In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser, die een relatie heeft gehad met de dochter van gedaagde, heeft een vordering ingesteld tot opheffing van conservatoir beslag dat door gedaagde was gelegd op zijn bankrekeningen en onder de notaris. De vordering van gedaagde betreft een bedrag van € 68.000,00, dat hij stelt te vorderen uit hoofde van voorgeschoten materiaalkosten voor de renovatie van een woning die eerder gemeenschappelijk eigendom was van eiser en de dochter van gedaagde. Eiser erkent een bedrag van € 12.010,14 verschuldigd te zijn, maar betwist de hoogte van de overige vorderingen van gedaagde, waaronder een vermeende lening van € 9.770,00 en een claim op de overwaarde van de woning.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vordering van gedaagde voor een deel summierlijk deugdelijk is, maar dat het beslag op de bankrekeningen van eiser opgeheven moet worden. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde de voorzieningenrechter heeft misleid door relevante informatie niet volledig te verstrekken. De vordering van gedaagde wordt hergebudgetteerd op een bedrag van € 15.613,00, en het beslag onder de notaris blijft bestaan totdat eiser de erkende hoofdsom heeft betaald. Gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en volledigheid in beslagprocedures, en de rechterlijke beoordeling van de deugdelijkheid van vorderingen in kort geding.