ECLI:NL:RBAMS:2023:6589

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/735249 / HA ZA 23-564
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in bodemzaak met verstek tegen GRASWEG 46 B.V. inzake betalingsverplichting

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2023 een verstekvonnis gewezen in de zaak tussen eiser, wonende in Spanje en vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Tülü, en gedaagde, de besloten vennootschap GRASWEG 46 B.V., gevestigd te Amsterdam, die niet is verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is op basis van de forumkeuze in de koopovereenkomst tussen partijen, zoals vermeld in artikel 10.2. De rechtbank heeft ook het toepasselijke recht vastgesteld, waarbij Nederlands recht van toepassing is verklaard op basis van de rechtskeuze in de overeenkomst, conform de Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I).

Eiser vorderde betaling van beslagkosten, maar deze vordering werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft echter de vordering tot betaling van een bedrag van € 1.875.000,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 6.345,57. De rechtbank heeft ook bepaald dat gedaagde in de na dit vonnis ontstane kosten moet voldoen, met specifieke voorwaarden voor de betaling. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.C.J. Hamming.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/735249 / HA ZA 23-564
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Spanje),
eiser,
advocaat mr. K. Tülü te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GRASWEG 46 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 augustus 2023,
  • de akte van eiser.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Rechtsmacht

2.1.
Eiser stelt dat op grond van de forumkeuze van partijen in artikel 10.2 van de koopovereenkomst deze rechtbank bevoegd is. Gezien deze (onweersproken) forumkeuze is op grond van artikel 25 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis-Vo) de rechter in deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van dit geschil. Uit de stukken en onweersproken stellingen van eiser leidt de rechtbank af dat daadwerkelijk wilsovereenstemming tussen partijen heeft bestaan op dit punt.
Toepasselijk recht
2.2.
In deze zaak moet het toepasselijke recht worden vastgesteld aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). In artikel 10.1 van de koopovereenkomst is een (onweersproken) rechtskeuze gedaan voor Nederlands recht. Daarmee is krachtens artikel 3 Rome I Nederlands recht van toepassing op dit geschil voor zover het betrekking heeft op de verbintenissen uit de overeenkomst van partijen.
De verdere beoordeling
2.3.
Eiser vordert gedaagde te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, omdat eiser heeft verzuimd de beslagstukken in het geding te brengen.
2.4.
Het gevorderde komt de rechtbank voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen.
2.5.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiser worden begroot op:
- dagvaarding € 135,57
- griffierecht 1.963,00
- salaris advocaat
4.247,00(1,0 punt × tarief € 4.247,00)
Totaal € 6.345,57

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen een bedrag van € 1.875.000,00 (één miljoen achthonderdvijfenzeventig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van het moment dat gedaagde in verzuim is getreden jegens eiser tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op € 6.345,57, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt gedaagde in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.J. Hamming en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: AAK