ECLI:NL:RBAMS:2023:6545

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
81/032648-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen hennepteelt, diefstal van elektriciteit en witwassen

Op 19 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt, diefstal van elektriciteit en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het telen van hennep in verschillende panden in Amsterdam tussen 2017 en 2018. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het telen van hennep in meerdere kwekerijen, diefstal van elektriciteit ten behoeve van deze kwekerijen en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van pepperspray, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de overige feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een cruciale rol had in de hennepteelt en dat hij wist dat de elektriciteit die werd gebruikt voor de kwekerijen illegaal was verkregen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden en moet een schadevergoeding van € 31.002,50 betalen aan Liander N.V. voor de materiële schade die door de diefstal van elektriciteit is veroorzaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/032648-22
Datum uitspraak: 19 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1980,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Neij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W. van Vliet naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – zoals gewijzigd ter terechtzitting, kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het te Amsterdam
1. telen, (kort gezegd) bereiden of verwerken, althans aanwezig hebben van hennep in verschillende kwekerijen in de periode van 1 april 2017 tot en met 12 december 2018, subsidiair medeplichtigheid daaraan;
2. diefstal van elektriciteit met betrekking tot de onder 1 bedoelde hennepkwekerijen in de onder 1 genoemde periode;
3. ( gewoonte)witwassen van geldbedragen van in totaal € 168.104,00 en € 120.801,00, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 december 2018;
4. valsheid in geschrift en/of het opzettelijk gebruikmaken van valse geschriften die waren bestemd om als bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 12 december 2018
voorgaande telkens tezamen en in vereniging met anderen, en tot slot
5. voorhanden hebben van 2 busjes pepperspray op 12 december 2018.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Allereerst kan worden bewezen dat verdachte het telen van hennep (feit 1) heeft medegepleegd, behalve met betrekking tot het pand aan de [adres 1] . Met betrekking tot dit pand moet verdachte dan ook worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid kan ten aanzien van dit pand wel worden bewezen. Ook kan medeplegen van diefstal van stroom in de hennepkwekerijen (feit 2) worden bewezen. Omdat ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [adres 1] alleen medeplichtigheid van verdachte kan worden bewezen, kan medeplegen van diefstal van stroom met betrekking tot deze kwekerij niet worden bewezen.
Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte samen met anderen geldbedragen heeft witgewassen zoals deze in de tenlastelegging onder 3 zijn genoemd en dat hij hiervan een gewoonte heeft gemaakt. De huurbetalingen voor de henneppanden werden gedaan via facilitators, maar het geld is vermoedelijk afkomstig van [verdachte] . Het geleende bedrag voor de aankoop van de [adres 2a] betreft een loanback-constructie en is ook feitelijk afkomstig van verdachte zelf. Verdachte heeft geen geregistreerd legaal inkomen en heeft geen verklaring gegeven voor de herkomst van dit geld. Het kan daarom niet anders dan dat het geld een criminele herkomst heeft.
Met betrekking tot feit 4 kan worden bewezen dat verdachte twee valse documenten opzettelijk voorhanden heeft gehad en samen met een ander opzettelijk één vals document heeft gebruikt als ware het echt en onvervalst. Van de busjes pepperspray die in de slaapkamer in de woning van verdachte zijn aangetroffen, kan tot slot worden vastgesteld dat deze wapens zijn in de zin de Wet wapens en munitie en dat verdachte deze voorhanden heeft gehad (feit 5).
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Op basis van het dossier kunnen allereerst de feiten 1 en 2 niet worden bewezen, omdat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van en een aandeel had in de hennepkwekerijen en de daarmee samenhangende diefstal van elektriciteit. Mocht de rechtbank de betrokkenheid van verdachte wel vaststellen, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat alleen medeplichtigheid (feit 1, subsidiair) kan worden bewezen met betrekking tot de eerste drie in de tenlastelegging genoemde hennepkwekerijen. Ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [adres 1] kan geen enkele betrokkenheid, en dus ook geen medeplichtigheid worden vastgesteld. Vrijspraak van medeplegen, maar bewezenverklaring van medeplichtigheid onder 1 subsidiair zou, gezien de huidige stand van de jurisprudentie, ook moeten leiden tot vrijspraak van feit 2.
Feit 3 kan niet worden bewezen, omdat verdachte niet voldoende in verband kan worden gebracht met de huurbetalingen met betrekking tot de hennepkwekerijen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat alleen de € 6.450,00 die volgt uit de stortingsbewijzen die bij verdachte zijn aangetroffen, met verdachte in verband kunnen worden gebracht. Van de aankoopprijs voor het pand aan de [adres 2a] kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze heeft witgewassen. Dat de leenovereenkomst van € 100.000,00 een loanback-constructie betreft, kan namelijk op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Het resterende bedrag van € 20.801,00 die voor de aankoop van het pand zijn betaald, kon verdachte betalen uit legale opbrengsten, namelijk uit inkomsten uit de onderneming van zijn partner en een erfenis. Verdachte heeft dan ook meer legale inkomsten dan door de FIOD is vastgesteld. Als de rechtbank oordeelt dat verdachte over in de tenlastelegging genoemde geldbedragen heeft beschikt, kan daarom niet zonder meer worden vastgesteld dat het niet anders kan dan dat dit geld van misdrijf afkomstig is.
Dat de in de tenlastelegging genoemde geschriften vals zijn, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Daarom kan feit 4 niet worden bewezen.
Tot slot kan feit 5 niet worden bewezen, omdat allereerst de wetenschap en beschikkingsmacht ten aanzien van de busjes pepperspray niet kunnen worden vastgesteld. Daarnaast is (te) beperkt onderzoek gedaan naar de inhoud van de flesjes en is de houdbaarheidsdatum van in ieder geval één van de flesjes verstreken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder 4 en 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 4 en 5 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.3.1.1. Valsheid in geschrift (feit 4)
De rechtbank overweegt net als de officier van justitie en de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de geschriften zelf of tezamen en in vereniging met anderen heeft opgemaakt. Het eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde kan daarom niet worden bewezen. Met betrekking tot het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde (gebruikmaken en/of voorhanden hebben van valse geschriften, bestemd om als bewijs voor enig feit te dienen) overweegt de rechtbank per document het volgende.
Werkgeversverklaring en salarisspecificatie [bedrijf 1] N.V.
Deze geschriften betreffen documenten op naam van verdachte en zouden volgens het Openbaar Ministerie vals zijn, en door verdachte en [partner van verdachte] (de partner van verdachte) zijn gebruikt om te bewijzen dat zij in aanmerking zouden komen voor een huurwoning. De eigenaar van huurbemiddelingsbureau [bedrijf 2] heeft verklaard dat de geschriften inderdaad aan haar zijn overgelegd. Zij heeft verklaard dat zij niet precies weet van wie zij deze documenten heeft ontvangen, maar vermoedelijk van [partner van verdachte] . [partner van verdachte] zou daarnaast samen met haar kind op de afspraak in de woning verschenen zijn en ook het huurcontract is gesloten door [partner van verdachte] . Uit deze verklaring, en uit de overige bewijsmiddelen in het dossier, blijkt niet dat verdachte contact heeft gehad met het huurbemiddelingsbureau, of dat hij op andere wijze bemoeienis heeft gehad met het indienen van deze documenten. Voor zover zou kunnen worden vastgesteld dat deze documenten vals zijn, kan niet worden vastgesteld dat verdachte ook wist van het bestaan van deze documenten. Dat verdachte wist dat [partner van verdachte] deze aan [bedrijf 2] zou overleggen, kan dus ook niet worden vastgesteld. De rechtbank gaat daarom mee in het verweer van de raadsman dat op basis van het dossier niet kan worden uitgesloten dat [partner van verdachte] buiten verdachte om de documenten heeft gebruikt om als bewijs te dienen. Dat verdachte (tezamen en in vereniging met [partner van verdachte] ) gebruikgemaakt heeft van deze documenten, of deze voorhanden heeft gehad, kan daarom niet worden bewezen.
Werkgeversverklaring [bedrijf 3] B.V.
Dit geschrift is een document dat in de woning van verdachte is aangetroffen en is volgens het Openbaar Ministerie vals en bestemd om als bewijs van enig feit te dienen. Volgens het Openbaar Ministerie kan worden bewezen dat verdachte dit document opzettelijk voorhanden heeft gehad. De rechtbank overweegt dat de onder 4 in de tenlastelegging genoemde periode met betrekking tot het tweede alternatief/cumulatief, loopt van 1 augustus 2016 tot en met 20 september 2016. De woning van verdachte is op 12 en 14 december 2018 doorzocht, waarbij dit document is aangetroffen. Voor zover de rechtbank zou kunnen vaststellen dat dit geschrift vals is en dat verdachte dit voorhanden heeft gehad, kan zij niet vaststellen dat verdachte dit geschrift al eerder dan op de dag van de doorzoeking voorhanden heeft gehad. Nu de doorzoekingen niet binnen de tenlastegelegde periode vallen, kan ook met betrekking tot dit geschrift het tweede alternatief/cumulatief niet worden bewezen.
Personal Loan Agreement
Dit geschrift betreft een leenovereenkomst tussen [naam 1] en zijn onderneming [bedrijf 4] enerzijds en verdachte anderzijds. Uit dit document zou blijken dat verdachte € 100.000,00 heeft geleend. Uit het dossier komt verder naar voren dat dit geld bestemd was voor de aanschaf van het pand aan de [adres 2a] door verdachte. Volgens het Openbaar Ministerie is dit echter geen reële leenovereenkomst, maar een loanback-constructie. Op deze manier zou verdachte zijn eigen geld aan zichzelf teruglenen, terwijl het voor de buitenwereld zou lijken alsof hij het geld heeft geleend. Het Openbaar Ministerie brengt hiertoe verschillende omstandigheden naar voren, die, zonder deze omstandigheden hier uitgebreid weer te geven, veel vragen oproepen. Uit het dossier blijkt echter ook dat door [naam 1] en [bedrijf 4] wel degelijk in totaal € 100.000,00 is overgemaakt aan de notaris, ten behoeve van de aankoop van een pand aan de [adres 2a] door verdachte. Ondanks dat de feiten en omstandigheden uit het dossier duiden op een schimmige constructie, ontbreekt doorslaggevend bewijs dat verdachte het geleende geld daadwerkelijk eerst (contant of via andere wegen) aan de uitlenende partijen heeft gegeven. Dat daarmee feitelijk geen sprake is van een lening en dat de overeenkomst daarom (materieel) vals is, kan dan ook niet worden bewezen.
Tot slot merkt de rechtbank op dat ook door het Openbaar Ministerie naar voren is gebracht dat de overeenkomst in [land] zou zijn opgemaakt, terwijl verdachte op het moment van het sluiten van de overeenkomst niet in [land] was. Dat de overeenkomst in [land] is opgemaakt, wordt alleen op de eerste pagina in de tekst van de overeenkomst weergegeven. Bij de handtekening van verdachte staat niet vermeld dat deze in [land] is gezet. De rechtbank kan op basis van het dossier dan ook niet uitsluiten dat de overeenkomst in [land] (bijvoorbeeld met de aanwezigheid van verdachte via videoverbinding) is opgemaakt, maar dat verdachte deze in Nederland heeft ondertekend. Zonder meer kan daarom ook niet worden vastgesteld dat dat onderdeel van de overeenkomst vals is. Dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift, kan daarom ook met betrekking tot dit document niet worden bewezen.
3.3.1.2. Voorhanden hebben van pepperspray (feit 5)
De twee spuitbusjes die in de woning van verdachte zijn aangetroffen, zijn door de politie onderzocht. Uit het proces-verbaal van onderzoek blijkt dat de verbalisant de buitenkant van de flesjes heeft bekeken en met het flesje heeft geschud. Hieruit trekt de verbalisant de conclusie dat het pepperspray betreft en dat er daadwerkelijk vloeistof in de flesjes zit. De rechtbank is echter met de verdediging van oordeel dat op basis van dit onderzoek niet kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk pepperspray in de flesjes zat. De mogelijkheid dat de pepperspray bijvoorbeeld niet meer werkzaam was, of dat er een andere vloeistof in de flesjes zat, kan onvoldoende worden uitgesloten. Daar komt bij dat de houdbaarheidsdatum van in ieder geval één van de flesjes was verstreken en niet duidelijk is welk effect dit mogelijk heeft gehad op de werkzame stoffen. Het voorhanden hebben van pepperspray, zijnde een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, kan dan ook niet worden bewezen.
3.3.2.
Het oordeel over het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank de feiten 1 tot en met 3 wel bewezen. Bepaalde onderdelen van deze feiten kunnen echter niet worden bewezen, reden waarom verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt als volgt. [1]
3.3.2.1. Hennepkwekerijen (feit 1)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte medepleger is van het telen van hennep in de panden aan de [adres 3] , de [adres 2a] en de [adres 4] , zoals onder 1 primair is ten laste gelegd. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte als medepleger (feit 1 primair) of medeplichtige (feit 1 subsidiair) kan worden aangemerkt van het telen van hennep in het pand aan de [adres 1] . De rechtbank overweegt per pand het volgende.
[adres 1]
In de woning van verdachte zijn sleutels aangetroffen met daaraan sleutelhangers waarop “ [adres 1] en “ [afkorting adres 1] ” is geschreven. In het pand met dat adres is in 2017 een hennepkwekerij aangetroffen. Uit het onderzoek blijkt dat de betalingen voor de huur van dit pand plaatsvonden via personen die met verdachte in verband gebracht kunnen worden. Geen van deze betalingen leidt echter tot een directe link met verdachte. Of verdachte bij de betreffende hennepkwekerij betrokken is geweest en wat zijn rol dan was, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Feit 1 kan met betrekking tot dit pand dan ook niet worden bewezen, reden waarom de rechtbank verdachte van dit onderdeel vrijspreekt.
[adres 3]
Aantreffen en omvang hennepkwekerij
Op 12 december 2018 wordt een hennepkwekerij met in totaal 789 hennepplanten aangetroffen in het pand aan de [adres 3] te Amsterdam. [2] Door de politie is onderzoek gedaan naar de kwekerij. De verbalisant stelt in dat onderzoek vast dat het koolstoffilter pas in de kwekerij aanwezig is sinds de laatste oogst. De productiedatum op de gipsplaat is daarentegen ongeveer 18 maanden geleden. Dit zijn in totaal 78 weken. Een eerdere gebruikte koolstoffilter gaat minimaal 40 weken mee, zo weet de verbalisant ambtshalve. Bij het gebruik van CO-boosters (die ook in de kwekerij zijn aangetroffen) duurt een kweekperiode ongeveer 8 weken. Dit maakt volgens de verbalisant dat kan worden vastgesteld dat minimaal vijf eerdere oogsten hebben plaatsgevonden. [3] Op basis van het aantal aangetroffen hennepplanten en het aantal eerdere oogsten maakt de politie een berekening van de opbrengst van de kwekerij, die uitkomt op 120.322,5 gram. [4]
De rechtbank acht de redenering en de berekening door de verbalisant inzichtelijk en helder beargumenteerd. De rechtbank neemt deze dan ook over en oordeelt dat kan worden vastgesteld dat in de hennepkwekerij in het pand aan de [adres 3] vijf eerdere oogsten hebben plaatsgevonden en dat de opbrengst 120.322,5 gram hennep is.
Betrokkenheid van verdachte
Op 28 november 2018 wordt door verbalisanten waargenomen dat verdachte samen met een ander dit bedrijfspand ingaat. Even later wordt waargenomen dat verdachte en de andere persoon het pand weer verlaten en dat verdachte het pand afsluit met een sleutel. [5]
Uit het dossier blijkt verder dat [naam 2] sinds 2016 (middellijk) huurder is van het pand. [6] De huurbetalingen voor het pand worden overgemaakt vanaf de rekening van [naam 2] . [7] In een overzicht van betalingen van en naar de rekening van [naam 2] is te zien dat een huurbetaling telkens wordt voorafgegaan aan een contante storting of een overboeking ter hoogte van ongeveer hetzelfde bedrag als de huurbetaling. Deze overboekingen naar de rekening van [naam 2] worden onder andere gedaan door [naam 3] en [naam 4] . [8] Blijkens het dossier is [naam 3] de eigenaar van ondernemingen die betalingen hebben gedaan aan [bedrijf 5] . Volgens de (middelijk) eigenaar van [bedrijf 5] was deze betaling bestemd voor de inrichting van een woning aan de [adres 5] , in opdracht van ene [naam 5] . [9] De politie verbaliseert daarnaast dat [naam 4] eerder ook huur heeft betaald voor de woning van verdachte en zijn partner aan de [adres 5] . [10]
De rechtbank trekt op basis van het voorgaande de conclusie dat de huurbetalingen vanaf de rekening van [naam 2] worden gefinancierd door contante stortingen en door overboekingen van derden. De overboekingen werden (gedeeltelijk) gedaan door personen die ook betalingen deden voor verdachte.
In de woning van [naam 2] is een telefoon aangetroffen met nummer + [telefoonnummer 1] . In deze telefoon bevinden zich berichten tussen personen die zichzelf “ [voornaam naam 2] ” en “ [voornaam verdachte] ” noemen. In deze berichten wordt onder andere geschreven: “Hi [voornaam naam 2] . We hadden elkaar gistegen gesproken in burgerking. Hoor het van je over je beslissing. Gr [voornaam verdachte] ”. Een bericht dat hierop volgt bevat de tekst: “Hey [voornaam verdachte] , ja ik wil het doen. Groetjes”. [11] In een whatsappbericht van 31 juli 2017 met het voornoemde telefoonnummer, schrijft [voornaam naam 2] aan [naam 6] : “ [voornaam verdachte] wil de huur aan jou geven” en “Dan stort ik het op mijn bankrekening”. [12] Uit het dossier blijkt voorts dat op 2 augustus 2017 € 1.560,00 op de bankrekening van [naam 2] is gestort en dat op dezelfde dag € 1.547,06 is overgemaakt naar Woningstichting [woonstichting] (de verhuurder van het pand aan de [adres 3] ). [13] Ook wordt op voornoemde telefoon een whatsappbericht aangetroffen met “ [bijnaam verdachte 1] ”, waarin onder andere wordt geschreven: “Ik wacht op geld” en “Het was alleen niet zo veel. 15,840 gram. Laatste kamer waren ze beetje klein gebleven.” [14]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [naam 2] door ene “ [voornaam verdachte] ” gevraagd is om iets te doen, dat zij dit uiteindelijk is gaan doen en dat zij vervolgens van “ [voornaam verdachte] ” geld krijgt voor de huur van het pand aan de [adres 3] . Uit de berichten, gestuurd door “ [bijnaam verdachte 1] ”, blijkt daarnaast dat wordt gesproken over geld, grammen en dat “ze” een beetje klein waren gebleven. Daaruit trekt de rechtbank de conclusie trekt dat dit over hennep gaat.
Tot slot zijn in de woning van verdachte aan de [adres 5] twee handgeschreven briefjes aangetroffen. [15] Op het ene briefje staan meerdere namen en bedragen geschreven, waaronder: “ [voornaam naam 2] 17/11/2018 € 10500 € 10000” [16] en op het andere briefje staat: “ [voornaam naam 2] € 7300”. [17]
Op basis van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is die hiervoor “ [voornaam verdachte] ” en “ [bijnaam verdachte 1] ” wordt genoemd. In dit oordeel weegt eveneens mee dat de voornaam van verdachte [voornaam verdachte] is en achternaam, [verdachte] , net als de naam “ [bijnaam verdachte 1] ” twee [letter] ’s bevat. Verdachte is dan ook degene die [naam 2] heeft gevraagd om het pand aan de [adres 3] op haar naam te huren en is degene die (in ieder geval één keer) geld voor de huur via [naam 6] aan [naam 2] heeft gegeven. Daarnaast heeft verdachte blijkens de handgeschreven briefjes een soort administratie gevoerd met betrekking tot de hennepkwekerij
[adres 2a]
Aantreffen en omvang hennepkwekerij
Op 12 december 2018 wordt een hennepkwekerij aangetroffen in het pand aan de [adres 2a] te Amsterdam. In dit pand worden 491 grote hennepplanten, 593 kleine hennepplanten en 8 hennepplant stekjes aangetroffen. [18]
De rechtbank oordeelt dat kan worden vastgesteld dat “een hoeveelheid” hennep is geteeld in het pand aan de [adres 2a] . In het dossier is weliswaar berekend hoeveel eerdere oogsten plaatsgevonden zouden hebben, maar in tegenstelling tot de kwekerij in het pand aan de [adres 3] is deze berekening niet voldoende inzichtelijk en onderbouwd. Dat daadwerkelijk zeven oogsten hebben plaatsgevonden en dat daarmee de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid hennep is geteeld, kan daarom niet worden bewezen. Van de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken en enkel “een hoeveelheid” bewezen verklaren.
Betrokkenheid van verdachte
Uit het dossier blijkt allereerst dat verdachte eigenaar is van het pand aan de [adres 2a] en [adres 2b] . [19]
De politie beschrijft daarnaast dat uit onderzoek naar ING-bankrekening [rekeningnummer 1] van [bedrijf 6] BV over de periode 26 juni 2018 tot en met 28 januari 2019 naar voren komt dat rondom het moment dat de huurbetalingen aan verdachte plaatsvinden, contante stortingen op de rekening worden gedaan.” [20] Uit het dossier blijkt voorts dat [naam 7] de wettelijk vertegenwoordiger is van [bedrijf 6] BV. [21]
In de door verdachte gehuurde auto met kenteken [kentekennummer] [22] zijn twee stortingsbewijzen aangetroffen. Het eerste betreft een stortingsbewijs d.d. 26 juni 2018, betreffende een contante storting van € 5.500,00 in coupures van € 500,00 ten gunste van voornoemd rekeningnummer [rekeningnummer 1] . [23]
Het tweede stortingsbewijs d.d. 2 oktober 2018, betreft een contante storting van € 950,00 ten gunste van [rekeningnummer 2] . [24] Dit rekeningnummer staat op naam van [bedrijf 7] en [naam 7] . [25] Op dezelfde dag als de stortingen worden gedaan die op de stortingsbewijzen zijn vermeld, wordt vanaf de rekening van [bedrijf 6] BV geld overgemaakt aan verdachte onder de vermelding van in ieder geval het woord “huur” en/of “ [straatnaam adres 2] ”. [26]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat huurbetalingen voor het pand aan de [adres 2a] zijn overgeboekt van de rekening van het bedrijf van [naam 7] . Deze betalingen zijn gefinancierd door contante stortingen. Van twee van deze stortingen is een stortingsbewijs aangetroffen in de auto, gehuurd op naam van verdachte.
Tot slot blijkt uit het dossier dat in het pand aan de [adres 2a] (conservatoir) beslag is gelegd op een gasgenerator. [27] In de woning van verdachte aan de [adres 5] zijn twee bestelbonnen voor gasgeneratoren aangetroffen. [28] Op één van die bonnen staat vermeld “ [adres 2a en 2b] ”. [29]
Op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte degene is die in totaal € 6.450,00 op de rekening van [bedrijf 6] BV heeft gestort en daarmee de huur voor het pand aan de [adres 2a] heeft gefinancierd. Daarnaast beschikte hij over bonnen voor gasgeneratoren, waarvan er in elk geval één bestemd was voor het genoemde pand aan de [adres 2a] . De rechtbank komt op grond van deze omstandigheden dan ook tot de conclusie dat verdachte niet alleen eigenaar is van het genoemde pand, maar ook wetenschap en betrokkenheid had bij de hennepkwekerij die zich erin bevond. Bij dit oordeel weegt daarnaast mee dat eenzelfde constructie lijkt te zijn gebruikt als in de hennepkwekerij aan de [adres 3] , waarbij iemand in naam het pand huurt en de huurbetalingen (gedeeltelijk) contant aan de “huurder” worden teruggegeven. De verklaring van [naam 7] dat hij het pand daadwerkelijk huurde, maar ook weer onderverhuurde, wat zou impliceren dat verdachte niets wist van de hennepkwekerij in de woning, is gezien het voorgaande dan ook niet aannemelijk.
[adres 4]
Aantreffen en omvang hennepkwekerij
Op 12 december 2018 wordt een hennepkwekerij aangetroffen in het pand aan de [adres 4] te Amsterdam. [30] In de kwekerij worden 1965 hennepplanten aangetroffen en 2808 hennepstekken. [31]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de genoemde hoeveelheden hennep zijn geteeld in het pand aan de [adres 4] .
Betrokkenheid van verdachte
Nadat is waargenomen dat verdachte en de andere persoon op 28 november 2023 het pand aan de [adres 3] hebben verlaten, rijden zij weg en zet verdachte de andere persoon af. Deze persoon gaat vervolgens het pand aan de [adres 4] binnen. [32]
Op het moment dat de hennepkwekerij wordt aangetroffen, zijn er drie personen aanwezig in het pand, waaronder [naam 8] en [naam 9] . [33] Uit het dossier blijkt dat in de telefoon die onder [naam 8] in beslag is genomen, het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is opgeslagen onder de naam “ [bijnaam verdachte 2] ”. In de telefoon die onder [naam 9] in beslag is genomen, is ditzelfde nummer opgeslagen onder de naam “ [voorletter verdachte] ”. [34] In de auto die, zoals hiervoor al vastgesteld, gehuurd is op naam van verdachte, is een telefoon aangetroffen met daarin een SIM-kaart met voornoemd telefoonnummer. [35] In de telefoon die onder [naam 9] in beslag is genomen, zijn daarnaast Portugese berichten aangetroffen tussen de gebruiker van deze telefoon en het voornoemde telefoonnummer. [36] Deze berichten bevatten (vertaald) onder andere woorden als: “huur” en “geld van het knippen”. [37]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het telefoonnummer, horende bij de telefoon die in de auto gehuurd op naam van verdachte is aangetroffen, is opgeslagen in de telefoons van twee personen die zijn aangetroffen bij de doorzoeking van het henneppand. Dit telefoonnummer is opgeslagen onder de namen “ [bijnaam verdachte 2] ” en “ [voorletter verdachte] ”. De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat het niet anders kan dan dat dit telefoonnummer aan verdachte toebehoort. Uit de vertaalde Portugese berichten blijkt daarnaast dat verdachte onder andere de woorden “geld van het knippen” gebruikt, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank duidt op hennepteelt.
Wanneer [naam 9] een foto wordt getoond van de man die op 28 november 2018 met een sleutel het pand aan [adres 4] binnen is gegaan, verklaart [naam 9] dat hij deze man kent als [naam 10] . [38] Hij verklaart ook dat hij [verdachte] kent. [39]
Op de telefoon die onder [partner van verdachte] in beslag is genomen, worden chats met “ [voornaam verdachte] ” en “ [voornaam verdachte] Nieuw” aangetroffen. Uit deze chats komt onder andere naar voren:
“[21-09-18 14:44:58] [voornaam verdachte] Nieuw : Waar ben je?
[21-09-18 14:49:56] [naam 11] : Onder weg
[21-09-18 14:49:59] [naam 11] : Jij
[21-09-18 14:50:11] [voornaam verdachte] Nieuw : Thuis
[21-09-18 14:50:15] [voornaam verdachte] Nieuw : Met [naam 10] ”. [40]
Op een eerder genoemd handgeschreven briefje, aangetroffen in de woning van verdachte, staat daarnaast beschreven: “16/11/2018 [naam 10] medewerkers €14000”. [41]
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte [naam 10] kent en dat verdachte [naam 10] bij de [adres 4] heeft afgezet, waarna [naam 10] het pand binnen is gegaan. [naam 10] komt ook voor op de briefjes (naar het lijkt administratie) die in de woning van verdachte zijn aangetroffen. [42]
Verder blijkt uit gegevens van woningcorporatie [woonstichting] dat [naam 12] (middellijk) huurder is van het pand aan de [adres 4] [43] De rekening van [naam 12] wordt gevoed door contante stortingen en overboekingen van een derde. Rondom een storting of overboeking wordt vanaf het rekeningnummer van [naam 12] huur overgemaakt naar [woonstichting] . [44] In de telefoon die onder [naam 12] in beslag is genomen, [45] zijn afdrukken van chatberichten aangetroffen van “ [bijnaam verdachte 1] ”. Hierin schrijft “ [bijnaam verdachte 1] ” onder andere “Ok dan ga ik verbouwen vanaf maandag. Gooi ik alles vol.”, “Op zo een manier als je naar benden gaat zie je alles. Nu als iemand beneden komt ziet niets. Lijkt een kelder. (...) Veel oudere vrouwen altijd nieuwsgierig.” en “Daarom wilde ik voorzichtig zijn. Ik ga ook meer verdienen als het groter is. Maar ik heb liever lang draaien en misschien iets minder in begin dan kort draaien met veel risico.” [46]
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat verdachte “ [bijnaam verdachte 1] ” is. Daarnaast stelt de rechtbank op grond van het voorgaande vast dat verdachte met de huurder van het Pand aan de [adres 4] communiceert over verbouwing. Uit de woorden van deze berichten, in samenhang met de omstandigheid dat een hennepkwekerij is aangetroffen in het pand, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het gaat over een voorgenomen verbouwing door verdachte, ten behoeve van het opzetten van een (verborgen) hennepkwekerij.
Ook met betrekking tot deze hennepkwekerij kan daarnaast worden vastgesteld dat de huurbetalingen worden gefinancierd door contante stortingen en overboekingen van een derde, en daarmee een vergelijkbare constructie is als bij de hennepplantages aan de [adres 3] en de [adres 2a] . Alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, oordeelt de rechtbank daarom dat kan worden vastgesteld dat verdachte ook betrokken is bij de hennepkwekerij in het pand aan de [adres 4] .
Conclusie t.a.v. feit 1
De rechtbank heeft hiervoor de betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerijen in de panden aan de [adres 3] , de [adres 2a] en de [adres 4] vastgesteld. De betrokkenheid in een uitvoerende rol (zoals het water geven of knippen van hennepplanten) kan niet worden vastgesteld. Echter, wel kan een regisserende en faciliterende rol worden vastgesteld. Verdachte heeft voor in ieder geval twee panden (een deel van) de huur gefinancierd, hield zich bezig met een verbouwing voor een ander pand en heeft in ieder geval voor één pand een huurder geregeld. Daarnaast is verdachte eigenaar van één van de henneppanden en heeft hij een administratie gevoerd die in verband kan worden gebracht met de hennepkwekerijen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een grote rol heeft bij deze hennepkwekerijen en dat hij als medepleger van het telen van hennep kan worden aangemerkt.
3.3.2.2. Diefstal van elektriciteit (feit 2)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte met betrekking tot de hennepkwekerijen aan de [adres 3] , de [adres 2a] en de [adres 4] ook als medepleger van diefstal van elektriciteit kan worden aangemerkt. Van diefstal van elektriciteit aan de [adres 1] wordt verdachte vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[adres 1]
Aangezien de rechtbank hiervoor onder 3.3.2.1 heeft geoordeeld dat de (omvang van de) betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij aan de [adres 1] niet kan worden vastgesteld, kan ook de diefstal van elektriciteit met betrekking tot deze hennepkwekerij niet worden bewezen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
[adres 3] , [adres 2a] en [adres 1]
Met betrekking tot zowel de hennepkwekerij aan de [adres 3] , de [adres 2a] als de [adres 1] is door Liander aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit. Uit de aangiften volgt dat onderzoek uitwijst dat in voornoemde panden een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt, die buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepkwekerij en deze voorzag van elektriciteit. Hierdoor werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij niet via de elektriciteitsmeter geregistreerd. [47]
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat ten behoeve van de hennepkwekerijen, een hoeveelheid elektriciteit wederrechtelijk is toegeëigend.
Betrokkenheid van verdachte en conclusie t.a.v. feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de diefstal van elektriciteit. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte hier wel wetenschap van had. De rechtbank heeft onder 3.3.2.1 vastgesteld dat verdachte een cruciale (regisserende en faciliterende) rol had bij de hennepkwekerijen. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat een hennepkwekerij gepaard gaat met diefstal van elektriciteit, om hoge kosten te voorkomen en om niet door hoog verbruik op te vallen bij energieleveranciers. De rechtbank oordeelt dat het daarom niet anders kan dan dat verdachte wist dat de diefstal van elektriciteit onderdeel was van het opzetten van de hennepkwekerijen. Door het medeplegen van het telen van hennep, heeft verdachte in dit geval dus ook de diefstal van elektriciteit medegepleegd.
3.3.2.3. Witwassen (feit 3)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte € 8.010,00 en € 20.801,00 heeft witgewassen. Dat verdachte het overige in de tenlastelegging opgenomen geld heeft witgewassen, kan niet worden bewezen. Daarom zal verdachte daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Huurbetalingen henneppanden (€ 168.104,00)
Zoals hiervoor onder 3.3.2.1 is vastgesteld, is verdachte betrokken bij huurbetalingen voor panden waar een hennepkwekerij is aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte op 26 juni 2018 en op 2 oktober 2018 in totaal € 6.450,00 heeft betaald aan [naam 7] ten behoeve van huur voor dit pand. Daarnaast heeft verdachte tussen 31 juli 2017 en 2 augustus 2017 € 1.560,00 betaald aan [naam 2] voor de huur van dit pand. Dit is tezamen € 8.010,00.
Dat verdachte dit heeft betaald, betekent echter nog niet dat hij de huur betaalde voor alle henneppanden met betrekking tot de gehele periode waarin er hennepkwekerijen in de panden aanwezig waren. De berekening van het met betrekking tot de huurpenningen witgewassen bedrag, die in het dossier is gemaakt, is hier wel op gebaseerd. De rechtbank ziet gezien het voorgaande onvoldoende bewijs om vast te stellen dat verdachte meer dan de voornoemde € 8.010,00 heeft betaald aan huurpenningen. Dat verdachte de rest van de in de tenlastelegging genoemde € 168.104,00 aan huurpenningen heeft witgewassen, kan dan ook niet worden bewezen.
Kosten aankoop [adres 2a] (€ 120.801,00)
Zoals hiervoor onder 3.3.2.1 al is vastgesteld, is verdachte eigenaar van het pand aan de [adres 2a] / [adres 2b] . Uit het dossier komt daarnaast naar voren dat de kosten voor de aanschaf van het pand aan de [adres 2a] € 120.801,00 betreffen. € 20.801,00 hiervan is op 19 september 2016 overgeboekt naar de notaris vanaf een rekening op naam van [naam 13] [achternaam verdachte] . [48] De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte dit geld heeft overgeboekt.
Met betrekking tot de overige € 100.000,00 overweegt de rechtbank het volgende. Dit bedrag is aan de notaris overgemaakt vanaf de rekening van [naam 1] en zijn bedrijf [bedrijf 4] . Uit het dossier blijkt dat hieraan een leenovereenkomst ten grondslag ligt. Het standpunt van de officier van justitie is dat verdachte dit bedrag heeft witgewassen door zijn eigen vermogen aan zichzelf terug te lenen middels een loanback-constructie. De rechtbank heeft hiervoor onder 3.3.1.1 al uiteengezet dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een loanback-constructie. Dat verdachte niet daadwerkelijk geld heeft geleend, maar dat hij zijn eigen geld aan zichzelf heeft teruggeleend, kan niet worden vastgesteld. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte anders dan door middel van de lening over de € 100.000,00 heeft beschikt. Daarom acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte dit bedrag heeft witgewassen.
Tussenconclusie
De rechtbank heeft op grond van het voorgaande vastgesteld dat verdachte € 8.010,00 contant heeft gestort ten behoeve van huurbetalingen en € 20.801,00 heeft overgeboekt ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres 2a] / [adres 2b] . De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte dit geld heeft witgewassen.
Beoordelingskader witwassen
Hoewel verdachte in dit vonnis wordt veroordeeld voor het medeplegen van het telen van hennep, kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze geldbedragen middels deze bewezenverklaarde feiten heeft verdiend. Daarom kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat de genoemde geldbedragen afkomstig zijn van een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Echter, ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf het geld afkomstig is, kan witwassen worden bewezen. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat in dit geval het geld van misdrijf afkomstig is. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet en verifieerbaar zijn, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Als de verdachte een dergelijke verklaring heeft afgelegd, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om hier nader onderzoek naar te doen. Als uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan witwassen van het geld worden bewezen.
Witwasvermoeden
Uit het dossier blijkt dat met betrekking tot verdachte geen gegevens bekend zijn bij de belasting met betrekking tot inkomsten-, omzet- en vennootschapsbelasting. Ook zijn geen gegevens van erfenissen, nalatenschappen en schenkingen gevonden. [49] Van [partner van verdachte] is blijkens het dossier geregistreerd netto- inkomen bekend ter hoogte van € 16.999,00 in 2015, € 25.886,00 in 2016 en € 8.235,00 in 2017. [50] Verdachte en [partner van verdachte] woonden vanaf 2016 in een woning aan de [adres 5] te Amsterdam. De kale huur voor deze woning bedroeg € 3.500,00. [51] Verder overweegt de rechtbank dat hiervoor al is vastgesteld dat een groot deel van de contante storting van € 6.450,00 bestaat uit briefjes van € 500,00, coupures die in het normale betalingsverkeer nauwelijks worden gebruikt.
Op grond van het voorgaande en gezien de omstandigheid dat verdachte in dit vonnis wordt veroordeeld voor het medeplegen van het telen van hennep, oordeelt de rechtbank dat sprake is van een witwasvermoeden. Verdachte heeft € 8.010,00 en € 20.801,00 betaald, terwijl hij geen geregistreerd legaal inkomen had. Verdachte woonde samen met zijn [partner van verdachte] , van wie wel inkomen geregistreerd is, maar dit inkomen is niet hoog genoeg om voornoemde uitgaven van verdachte te kunnen verklaren. Daar komt nog bij dat verdachte en [partner van verdachte] iedere maand een hoog bedrag aan huur moesten betalen voor hun woning. De rechtbank oordeelt daarom dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale inkomst van het geld. Een dergelijke verklaring behoort concreet, min of meer verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. De raadsman heeft namens verdachte wel naar voren gebracht dat [partner van verdachte] over meer inkomsten beschikte dan is geregistreerd. Zo heeft zij een onderneming gehad die meer dan € 400.000,00 per jaar verdiende. Verdachte zou blijkens het dossier te horen zijn in een tapgesprek met een telefoonnummer op naam van het bedrijf, en het zou er dan ook alle schijn van hebben dat verdachte zich met dat bedrijf bezighield. Daarnaast zou verdachte een erfenis hebben ontvangen van familie uit [land van herkomst] . Omdat in [land van herkomst] overlijden en erfenis minder goed wordt gedocumenteerd dan in Nederland, is het echter niet mogelijk om dit nader te onderbouwen.
De rechtbank oordeelt dat de verklaring met betrekking tot het bedrijf van [partner van verdachte] niet voldoende concreet is. Wat de rol van verdachte in deze bedrijven is geweest en in hoeverre hij kon en mocht beschikken over gelden die door deze bedrijven werden omgezet, is niet geconcretiseerd. Dat [partner van verdachte] in persoon over geld uit deze bedrijven beschikte, blijkt evenmin uit het dossier. Zoals eerder beschreven is het geregistreerd legaal inkomen van [partner van verdachte] ook niet toereikend om bedragen als € 8.010,00 en € 20.801,00 te betalen.
Met betrekking tot de erfenis is niet naar voren gebracht hoeveel geld verdachte zou hebben geërfd, wanneer dit zou zijn gebeurd en van wie verdachte deze erfenis heeft ontvangen. Ook dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en is (in dit geval daardoor) ook niet verifieerbaar.
Nu uit het dossier een witwasvermoeden blijkt en verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd voor de legale herkomst van het geld, komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geld uit misdrijf afkomstig is. Ook oordeelt de rechtbank op grond van het voorgaande dat het niet anders kan dat verdachte ook wist dat dit geld van misdrijf afkomstig was. Het geld met betrekking tot de contante storting van € 6.450,00 heeft verdachte omgezet en de € 1.560,00 die hij aan [naam 2] heeft gegeven en de € 20.801,00 die hij heeft overgeboekt aan de notaris, heeft hij overgedragen. Witwassen van deze geldbedragen kan dan ook worden bewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verdachte het geld tezamen en in vereniging met een ander heeft witgewassen, of dat hij van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van deze twee onderdelen op de tenlastelegging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 27 oktober 2017 tot en met 12 december 2018 te Amsterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand aan locatie [adres 2a] / [adres 2b] en in een pand aan locatie [adres 3] en in een pand aan locatie [adres 4]
- een hoeveelheid hennep (AMB-061) en
- 120.322,5 gram hennep (AMB-055 en AMB-056) en
- ongeveer 1965 moederplanten hennep en ongeveer 2808 hennepstekken (AMB-071)
2.
in de periode van 27 oktober 2017 tot en met 12 december 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
een hoeveelheid elektriciteit, die toebehoorde aan Netbeheerder Liander,
heeft weggenomen - uit panden, gelegen aan de [adres 2a] / [adres 2b] (AMB-061) en gelegen aan de [adres 3] (AMB-057) en gelegen aan de [adres 4] (AMB-071) - met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
3.
op 26 juni 2018 en op 2 oktober 2018 te Amsterdam,
contante geldbedragen van
-€ 8.010,00 en
-€ 20.801,00
heeft overgedragen en/of heeft omgezet, terwijl hij wist dat deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat de redelijke termijn is overschreden, dat verdachte first offender is en dat hij een jonge dochter heeft. Daarom zou een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel vermeerderd met een (forse) taakstraf, in deze zaak passend zijn.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het telen van aanzienlijke hoeveelheden hennep, diefstal van elektriciteit ten behoeve van hennepkwekerijen en het witwassen van bijna € 30.000,00. Hennep is schadelijk voor de volksgezondheid en verboden bij de Opiumwet. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat achter hennepplantages van deze omvang vaak georganiseerde criminaliteit schuilgaat. Verdachte heeft met zijn handelen deze criminaliteit gefaciliteerd en de volksgezondheid in gevaar gebracht. Door de diefstal van stroom heeft hij veel schade en hinder berokkend aan Liander N.V. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat het houden van een hennepkwekerij, waarbij sprake is van een niet professioneel aangelegde elektrische installatie om de diefstal van de stroom mogelijk te maken, ook brandgevaar kan opleveren. De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat verdachte een cruciale(regisserende en faciliterende) rol heeft gehad bij de hennepteelt en dat op geraffineerde wijze (bijvoorbeeld door de panden door katvangers te laten huren) is geprobeerd om de betrokkenheid van verdachte en anderen te verbergen.
Ook witwassen van criminele gelden is een ernstig feit. Het heeft een ondermijnend effect op de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 juli 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Rekening houdend met de straffen die in soortgelijke zaken wordt opgelegd, zou de rechtbank in deze zaak in beginsel een gevangenisstraf van 21 maanden passend vinden.
De rechtbank houdt echter ook rekening met een overschrijding van de redelijke termijn door de ouderdom van het feit. Verdachte is op 12 december 2018 in verzekering gesteld, hetgeen als eerste daad van vervolging kan worden gezien. Er zijn geen redenen om te oordelen dat de redelijke termijn in deze zaak langer zou zijn dan 2 jaar. Er zijn 4 jaar en 10 maanden verstreken voordat vonnis wordt gewezen. Dit betekent dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van 2 jaar en 10 maanden. Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn, moet bij overschrijdingen van meer dan 12 maanden worden gehandeld naar bevind van zaken. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval een strafkorting van ongeveer 25% passend is. Daarom acht de rechtbank een gevangenisstraf van 16 maanden met aftrek passend. De persoonlijke omstandigheden die door de verdediging naar voren zijn gebracht, en de omstandigheid dat verdachte een trauma heeft opgelopen door het voorarrest, maakt dit oordeel gezien de ernst van de feiten niet anders.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen zoals opgenomen op de beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het pand aan de [adres 2a] , op de beslaglijst vermeld onder 29, alsmede de inbeslaggenomen telefoons en sleutels, op de beslaglijst vermeld onder 17 tot en met 26, verbeurd worden verklaard. De overige goederen kunnen wat de officier van justitie betreft worden teruggegeven aan verdachte.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank gevraagd om bij de beslissing op het beslag op het pand aan de [adres 2a] , er rekening mee te houden dat verbeurdverklaring feitelijk neer zou komen op een boete ter hoogte van honderdduizenden euro’s.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
Het onder 24 op de beslaglijst genoemde voorwerp betreft blijkens het dossier de telefoon met daarin de SIM-kaart met het nummer + [telefoonnummer 2] . Met deze telefoon zijn berichten gestuurd met betrekking tot hennepteelt. Dit voorwerp is onder verdachte in beslag genomen en behoort hem toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank ziet geen aanleiding om de overige goederen verbeurd te verklaren. Met betrekking tot het pand aan de [adres 2a] overweegt de rechtbank dat verbeurdverklaring (als bijkomende straf) niet proportioneel zou zijn in samenhang bezien met de gevangenisstraf waartoe verdachte wordt veroordeeld.

9.Benadeelde partij

De benadeelde partij Liander N.V. vordert € 66.907,48 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Dit bedrag bestaat uit:
-Kosten met betrekking tot de [adres 2a] / [adres 2b] ad € 39.838,41;
-Incassokosten met betrekking tot de [adres 2a] / [adres 2b] ad € 1.173,38;
-Kosten met betrekking tot [adres 3] ad € 24.871,96 en
-Incassokosten met betrekking tot [adres 3] ad € 1.023,72;
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist. Volgens de verdediging zijn de prijzen van de elektriciteit niet onderbouwd en zijn bepaalde kosten die worden opgevoerd, ook al verwerkt in de prijs van de elektriciteit per kWh. Daarnaast bestaat er geen causaal verband tussen de arbeidskosten en het bewezenverklaarde. Als de hennepkwekerijen niet bestaan zouden hebben, zouden de werknemers van Liander die werk hebben gehad aan het vaststellen van de schade en het opmaken van het rapport, ook al in dienst zijn geweest.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de elektriciteitsprijzen die zijn opgevoerd in de vordering. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat wel degelijk een causaal verband kan worden vastgesteld tussen de arbeidskosten en de diefstal van de elektriciteit. Weliswaar is niet gesteld dat ZZP’ers zijn aangenomen voor de werkzaamheden, maar de werknemers van Liander hebben hun tijd niet aan iets anders kunnen besteden. De kosten voor arbeid zijn daarmee voldoende onderbouwd.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat de administratiekosten en kosten voor het opbouwen van het dossier onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank kan op basis van de vordering namelijk niet vaststellen waarom deze kosten apart zijn opgevoerd en waarom deze niet onder arbeidskosten vallen. Dit betreft met betrekking tot de [adres 2a] en de [adres 3] telkens € 470,00 en € 188,00. Met betrekking tot dat onderdeel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Tot slot oordeelt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat de schade met betrekking tot de [adres 2a] zo hoog is als is gevorderd. De rechtbank heeft namelijk niet bewezen geacht dat de hennepkwekerij zeven eerdere oogsten heeft opgeleverd, waar de berekening van de materiële schade wel op gebaseerd is. De rechtbank zal daarom gebruik maken van haar bevoegdheid om de schade te schatten en 1/7 van de gevorderde materiële schade toewijzen. Met betrekking tot de rest van dit onderdeel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit evenzeer voor de incassokosten, aangezien de incassokosten ook hoger worden naar mate het verschuldigde bedrag hoger wordt. De rechtbank zal ook met betrekking tot dit onderdeel daarom 1/7 toewijzen en de rest niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank komt daarom tot de volgende berekening van de schade:
-Kosten met betrekking tot de [adres 2a] / [adres 2b] ad € 39.838,41:
€ 39.838,41 minus € 470,00 en € 188,00 = € 39.180,41‬
€ 39.180,41‬ gedeeld door 7 =
€ 5.597,20
-Incassokosten met betrekking tot de [adres 2a] / [adres 2b] ad € 1.173,38:
€ 1.173,38 gedeeld door 7 =
€ 167,62
-Kosten met betrekking tot [adres 3] ad € 24.871,96:
€ 24.871,96 minus € 470,00 en € 188,00 =
€ 24.213,96
-Incassokosten met betrekking tot [adres 3] ad
€ 1.023,72.
Totaal: € 31.002,5‬0
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 31.002,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn/haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer Liander N.V., naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen geachte is toegebracht.
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 31.002,50. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 190 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen
  • 33, 33a, 36f, 47, 57, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van de Opiumwet

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
2.
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
3.
witwassen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Verklaart verbeurdhet op de beslaglijst onder 24 genoemde voorwerp.
Gelast de
teruggave aan [verdachte]van de op de beslaglijst onder 1, 16 tot en met 23 en 25 tot en met 29 genoemde voorwerpen.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij Liander toe tot een bedrag van € 31.002,50(éénendertigduizendtwee euro en vijftig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 oktober 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Liander N.V. voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Liander N.V. aan de Staat € 31.002,50(éénendertigduizendtwee euro en vijftig cent)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 oktober 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 190 (honderdnegentig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.J. Lourens, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2023.
[(...)]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (onderzoek 1-Brazil) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met DOC aangeduide bewijsmiddelen zijn steeds geschriften.
2.1-AMB-055, p.00000378; 00000379 en 1-AMB-056, p.00000393
3.1-AMB-056, p.00000393 en 00000394
4.Bijlage bij 1-1-OPV-1, p.00000042 en 00000043
5.1-OBS-011, p.00001501
6.1-1-OPV-6, p.00000086
7.1-AMB-064, p.00000637
8.Bijlage 3 bij 1-AMB-064, p.00000641 t/m 00000645
9.1-AMB-001, p.00000111 en 00000112
10.1-1-OPV-1, p.00000026
11.1-AMB-077, p.00000860
12.1-DOC-084, p.00001258
13.Bijlage 3 bij 1-AMB-064, p.00000643
14.1-AMB-077, p.00000860 en 1-DOC-038, p.00001186
15.1-AMB-078, p.00000868
16.1-DOC-029, p.00001166
17.1-DOC-030, p.00001167
18.1-AMB-061, p.00000446 en p.00000447
19.1-AMB-003 (incl. bijlage), p.00000119 en 00000121
20.1-AMB-066, p.00000654 en 00000655
21.1-AMB-066, p.00000652
22.1-DOC-058, p.00001216
23.1-AMB-078, p.00000864 en 1-DOC-007, p.000001133
24.1-AMB-078, p.00000865 en 1-DOC-066, p.000001231
25.1-AMB-066, p.00000654
26.1-AMB-066, p.00000655
27.1-AMB-045, p.00000353
28.1-AMB-078, p.00000865
29.1-DOC-012, p.00001141
30.1-AMB-071, p.00000728
31.1-AMB-071, p.00000732
32.1-OBS-011, p.00001501 en 00001502
33.1-AMB-071, p.00000746
34.1-AMB-077, p.00000859
35.1-AMB-077, p.00000856
36.1-AMB-077, p.00000859 en 1-DOC-037, p.00001185
37.1-AMB-077, p.00000859
38.1-V09-02, p.00001449 en 00001450
39.1-V09-02, p.00001450
40.1-AMB-077, p.00000857 en 00000858
41.1-DOC-029, p.00001166
42.1-AMB-078, p. 00000864
43.1-1-OPV-5, p.00000078
44.1-AMB-068, p. 00000668 tot en met 00000670
45.1-V06-01, p.00001416 en 1-AMB0-077, p.00000860
46.1-AMB0-077, p.00000860 en 1-DOC-039, p.00001187 en 00001188
47.1-AMB-057b, p.00000424 en 00000425 ( [adres 3] ); 1-AMB-061, p.00000515 en 00000516 ( [adres 2a] ) en 1-AMB-071, p.00000700 en 00000701 ( [adres 4] )
48.1-AMB-003, p.00000139 en Bijlage 4 bij 1-AMB-003, p.00000141
49.1-AMB-001, p.00000115
50.1-AMB-005, p.00000148
51.1-AMB-031, p.00000305