ECLI:NL:RBAMS:2023:6556

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/728523 / HA ZA 23-72
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot afgifte van audiomateriaal van het Telegraafinterview in het kader van auteursrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een misdaadjournalist, aangeduid als [eiser], en twee gedaagden, waaronder een productiemaatschappij en een televisiepresentator. De eiser vorderde afgifte van het audiomateriaal van een interview dat hij had gegeven aan De Telegraaf, dat cruciaal zou zijn voor een lopende rechtszaak tegen de krant. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser recht heeft op afgifte van het audiomateriaal op basis van artikel 843a Rv, dat de voorwaarden voor inzage in bescheiden regelt. De rechtbank oordeelde dat de eiser een rechtmatig belang had bij de afgifte van het materiaal, omdat het als bewijs kan dienen in zijn procedure tegen De Telegraaf. De gedaagden voerden aan dat zij niet over het beeldmateriaal beschikten en dat er veiligheidsrisico's verbonden waren aan de afgifte van het audiomateriaal. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de vordering tot afgifte van het audiomateriaal moest worden toegewezen, met een termijn van één week voor de afgifte. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan de veroordeling zouden voldoen. De rechtbank veroordeelde de gedaagden ook in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/728523 / HA ZA 23-72
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaten mr. Ch.E. Koster en mr. S.H. van Wijk,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagden,
procesadvocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
behandelend advocaat: mr. J.A. Schaap.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 december 2022 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 5 april 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging aanvullende producties 12 en 13 van de zijde van [gedaagden] ;
  • de akte overlegging producties 27 t/m 54 van de zijde van [eiser] ;
  • de brief van 13 juli 2023 van de zijde van [gedaagden] met twee producties;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 19 juni 2023 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte houdende vermindering van eis van [eiser] van 27 september 2023.
1.2.
Op de mondelinge behandeling is partijen met hun instemming de tijd gegeven om zelf overeenstemming te bereiken. Voor het geval dat niet mocht lukken (welk geval zich deels heeft voorgedaan), is reeds bij gelegenheid van de mondelinge behandeling [gedaagden] in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op de bij B-16 formulier overgelegde producties van [eiser] . Nadat [eiser] bij akte zijn eis heeft verminderd, hebben partijen de rechtbank verzocht vonnis te wijzen.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is werkzaam als misdaadjournalist. [gedaagde 2] is werkzaam als televisiepresentator, documentairemaker en onderzoeksjournalist. [gedaagde 1] is een productiemaatschappij. [gedaagde 2] werkt regelmatig op freelancebasis samen met [gedaagde 1] .
2.2.
In juli 2017 is [eiser] door [gedaagden] benaderd met het verzoek om medewerking en advies te verlenen aan de totstandkoming van een televisiedocumentaire. Deze documentaire zou in eerste instantie betrekking hebben op een ‘lek’ van staatsgeheime AIVD-stukken waarin voormalig AIVD-agent [naam 1] , de AIVD en [eiser] een rol hebben gespeeld. Deze documentaire zou uit vier afleveringen van 40 minuten bestaan. De documentaire is uiteindelijk niet tot stand gekomen.
2.3.
In de periode 2018 tot en met 4 juni 2019 zijn 11 interviews afgenomen, waaronder een interview met Telegraafmedewerkers [naam 2] en [naam 3] (hierna: het Telegraafinterview) dat op 3 mei 2019 heeft plaatsgevonden. Het Telegraafinterview is door [gedaagde 2] afgenomen.
2.4.
[eiser] en De Telegraaf zijn met elkaar verwikkeld in een gerechtelijke procedure. Aanleiding hiervoor was de publicatie van een artikel in De Telegraaf van de hand van [naam 2] en [naam 3] . In deze procedure heeft de rechtbank Amsterdam op
23 november 2022 vonnis gewezen en geoordeeld dat de vorderingen van [eiser] jegens De Telegraaf zijn verjaard. Tegen voornoemd vonnis is [eiser] in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof Amsterdam.
2.5.
Bij e-mail van 11 juli 2019 heeft [naam 4] het volgende aan [eiser] geschreven:
“We hebben na – uitgebreid intern overleg – besloten om:
te stoppen met documentaire over jou
het materiaal verder niet meer ter beschikking te stellen
We realiseren ons terdege dat dit een gewijzigde koers is. Maar nood breekt alle wetten, die veiligheid van [gedaagde 2] en zijn gezin is in het geding.”.
2.6.
Tussen partijen is discussie ontstaan omtrent het auteursrecht op de interviews en het ter beschikking stellen van het materiaal van de interviews genoemd onder 2.3.
2.7.
Onder andere bij brief van 23 oktober 2019 heeft [eiser] , bij monde van zijn advocaat, [gedaagden] verzocht hem gelegenheid te geven de opnames van het Telegraafinterview te bekijken en te beluisteren. De advocaat van [gedaagden] heeft daarop bij e-mail van 12 november 2019 aan [eiser] laten weten dat hij het materiaal kon inzien, maar dat geen beeld- en/of geluidsopnames mochten worden gemaakt.
2.8.
Nadien is door partijen – al dan niet via hun advocaten – verder gecorrespondeerd omtrent het ter beschikking stellen van de (ruwe) opnames van een aantal van de onder 2.3 genoemde interviews. Overleg tussen partijen heeft gedeeltelijk tot resultaat geleid. Over de afgifte van het Telegraafinterview hebben partijen geen regeling bereikt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na vermindering van eis – enigszins samengevat –, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat [eiser] gerechtigd is tot afgifte van het Telegraafinterview, en het gebruik daarvan, een en ander in goede justitie te bepalen;
primair
II. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] om het Telegraafinterview
binnen 7 dagen na dit vonnis volledig, onverkort en onvoorwaardelijk, aan [eiser] af te (doen) geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
subsidiair
III. indien en voorzover het primair onder II. gevorderde niet wordt toegewezen en
de afgifte van genoemd interview wordt afgewezen, [gedaagden] te veroordelen om een passende schadevergoeding aan [eiser] te betalen voor zijn werkzaamheden, investeringen en kosten met betrekking tot het niet-afgegeven interview, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
in alle gevallen
IV. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[eiser] legt daaraan, kort samengevat, ten grondslag dat hij recht heeft op afgifte van het Telegraafinterview nu het interview belangrijk bewijsmateriaal oplevert voor de procedure die hij voert tegen De Telegraaf. [eiser] is van mening dat [naam 2] en [naam 3] , en daarmee ook De Telegraaf, onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door hem valselijk te beschuldigen van het in bezit hebben van staatsgeheimen en de handel daarin. Dit terwijl zij wisten dat dit onjuist was. In het Telegraafinterview hebben [naam 2] en [naam 3] erkend dat zij ten tijde van publicatie van het artikel wisten dat [eiser] niet degene was die de staatsgeheimen in bezit had en verhandelde. [eiser] beschikt thans niet over het volledig en originele opnamemateriaal. [eiser] heeft slechts geluidsopnames van circa 10 minuten ten kantore van [gedaagde 1] mogen aanhoren, een door [gedaagden] geselecteerd fragment van een ruim 2,5 uur durend interview. Hij heeft er belang bij om over de gehele opname en niet slechts over de transcriptie van genoemd fragment te beschikken zodat de volledige context wordt geschetst.
3.3.
[gedaagden] voeren hiertegen verweer.

4.De beoordeling

Afgifte Telegraafinterview (artikel 843a Rv)

4.1.
Aan de orde is enkel nog de vraag of [eiser] recht heeft op afgifte van beeld- en audiomateriaal van het afgenomen en opgenomen Telegraafinterview. [eiser] meent van wel, [gedaagden] menen van niet.
4.2.
[eiser] grondt zijn vordering op artikel 843a Rv. Een vordering tot afschrift van of inzage in bescheiden is slechts toewijsbaar indien aan de drie in het eerste lid van artikel 843a Rv genoemde voorwaarden is voldaan. Dat wil zeggen dat:
a. de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, een rechtmatig belang heeft bij afschrift of inzage daarvan,
b. de vordering betrekking heeft op “bepaalde” bescheiden en,
c. de bescheiden een rechtsbetrekking betreffen waarbij degene die afschrift of inzage vordert partij is.
4.3.
[eiser] heeft rechtmatig belang bij afgifte nu [eiser] van mening is dat [naam 2] en [naam 3] , en daarmee ook De Telegraaf, onrechtmatig tegenover hem hebben gehandeld door hem valselijk te beschuldigen van het in bezit hebben van staatsgeheimen en de handel daarin. Dit terwijl zij wisten dat dit onjuist was. [eiser] is daarom een procedure gestart om deze onrechtmatigheid bevestigd te krijgen, reputatieschadebeperkende maatregelen te treffen en de door hem geleden materiële schade vergoed te krijgen. Deze procedure loopt nog in hoger beroep. Vanzelfsprekend heeft [eiser] dit interview niet zelf afgenomen, om zeer begrijpelijke redenen. Tegenover degene die ze valselijk beschuldigd hebben, zouden [naam 2] en [naam 3] immers geen open kaart spelen. Dat hebben ze echter wel richting [gedaagde 2] gedaan omdat [gedaagde 2] bij [naam 2] en [naam 3] de indruk heeft gewerkt dat er een documentaire zou komen met een voor De Telegraaf gunstig gezinde insteek. Deze ‘valse-vlag-strategie’ was gedetailleerd doorgenomen met [eiser] , [naam 5] en [gedaagde 2] en ook de enige manier om de feiten en waarheid boven tafel te krijgen. Het feit dat het opnamemateriaal als cruciaal (juridisch en journalistiek) bewijs kan dienen, rechtvaardigt op zichzelf al dat [eiser] belang heeft bij afgifte van het opnamemateriaal. Het overgelegde door [gedaagden] geselecteerde materiaal is daartoe onvoldoende, aldus steeds [eiser] .
4.4.
[gedaagden] voeren hiertegen verweer. Volgens [gedaagden] beschikken zij niet over beeldopnames van het Telegraafinterview, alleen over audiomateriaal. Verder heeft [eiser] volgens hen geen rechtmatig belang bij afgifte van opnamen van het Telegraafinterview. De rechtbank heeft in de door [eiser] tegen De Telegraaf aangespannen procedure namelijk vastgesteld dat de vorderingen van [eiser] zijn verjaard. Gezien de feiten in die zaak is het niet aannemelijk dat in hoger beroep op dit punt anders wordt besloten. Reeds om die reden dient de vordering te worden afgewezen. Daarbij geldt dat er gewichtige redenen zijn die afgifte in de weg staan nu er ernstige veiligheidsrisico’s zijn verbonden aan afgifte van het materiaal. Uit de e-mails van [eiser] van 4 en 5 juli 2019 die zijn overgelegd (productie 9 bij conclusie van antwoord) volgt uitdrukkelijk dat de documentaire is afgeblazen wegens reële en concrete veiligheidsrisico’s. Annulering van het project zou volstaan om de dreiging specifiek richting [gedaagde 2] weg te nemen. Als het materiaal nu toch op enige manier naar buiten wordt gebracht, ligt het voor de hand dat die dreiging richting [gedaagde 2] weer reëel en actueel wordt. Tot slot geldt dat [gedaagde 2] een sommatie van De Telegraaf heeft ontvangen, waarin [gedaagde 2] wordt gehouden aan zijn eerder gemaakte afspraken met De Telegraaf omtrent afgifte en gebruikmaking van het materiaal.
4.5.
De rechtbank overweegt allereerst dat [gedaagden] onbetwist heeft gesteld dat zij niet in het bezit zijn van beeldmateriaal van het Telegraafinterview. De vordering tot afgifte ten aanzien van het beeldmateriaal zal daarom worden afgewezen.
4.6.
Ten aanzien van het audiomateriaal overweegt de rechtbank als volgt. Het gaat hier om afgifte van bepaalde bescheiden, te weten het audiomateriaal van het Telegraafinterview. [eiser] heeft zijn belang bij afgifte van het materiaal voldoende onderbouwd. Hij heeft aannemelijk gemaakt dat het betreffende audiomateriaal tot bewijs kan strekken in de procedure die hij voert tegen De Telegraaf. Het standpunt van [gedaagden] dat afgifte onnodig is omdat [eiser] al beschikt over een transcript van een gedeelte van het Telegraafinterview wordt niet gevolgd. [eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat ook het niet overgelegde materiaal relevant is, met name voor de beoordeling van de context van de uitlatingen van de journalisten. Het feit dat de rechtbank in eerste aanleg heeft vastgesteld dat de vorderingen van [eiser] tegen De Telegraaf zijn verjaard maakt niet dat hij geen belang meer heeft bij kennisname van het audiomateriaal. Het is niet aan de rechtbank om vooruit te lopen op de uitkomst van het hoger beroep.
4.7.
Verder betreft het opnames van een interview aangaande een rechtsbetrekking waarbij [eiser] partij is. Het begrip rechtsbetrekking moet ruim worden uitgelegd. Het interview werd gemaakt ten behoeve van een televisiedocumentaire waarvan hij onderwerp dan wel medemaker was. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat dankzij zijn inspanningen en journalistiek voorbereidend werk dit interview tot stand is gekomen. Vaststaat ook dat in het interview uitlatingen over [eiser] zijn gedaan, die als bewijsmiddel kunnen dienen om een onrechtmatige daad aan te tonen. Overigens heeft [gedaagden] het bestaan van een rechtsbetrekking niet betwist.
4.8.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat zij zeer gewichtige redenen hebben om zich te verzetten tegen afgifte van het materiaal, bestaande uit reële en concrete veiligheidsrisico’s. Als het materiaal naar buiten wordt gebracht, wordt de dreiging die in juli 2019 specifiek richting [gedaagde 2] bestond, weer actueel, zo stellen zij. Temeer nu volstrekt onduidelijk is hoe [eiser] het materiaal zal gebruiken. [gedaagden] hebben gewezen op een op 20 maart 2020 ontvangen sommatie van De Telegraaf, waarin staat dat [gedaagde 2] noch derden gebruik mogen maken van het interview. Dit verweer slaagt niet. Ter zitting is zijdens [gedaagden] verklaard dat er op dit moment geen veiligheidsrisico meer bestaat. Dat de destijds bestaande dreiging bij afgifte weer reëel en actueel wordt is niet aannemelijk gemaakt. Ten slotte staat ook de mededeling dat De Telegraaf op 20 maart 2020 een sommatie naar [gedaagde 2] heeft doen uitgaan, niet aan toewijzing van de vordering in de weg. Deze sommatie is overigens pas voor het eerst bij de mondelinge behandeling genoemd en bewijs daarvan is in deze procedure niet overgelegd. Dat er specifieke afspraken zijn gemaakt met de geïnterviewden over openbaarmaking van het interview en welke dat dan zijn, is gesteld noch gebleken. De rechtbank merkt hierbij op dat [eiser] geen (auteurs)recht heeft op verspreiding of verveelvoudiging van het aan hem ter beschikking te stellen audiomateriaal zonder toestemming van [gedaagden] Overigens heeft hij in deze procedure dit ook niet aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
4.9.
Nu aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan, zal de vordering tot afgifte en de gevraagde verklaring voor recht worden toegewezen. De rechtbank zal hieraan een termijn verbinden van één week na dagtekening van dit vonnis. De gevraagde verklaring voor recht en afgifte van (een kopie van) het audiomateriaal van het Telegraafinterview zal worden toegewezen, waarbij [eiser] in het gebruik daarvan is beperkt zoals in het dictum omschreven.
Dwangsom
4.10.
Aan de veroordeling zal de rechtbank een dwangsom verbinden, maar tot een lager bedrag dan door [eiser] gevorderd. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding de dwangsom te maximaliseren.
Geen schadevergoeding
4.11.
Nu de primaire vordering van [eiser] (afgifte van het audiomateriaal) wordt toegewezen komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de subsidiaire vordering van [eiser] .
Proceskosten
4.12.
[gedaagden] worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten van [eiser] worden tot vandaag begroot op:
- dagvaarding € 135,88
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.196,00 +(2 punten x tarief II € 598,00)
Totaal € 1.645,88
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente en nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser] gerechtigd is tot afgifte van (een kopie van) het audiomateriaal van het Telegraafinterview, zoals omschreven in randnummer 2.3. van dit vonnis en het gebruik daarvan is beperkt tot (uitsluitend) bewijs in de procedure tussen [eiser] en De Telegraaf (de Telegraafprocedure zie 2.4),
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om het Telegraafinterview, zoals omschreven in randnummer 2.3. van dit vonnis, binnen één week na dagtekening van dit vonnis volledig, onverkort en onvoorwaardelijk – behoudens de onder 5.1. genoemde beperking - , aan [eiser] af te (doen) geven, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per keer dat [gedaagden] geen gevolg geven aan deze veroordeling, vermeerderd met
€ 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 100.000,-,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot vandaag begroot op € 1.645,88, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na de dag van dit vonnis tot aan de dag dat het hele bedrag is voldaan,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, als [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, rechter, bijgestaan door mr. M.M. de Keizer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023. [1]

Voetnoten

1.type: