ECLI:NL:RBAMS:2023:6644

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/724710 / FA RK 22-6777
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgang op grond van artikel 1:377a BW met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter, geboren in 2018. De moeder had verzocht om een omgangsregeling op basis van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het vaststellen van een omgangsregeling op dit moment ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke gezondheid van de dochter. De minderjarige had heftig gereageerd op een incident dat op 8 mei 2023 had plaatsgevonden, waarbij de moeder de pleegouders had benaderd, wat leidde tot onrust en een gevoel van onveiligheid bij de minderjarige. De rechtbank benadrukte dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat zij de komende periode nodig heeft om tot rust te komen en te verwerken wat er is gebeurd. De gezinsvoogdijinstantie (GI) heeft aangegeven dat er over drie maanden een evaluatie zal plaatsvinden om te bekijken of contactherstel mogelijk is. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat de GI zal blijven proberen om een omgangsregeling te realiseren, maar heeft besloten de regie bij de GI te laten en niet opnieuw aan te houden. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder afgewezen, waarbij de focus ligt op de geestelijke gezondheid van de minderjarige en de noodzaak voor haar om in een veilige omgeving te blijven.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/724710 / FA RK 22-6777 (HH/LS)
Beschikking van 18 oktober 2023 betreffende verzoek inzake de omgangsregeling op de voet van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. V. de Roo te Rotterdam,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de moeder, ingekomen op 26 oktober 2022;
  • het verweerschrift van de GI, ingekomen op 22 november 2022;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij deze rechtbank van 2 januari 2023;
  • het schriftelijk informeren van de GI, ingediend op 18 mei 2023;
  • het F9-formulier van de moeder, ingediend op 7 juni 2023;
  • het proces-verbaal van bevindingen van deze rechtbank van 12 juli 2023;
  • het schriftelijk informeren van de GI, ingekomen op 14 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 juni 2023.
Verschenen zijn:
  • de moeder en haar advocaat;
  • mevrouw [naam 1] , coach van moeder;
  • de pleegmoeder (digitaal);
  • mevrouw [naam 2] , namens de GI (digitaal).

2.De feiten

2.1.
De minderjarige:
[minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018,
is geboren uit de moeder voornoemd.
2.2.
[minderjarige] is bij beschikking van 13 juli 2018 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. [minderjarige] verblijft sindsdien in een pleeggezin (op een geheim adres).
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 januari 2020 is de moeder in de uitoefening van haar gezag over [minderjarige] geschorst. Jeugdbescherming Noord Drenthe is toen belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2020 is het ouderlijk gezag van moeder over [minderjarige] beëindigd. Jeugdbescherming Noord Drenthe is bij deze beschikking belast met de voogdij over [minderjarige] . Deze beslissing is bevestigd bij beschikking van 9 december 2020 van het gerechtshof te Den Haag.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juni 2020 is het verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen afgewezen. Er is wel een informatieplicht van eenmaal per maand vastgelegd. Deze beslissing is bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 maart 2021 bevestigd.
2.6.
Bij beschikking van 24 oktober 2022 heeft rechtbank Rotterdam de zaak verwezen naar de rechtbank Amsterdam, in verband met de vestigingsplaats van de voogd van [minderjarige] .
2.7.
Op 2 januari 2023 is onderhavige zaak pro forma aangehouden voor de duur van vijf maanden. De GI is verzocht aanvullend te rapporteren over de ontwikkeling van [minderjarige] in het kader van haar behandeling en over de mogelijkheden tot contactherstel met de moeder. Door de rechtbank is daarbij opgemerkt dat er vanuit wordt gegaan dat er in de zomer van 2023 proefcontacten zullen plaatsvinden. Indien daar vanuit pleegzorg bezwaren tegen bestaan dan verwacht de rechtbank hiertoe een beter onderbouwde uiteenzetting.
2.8.
Uit het schriftelijke schrijven van de GI is gebleken dat er mogelijk een incident zou hebben plaatsgevonden op 8 mei 2023, wat moeder ontkent. De rechtbank heeft door middel van een proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2023 de GI en de moeder verzocht hun standpunten hieromtrent nader te onderbouwen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek strekt tot vaststelling van een omgangsregeling op de voet van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.2.
De moeder heeft aangevoerd dat sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat zij daarom ontvankelijk is in haar verzoek. De moeder voert aan dat zij zich in de afgelopen periode positief heeft ontwikkeld. Zij heeft behandeling gevolgd, krijgt medicatie en heeft geen psychoses meer gehad. De GI had aan de moeder aangegeven dat met betrekking tot het contactherstel tussen haar en [minderjarige] begonnen kon worden met het versturen van filmpjes en foto’s van moeder. Moeder heeft hierbij hulp gekregen van de WMO. De moeder heeft al meerdere filmpjes verstuurd, maar er is nog steeds geen sprake van fysiek contact tussen haar en [minderjarige] . De moeder begrijpt dat sprake moet zijn van een opbouw in de omgang, maar hier wordt al geruime tijd aan gewerkt. De moeder is van mening dat niet langer gewacht kan worden met het laten plaatsvinden van fysieke omgang. De moeder stelt voor om te starten met eens in de maand een (begeleide) omgang van twee uren, waarbij wordt gewerkt naar een dagdeel per twee weken.
3.3.
De GI heeft verweer gevoerd. Er is door de GI een plan opgesteld voor contactherstel. Dit plan is opgesteld op basis van hetgeen [minderjarige] aan kan. [minderjarige] moet de ruimte krijgen om haar biologische moeder een plek te geven in haar leven. [minderjarige] laat na de filmpjes van moeder ander gedrag zien dan pleegouders van haar gewend zijn, zo ontkent zij een pleegkind te zijn, valt terug in haar ontwikkeling en doet andere kinderen fysiek pijn. Dit geeft aan dat [minderjarige] nog niet klaar is voor een vervolgstap in het contactherstel. De ontwikkeling van [minderjarige] is leidend in de stappen die gezet kunnen worden. Een goede voorbereiding en kleine stappen bieden meer kans op resultaat dat het contact tussen [minderjarige] en moeder positief kan zijn en is op langere termijn beter houdbaar. Moeder wil hierin te snel gaan en lijkt nog moeite te hebben om aan te sluiten bij [minderjarige] . Haar wens weegt zwaarder dan wat [minderjarige] aan kan. Zo kunnen pleegouders geen filmpjes sturen waarin [minderjarige] haar pleegmoeder ‘mama’ noemt, omdat moeder dit niet wil of kan horen. Dit geeft ook aan dat moeder nog in een proces van acceptatie zit dat [minderjarige] haar pleegouders als verzorgers heeft. Dit terwijl [minderjarige] vanaf dat zij één jaar oud is bij pleegouders woont. Daarnaast vindt moeder het ook moeilijk om aan te sluiten bij de ernstige beperking van [minderjarige] , te weten één blind oog en één slechtziend oog.
Daarnaast is [minderjarige] op dit moment geheim geplaatst, omdat [minderjarige] in het verleden bij een pleeggezin weg moest na een situatie waarbij moeder de plaatsing op spanning heeft gebracht. Wanneer moeder stabiel blijft, begeleiding blijft accepteren en accepteert dat [minderjarige] in een pleeggezin woont, geeft dit meer ruimte om het contact tussen moeder en [minderjarige] te vergroten. Ook is het belangrijk dat moeder betrouwbaar is met betrekking tot de gemaakte afspraken.
Het verzoek van moeder is ver buiten wat op dit moment mogelijk is. De GI verzoekt het verzoek van moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de omgangsregeling in handen van de GI te laten.
3.4.
Bij schrijven van 18 mei 2023 heeft de GI aangevuld dat [minderjarige] zich in de afgelopen tijd goed heeft ontwikkeld. Zo is zij meer in verbinding met haar emoties. Moeder heeft het contact met pleegouders weer opgepakt en heeft zich ingezet om filmpjes te sturen.
Echter is door een gebeurtenis op 8 mei 2023 de kwetsbaarheid toegenomen. Moeder heeft het pleeggezin opgezocht, ondanks dat het adres geheim is. Het is onbekend hoe moeder aan het adres is gekomen. Het is zeer schadelijk voor [minderjarige] geweest dat zij gedurende haar EMDR-therapie geconfronteerd wordt in haar veilige haven. Moeder is op 8 mei 2023 voor de deur van de woning van pleegouders gaan staan, zou [minderjarige] van haar fiets hebben getrokken en tegen haar hebben gezegd dat zij de moeder van [minderjarige] is. Er is door de politie een zorgmelding gedaan. De plotselinge confrontatie met moeder in de veilige omgeving van [minderjarige] , maakt dat hetgeen is verteld tijdens de EMDR-behandeling ongeloofwaardig is. [minderjarige] laat sindsdien onrust zien en voelt zich onveilig. Moeder is sindsdien uit contact met de jeugdzorgwerker. Van belang voor de voortzetting van het thans opgestelde plan voor contactherstel is dat moeder informatie vrijgeeft over haar gezondheid.
3.5.
De moeder ontkent dat zij [minderjarige] op 8 mei 2023 zou hebben opgezocht. Moeder heeft daartoe een bericht overgelegd waaruit blijkt dat zij die dag thuiswerkte. Moeder heeft op 19 mei 2023 een telefonisch gesprek gehad met de jeugdbeschermer van de hulpverlener vanuit Coachpoint. In dit gesprek is informatie gedeeld over de moeder. Moeder handhaaft haar oorspronkelijke verzoek.
3.6.
Bij schrijven van 13 september 2023 heeft de GI het beschreven incident van 8 mei 2023 nader onderbouwd door een mutatierapport van de politie in te dienen. Daarnaast is een brief ingediend door de therapeut van [minderjarige] , waaruit blijkt dat zij sinds 8 mei 2023 een terugval zien in de ontwikkeling van [minderjarige] .
De behandelaar van moeder heeft bij GI aangegeven dat een zorgmachtiging voor moeder is afgegeven in de periode na het incident en dat moeder een tijd opgenomen is geweest.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De standpunten

De moeder
4.1.
De moeder ontkent dat zij aanwezig is geweest bij de woning van pleegouders. Er loopt op dit moment een zorgmachtiging tot januari 2024. Moeder is dagelijks in contact met haar behandelaren.
De GI
4.2.
De GI heeft naar voren gebracht dat [minderjarige] op dit moment EMDR-therapie volgt. Deze behandeling is ook na het laatste schrijven voortgezet. Er wordt gezien dat het niet goed gaat. Er is sprake van (lichamelijke) onrust en fysieke agressie bij [minderjarige] en dit heeft ook invloed op haar situatie thuis en op school. Het incident op 8 mei 2023 heeft veel teweeg gebracht en dit wordt ook gezien in de behandeling van [minderjarige] . Ze reageert erg heftig op een stilstaand beeld van moeder. Er zijn veel zorgen over wat dit incident met [minderjarige] heeft gedaan. [minderjarige] moet de kans krijgen om tot rust te komen en de behandeling voort te zetten. Het is moeilijk in te schatten hoe lang dit gaat duren.
Het lukt niet altijd om met moeder in contact te komen en daarnaast geeft zij geen toestemming om informatie op te vragen bij haar behandelaren. Daarom is het ook niet mogelijk om tot afspraken over contactherstel te komen.
Zowel de GI als pleegouders vinden het belangrijk dat [minderjarige] weet waar ze vandaan komt. Pleegouders willen hier een plan voor maken met moeder, maar dat lukt op dit moment niet. Moeder wil geen openheid van zaken geven over hoe het met haar gaat en daarom kan geen veiligheidsinschatting worden gemaakt. De GI zal over drie maanden evalueren of er iets veranderd is en dan beslissen of contactherstel in de vorm van het sturen van kaartjes en video’s door moeder mogelijk is en op den duur zullen zij ook de mogelijkheden voor videobellen overwegen.
Het heeft de voorkeur van de GI dat de rechtbank een eindbeschikking afgeeft, omdat de zittingen een spanningsveld lijken te creëren voor moeder.
Pleegmoeder
4.3.
De pleegmoeder heeft naar voren gebracht dat het niet goed gaat met [minderjarige] . Ze is erg onrustig. Daarnaast vertoont ze agressief naar de zoon van pleegouders en zorgt voor een onveilige situatie. Dit geeft veel spanning thuis.
De advocaat van moeder
4.4.
De advocaat van moeder heeft namens haar naar voren gebracht dat moeder schrikt dat de evaluatie pas over drie maanden zal plaatsvinden. Er kan niet worden vastgesteld wat er is gebeurd op 8 mei 2023, maar het is duidelijk dat dit gevolgen heeft gehad voor [minderjarige] . Er is sprake van veel problematiek. De raadsman van moeder heeft verzocht de zaak voor de duur van zes maanden aan te houden en subsidiair verzocht een eindbeschikking te wijzen met voorwaarden, te weten dat moeder toestemming geeft voor het benaderen van haar behandelaren. Coachpoint heeft al contact gehad met pleegzorg en heeft ook de gegevens van de GI. Zij kunnen contact met elkaar onderhouden.

5.De verdere beoordeling

5.1.
De moeder is ontvankelijk in haar verzoek, nu inmiddels een jaar is verstreken sinds haar laatste verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige] is afgewezen.
5.2.
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft het kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
5.3.
De rechtbank overweegt dat het recht op omgang kan worden ontzegd indien voldaan is aan de vereisten van artikel 1:377a lid 3 BW. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechtbank het recht op omgang slechts indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, indien de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, indien het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken of indien omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat het bepalen van een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] op dit moment ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke gezondheid van [minderjarige] . Uit de ingediende stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] heftig reageert op het incident dat op 8 mei 2023 heeft plaatsgevonden. Ondanks wat moeder daarover zegt, gaat de rechtbank er in ieder geval vanuit dat [minderjarige] het idee heeft dat het moeder toen is geweest en dat zij daarop heeft gereageerd. Wat daar ook verder van zij; het belang van [minderjarige] vormt de eerste overweging in de beslissing die de rechtbank dient te nemen. [minderjarige] heeft de komende periode nodig om tot rust te komen en te verwerken wat er is gebeurd door middel van behandeling.
5.5.
De GI heeft naar voren gebracht dat er over drie maanden een evaluatie zal plaatsvinden om te bekijken of contactherstel tussen moeder en [minderjarige] mogelijk is. De GI en pleegmoeder hebben aangegeven dat zij het van belang vinden dat [minderjarige] weet waar zij vandaan komt en dat zij een hiertoe een plan willen opstellen. Daarvoor is het van belang dat moeder openheid van zaken geeft over haar gezondheid en toestemming geeft om haar behandelaren te benaderen.
5.6.
Dat GI en pleegmoeder ondanks deze voor iedereen vervelende terugslag nog steeds inzetten en inspanningen doen in de relatie tussen [minderjarige] en moeder geeft de rechtbank voldoende vertrouwen in dat de GI zal blijven proberen en stimuleren om toe te werken naar contactherstel en uiteindelijk een omgangsregeling tussen moeder en [minderjarige] . Dat de rechtbank daarbij vooral voortdurende inspanning en medewerking van moeder en de GI verwacht zal duidelijk zijn. Dat in deze kwetsbare situatie [minderjarige] ’s belang steeds bovenal gaat, is ook duidelijk en omdat de rechtbank de regie daarover bij de GI wenst te laten, zal de rechtbank dan ook in deze zaak een definitieve beslissing nemen en niet nogmaals aanhouden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek af;
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. H.P.E. Has, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Scherphof, griffier, op 18 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).