de volgende onderdelen:
- 50% van de voorgeschoten materiaalkosten € 26.197,65
- een geldlening € 9.770,00
- 50% van de overwaarde € 30.000,00
Wettelijke rente PM
Totaal € 65.967,65 + PM
2.6.
Bij brief van 27 oktober 2022 heeft (de advocaat van) [eiser] aan [gedaagde] meegedeeld dat [eiser] de vordering betwist voor zover deze een bedrag van € 12.010,14 (50% van de voorgeschoten materiaalkosten) te boven gaat. Over de materiaalkosten staat in deze brief:
“Er is geen sprake van dat uw cliënt materiaalkosten heeft gemaakt ten bedrage van
€ 52.395,30. Uw cliënt [ [gedaagde] , vzr.] heeft n.b. in overleg met cliënt [ [eiser] , vzr.] en zijn dochter de renovatiekosten vastgesteld op een bedrag van € 21.880,81 materiaalkosten en € 2.140,00 benzine- en parkeerkosten, derhalve totaal € 24.020,82. Dit is vastgesteld op 20 maart 2021 en bevestigd in een mailbericht aan de dochter van cliënt zelf, zie bijlage (…). Zoals eerder met uw client gecommuniceerd, is cliënt het eens met het gegeven dat hij de helft van dit bedrag aan uw cliënt verschuldigd is, te weten een bedrag van € 12.010,41.”
Verder staat in deze brief dat [eiser] nooit een geldlening van [gedaagde] heeft ontvangen, laat staan van € 9.770,00, en dat de afspraak dat [gedaagde] 50% zou ontvangen van de overwaarde van de woning nimmer is gemaakt.
2.7.
Bij koopovereenkomst van 11 september 2023 is de woning aan een derde verkocht.
2.8.
Op 21 september 2023 heeft [gedaagde] verlof gevraagd aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank om ten laste van [eiser] conservatoir beslag te mogen leggen voor een vordering van € 68.000,00. In het daaraan ten grondslag liggende verzoekschrift staat onder meer:
“ [eiser] betwist overigens niet dat hij de materiaalkosten aan [gedaagde] is verschuldigd.
Nadat [eiser] niet is overgegaan tot betaling van de kosten heeft [gedaagde] een advocaat in handen genomen. Op 20 oktober 2022 heeft deze [eiser] gesommeerd tot betaling van de hoofdsom. Uit de reactie van de gemachtigde van [eiser] volgt: “
Zoals eerder […] gecommuniceerd, is cliënt het eens met het gegeven dat hij dit bedrag […] verschuldigd is.” Waarom [eiser] dan niet voldoet aan de vordering blijft voor [gedaagde] een raadsel.”
Ten aanzien van de geldlening staat in het beslagrekest het volgende;
“Naast de materiaalkosten heeft [gedaagde] aan [eiser] een geldlening verstrekt (o.a. voor de aankoop van het appartement). Dienaangaande heeft [eiser] een bedrag van € 9.770,- van [gedaagde] geleend. [eiser] zou ook dit bedrag (zonder hierover rente te zijn verschuldigd) terugbetalen zodra hij een terugbetaling van de belastingdienst zou hebben ontvangen.”
De brief van 27 oktober 2022 (zie 2.6) is bij het beslagrekest meegezonden, maar de bijlage (de e-mail van 20 maart 2021 van [gedaagde] , zie 2.3) niet.
2.9.
Bij beschikking van 21 september 2023 heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof tot beslaglegging verleend, met begroting van de vordering van [gedaagde] (inclusief rente en kosten) op € 46.750,00. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen uit hoofde van de geldlening en de materiaalkosten summierlijk deugdelijk geacht, maar de vordering ter zake van de overwaarde van de woning niet.
2.10.
De levering van de woning aan een derde vond plaats op 27 september 2023. Op diezelfde dag heeft [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen ten laste van [eiser] op diens bankrekeningen en onder de notaris, op wiens derdenrekening de verkoopopbrengst van de woning is binnengekomen. Op de bankrekeningen heeft het beslag doel getroffen voor een bedrag van € 16.014,37 en onder de notaris voor een bedrag van rond de € 37.000,00.
2.11.
In een e-mail van 3 oktober 2023 heeft (de advocaat van) [eiser] (de advocaat van) [gedaagde] verzocht de beslagen op te heffen, dan wel te beperken tot
€ 15.000,00.
2.12.
Bij dagvaarding van 10 oktober 2023 heeft [gedaagde] in een bodemprocedure veroordeling van [eiser] gevorderd tot betaling van (in hoofdsom) € 52.467,65 (terzake van de gestelde lening, de helft van de materiaalkosten en de helft van de overwaarde, volgens deze dagvaarding een bedrag van € 16.500,00).
De vordering op grond van de voorgeschoten materiaalkosten, die inmiddels € 52.395,30 zouden bedragen, en die [eiser] voor de helft zou moeten voldoen, als volgt gespecificeerd:
- Material und Aufwendingen für Sanierung € 40.318,20
- Verbrauchsmaterial/Werkzeuge aus privatem Bestand € 750,00
- Auslagen Verpflegung und Getränke € 1.285,00
- Kosten für Transporternutzung Transport und Material-/
Werkzeuglager € 8.803,29
- Sanierung und Reinigung nach dem Brand € 527,81
- Kosten für Transporternutzung € 711,00
Totaal € 52.395,30

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, kort gezegd, veroordeling van [gedaagde] , onder verbeurte van dwangsommen, om de beslagen op te heffen, dan wel te beperken tot een bedrag van € 15.000,00, althans een beslissing te nemen die de voorzieningenrechter juist acht.
3.2.
[eiser] heeft zijn vorderingen, samengevat, als volgt toegelicht.
[eiser] erkent dat hij een bedrag van € 12.010,14 aan [gedaagde] is verschuldigd. Dat bedrag zou hij voldoen uit het aan hem toekomende deel van de verkoopopbrengst van de woning. Hij dacht dat daarmee de kous af zou zijn. De beslagen kwamen voor hem als een donderslag bij heldere hemel. [gedaagde] heeft zelf in de e-mail van 20 maart 2021 gezegd dat de definitieve kosten voor de renovatie, waarvoor niet alleen [gedaagde] , maar ook [eiser] werkzaamheden heeft verricht, € 26.020,28 bedroegen, die [naam] en [eiser] samen zouden dragen. [gedaagde] heeft de voorzieningenrechter misleid door dat overzicht bij het beslagrekest niet over te leggen. Inmiddels zijn de kosten enorm opgeklopt, waarmee [eiser] niet akkoord gaat. Er worden ook kosten voor herstel na de brand in rekening gebracht, waarvoor [eiser] niet aansprakelijk is.
De ‘lening’ van € 9.770,00 bestaat niet, evenmin als de afspraak dat [gedaagde] de helft van de overwaarde van de woning zou krijgen, bij verkoop. Wel heeft [gedaagde] verschillende bedragen (en in totaal € 9.770,00) aan [eiser] overgemaakt, maar daaraan liggen facturen ten grondslag voor door [eiser] verrichte hand- en spandiensten voor [gedaagde] en het bedrijf van zijn toenmalige echtgenote. [eiser] wordt enorm getroffen door de beslagen. Hij is ernstig ziek geweest, waarvoor hij nog steeds eens per twee maanden naar het ziekenhuis moet, en heeft een vakantie naar Brazilië geboekt, die op 23 oktober 2023 begint. [eiser] voelt zich onheus bejegend door [gedaagde] en zijn advocaat, omdat [gedaagde] op de dag van levering van de woning, toen [gedaagde] en zijn dochter hem niet meer nodig hadden, beslag hebben gelegd, terwijl zij op de brief van de advocaat van [eiser] van 27 oktober 2022 niet of nauwelijks hebben gereageerd. [eiser] moet bij zijn bankrekeningen kunnen en heeft de opbrengst van de woning nodig om een bedrag van € 29.000,00 aan inkomstenbelasting aan de belastingdienst te voldoen. De beslagen moeten daarom worden opgeheven, dan wel beperkt tot € 15.000,00 (de erkende vordering plus opslag voor rente en kosten).
3.3.
[gedaagde] voert, samengevat, het volgende verweer. Er zijn geen gronden voor opheffing van het beslag, omdat de vorderingen deugdelijk zijn en het beslag niet onnodig of onrechtmatig is. [gedaagde] heeft de brief van de advocaat van [eiser] van
27 oktober 2022 bij het beslagrekest meegestuurd, dus van misleiding van de voorzieningenrechter is geen sprake.
De voorgeschoten materiaalkosten voor de renovatie bleken veel hoger te zijn dan aanvankelijk gedacht. Het overzicht in de e-mail van 20 maart 2021 was eigenlijk een ‘eerste inschatting’, waar [eiser] en [gedaagde] nog naar moesten kijken. Met name [naam] heeft erop gewezen dat allerlei kosten nog ontbraken. Het nu berekende bedrag van € 52.395,30 kan [gedaagde] volledig verantwoorden met 300 pagina’s aan onderliggende stukken en bonnetjes. Daarbij merkt [gedaagde] op dat hij de renovatiewerkzaamheden hoofdzakelijk zelf heeft uitgevoerd, onbetaald, en dat [eiser] daaraan misschien 5% heeft bijgedragen. Wat de lening van € 9.770,00 betreft klopt het wel dat [eiser] daarvoor facturen heeft gestuurd, maar daar stonden geen werkzaamheden tegenover. Dat was een constructie om zwarte inkomsten van [eiser] te legaliseren. Afgesproken was dat [eiser] die bedragen aan [gedaagde] zou terugbetalen, nadat [eiser] een belastingteruggave had gekregen. Dat blijkt ook uit e-mailcorrespondentie. Ook de afspraak dat [gedaagde] 50% van de overwaarde van de woning zou krijgen is wel degelijk gemaakt, maar daar gaat dit kort geding niet over, omdat de voorzieningenrechter voor die vordering geen beslagverlof heeft verleend. Nu [eiser] van plan is om voor een langere periode naar Brazilië te vertrekken is de kans dat [gedaagde] uiteindelijk naar zijn centen kan fluiten groot. De beslagen moeten dus blijven liggen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een conservatoir beslag kan onder meer worden opgeheven indien summierlijk blijkt dat de vordering (of: het recht) ter verzekering waarvan het is gelegd ondeugdelijk is. Volgens [eiser] is dat voor het grootste deel van de vorderingen het geval. [gedaagde] betwist dat.
4.2.
[eiser] betoogt allereerst dat er geen grond is op basis waarvan hij meer dan een bedrag van € 12.010,41 aan [gedaagde] moeten voldoen aan voorgeschoten materiaalkosten, de helft van het bedrag van € 24.020,81, dat [gedaagde] zelf in zijn e-mail van 20 maart 2021 heeft genoemd. Dit betoog slaagt. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd kan deze e-mail voorshands niet worden opgevat als een ‘voorlopige schatting’ van de kosten, waaraan in een (veel) later stadium nog allerlei posten aan kunnen worden toegevoegd, zodanig zelfs dat het berekende bedrag bijna is verdubbeld. [gedaagde] heeft het in de mail immers over een ‘finale Abrechnung’, die tot stand gekomen is nadat hij had gecheckt of alles klopte ‘den Ordner noch einmal durchgeschaut ob soweit alles stimmt’. De vordering op dit onderdeel is daarom alleen summierlijk deugdelijk voor zover deze het erkende bedrag van € 12.010,41 niet te boven gaat. Daar komt bij dat [gedaagde] de voorzieningenrechter wel degelijk op het verkeerde been heeft gezet in het beslagrekest. Door het verweer van [eiser] weer te geven zoals geciteerd onder 2.8 en daarin de hoogte van de bedragen achterwege te laten, wordt ten onrechte de indruk gewekt dat [eiser] de gehele vordering erkent. Weliswaar heeft [gedaagde] de brief van [eiser] meegezonden bij het verzoekschrift, waaruit iets anders kan worden afgeleid. Van de (voorzieningen)rechter kan niet worden verlangd dat deze de producties uitgebreid gaat bestuderen om te zien of daar nog iets extra’s of anders in staat. Bovendien was deze brief overgelegd zonder de bijlage met de berekening van [gedaagde] . Dit alles staat op gespannen voet met de in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vastgelegde verplichting van partijen om de voor de beslissing van belang zijnde feiten en omstandigheden volledig en naar waarheid aan te voeren. Deze verplichting is van het grootste belang in geval van een beslagverzoek, omdat dat verzoek in beginsel wordt beoordeeld zonder de wederpartij te horen. Ook om die reden kan het beslag voor het meerdere dan de erkende vordering niet in stand blijven.
4.3.
Het bestaan van een lening van € 9.770,00 heeft [eiser] betwist. [gedaagde] heeft in het beslagrekest vermeld dat dit een lening zou betreffen ”o.a. voor de aankoop van het appartement.” Anders dan je zou verwachten bij verstrekking van een lening met dat doel, zoals [eiser] terecht heeft aangevoerd, heeft [gedaagde] deze niet onderbouwd met een onderliggende overeenkomst, noch met een bankafschrift waaruit blijkt dat dit bedrag onder de vermelding ‘lening’ aan [eiser] is verstrekt. Ook heeft [gedaagde] niet toegelicht waarom (precies) een lening voor een bedrag van
€ 9.770,00 nodig zou zijn geweest.
4.3.1.
[gedaagde] heeft zich ter zitting voor het bestaan van deze ‘lening’ met name beroepen op e-mails uit april 2021 waarin onder meer het volgende staat:
- e-mail van 2 april 2021 van [gedaagde] aan [eiser] :
“ [naam] hat mir gestern eine kurze Mitteiling geschrieben, dass Du eine Rechnung für die noch offenen 9.770 EUR haben möchtest.
Nun weiß ich nicht, ob Sie das falsch verstanden hat und möchte daher noch einmal das Thema direkt mit Dir ansprechen.
Wir hatten ja in 2017 von CCT an deine damals angemeldete 1. Firma auf Basis der Dir vorliegenden Rechnungen (…) 9.770 EUR überwiesen.
Im Zusammenhang mit dein damals parallel laufenden Studium hattest Du mir gesagt, dass Du ca. 12.000 EUR im Jahr zusätzlich steuerfrei dazu verdienen kannst.
(…)
Das letzte Gespräch zum Thema Rückzahlung hatten wir Weihnachten 2019 wo Du mir zugesagt hattes den Betrag in 2-3 Schritte zurück zu zahlen.”
- e-mail van 9 april 2021 van [eiser] aan [gedaagde] :
“Thema dein € 9.770 EUR – ich habe geredet mit mein Steuer consultant und um mich gegen Geldwäsche zu beschützen, müssen wir alles legal machen, wie wir vorher auch gemacht haben.”
4.3.2.
[eiser] heeft op dit punt aangevoerd dat hij voor een totaalbedrag van
€ 9.770,00 facturen heeft gestuurd, die door de onderneming van de toenmalige echtgenote van [gedaagde] aan hem zijn betaald. Volgens [eiser] stonden daar door hem verrichte hand- en spandiensten tegenover. [gedaagde] heeft vervolgens, ter zitting en ook in de dagvaarding in de bodemprocedure, toegelicht dat dit een constructie op papier was, om zwarte inkomsten van [eiser] te legaliseren. Het zou echter wel degelijk om een lening gaan die terugbetaald zou moeten worden.
4.3.3.
De toelichting van [gedaagde] op het bestaan van de door hem gestelde lening in het beslagrekest is een andere dan in de dagvaarding en roept, mede gelet op de (met stukken onderbouwde) verklaring van [eiser] , de nodige vragen op. [gedaagde] stellingen in dit verband zijn niet transparant. Van het bestaan van een lening voor een bedrag van € 9.770,00 kan daarom niet kan worden uitgegaan. Dat [eiser] in de
e-mailcorrespondentie uit april 2021 spreekt over ‘dein’ € 9.770,00 en [gedaagde] het heeft over ‘Rückzahlung’ is onvoldoende basis om daarover anders te oordelen.
4.4.
De slotsom is dat de vorderingen van [gedaagde] voor een bedrag van € 15.613,00 (de helft van de voorgeschoten materiaalkosten zoals oorspronkelijk berekend, vermeerderd met 30% voor rente en kosten) summierlijk deugdelijk worden geacht.
4.5.
[eiser] heeft een groot belang bij opheffing van de beslagen, met name bij het beslag op zijn bankrekeningen. De kans dat [gedaagde] geen verhaalsmogelijkheden meer heeft, omdat [eiser] naar Brazilië vertrekt, lijkt te verwaarlozen. [eiser] heeft uiteengezet dat hij gedurende een maand met vakantie gaat, een retourticket heeft geboekt, dat hij na die maand weer in het ziekenhuis moet zijn voor controle en in het geheel geen plannen heeft om niet meer naar Nederland terug te keren.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beslagen op de bankrekeningen van [eiser] worden opgeheven, maar dat het beslag onder de notaris blijft liggen, met herbegroting van de vordering op een bedrag van € 15.613,00. Als [eiser] de hoofdsom van € 12.010,41 aan [gedaagde] betaalt, bestaat voor het beslag onder de notaris ook geen goede grond meer en zal dat vervolgens ook moeten worden opgeheven.
4.7.
Nu de voorzieningenrechter de beslagen op de bankrekeningen zelf opheft, is het opleggen van dwangsommen niet nodig. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] de notaris zal berichten (onder overlegging van een afschrift van dit vonnis) dat het beslag op het bedrag dat deze onder zich heeft moet worden opgeheven, zodra [eiser] de hoofdsom van € 12.010,41 aan hem heeft betaald.
4.8.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de op 23 september 2023 ten laste van [eiser] gelegde beslagen onder de ABN Amrobank N.V.,
5.2.
herbegroot de vordering waarvoor op 23 september 2023 ten laste van [eiser] beslag is gelegd onder notariskantoor HamansBlocks op een bedrag van
€ 15.613,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
– € 129,14 € 129,14 aan explootkosten,
– € 129,14 € 314,00 aan griffierecht en
– € 129,14 € 1.079,00 aan salaris advocaat,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023. Bij afwezigheid van mr. Dudok van Heel is dit vonnis ondertekend en in het uitgesproken door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter.