ECLI:NL:RBAMS:2023:6543

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
81/032410-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en veroordeling voor gebruik van vals geschrift in Amsterdam

Op 19 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van (gewoonte)witwassen en het gebruik van een vals geschrift. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van witwassen, waarbij het Openbaar Ministerie (OM) had gesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van aanzienlijke bedragen in de periode van 2015 tot 2017. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld concreet en verifieerbaar was, en dat het OM onvoldoende onderzoek had gedaan naar deze verklaring. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat het geld van misdrijf afkomstig was.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk gebruikmaken van een vals geschrift, dat was bestemd om als bewijs van enig feit te dienen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een factuur had overgelegd aan de ING-bank die nep bleek te zijn. De rechtbank legde een geldboete op van € 4.625,11, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn slechte gezondheid en het feit dat hij niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure ook een rol speelde in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/032410-22
Datum uitspraak: 19 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1963,
voorkeursadres [adres 1] ,
woonadres [adres 2] (Italië).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.G. Specker, en van wat de raadsman van verdachte, mr. H. Blaauw, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – samengevat – ten laste gelegd dat
1. hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van € 853.580,00 en € 186.710,00 in de periode van 13 juli 2015 tot en met 25 november 2017 te Amsterdam;
2. de onderneming [bedrijf 1] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van € 3.398.249,00 in de periode van 21 maart 2016 tot en met 3 maart 2017 te Amsterdam, terwijl verdachte aan deze verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven en/of hiertoe opdracht heeft gegeven;
3. hij zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk gebruikmaken van een vals geschrift dat was bestemd om als bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst, in de periode van 31 augustus 2016 tot en met 2 september 2016 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Uit het onderzoek naar verdachte en [bedrijf 1] komt een witwasvermoeden naar voren met betrekking tot de contante stortingen op privérekeningen van verdachte en op de bankrekening van [bedrijf 1] . Dat vermoeden wordt niet weerlegd door een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van verdachte. De verklaring die door verdachte is afgelegd, zou mogelijk alleen de herkomst van een deel van het geld kunnen verklaren. Daarom kunnen feit 1 en 2 worden bewezen, zij het eventueel met betrekking tot een lager bedrag dan in de tenlastelegging genoemd.
Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte heeft gebruikgemaakt van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst (feit 3).
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de feiten niet kunnen worden bewezen. Met betrekking tot feit 1 en 2 is wel sprake van een witwasvermoeden, maar verdachte heeft hiervoor een verklaring gegeven, die is onderbouwd met stukken uit de administratie. Deze onderbouwing maakt dat de verklaring van cliënt dat hij (veel) meer inkomsten had dan de FIOD in eerste instantie kon achterhalen, concreet en verifieerbaar is geworden. Het Openbaar Ministerie heeft geen onderzoek gedaan naar deze verklaring en dan kan niet buiten twijfel worden gesteld dat het in de tenlastelegging genoemde geld een criminele herkomst heeft.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1 en 2 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt allereerst vast dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging onder 1 en 2 genoemde geldbedragen afkomstig zijn van een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Echter, ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf dit geld afkomstig is, kan witwassen worden bewezen. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat in dit geval het geld van misdrijf afkomstig is. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet en verifieerbaar zijn, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. De omstandigheid dat een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt echter niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als de verdachte een dergelijke verklaring heeft afgelegd, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om hier nader onderzoek naar te doen. Als uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van het geld worden bewezen.
Witwasvermoeden
Uit de omstandigheden die in het dossier zijn beschreven, volgt naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Er is voor (in totaal) miljoenen euro’s contant gestort op de privérekeningen van verdachte (feit 1) en op de bankrekening van [bedrijf 1] (feit 2). De stortingen bestonden regelmatig uit coupures van € 500,00; coupures die in het normale betalingsverkeer (bijna) niet worden gebruikt. Ook wordt door getuigen verklaard dat het voorkwam dat verdachte met een koffer met geld het kantoor binnenkwam. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verdachte betalingen heeft verricht voor personen die in verband worden gebracht met (drugs)criminaliteit. De FIOD heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de reguliere werkzaamheden van [bedrijf 1] , namelijk het verrichten van money transfers, het verkopen van vliegtickets, het organiseren van evenementen en het verzorgen van “outsourced payments”. Uit dit onderzoek volgt dat [bedrijf 1] in de tenlastegelegde periode maximaal € 375.000,00 contant kan hebben ontvangen met betrekking tot deze werkzaamheden. Dat is een stuk minder dan de in de tenlastelegging genoemde bedragen (tezamen ongeveer € 4.500.000,00) en kan volgens de FIOD dus niet verklaren waarom er zo veel contante stortingen hebben plaatsgevonden. Dit alles leidt tot een witwasvermoeden, reden waarom van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat dit geld wel degelijk werd verdiend met de reguliere werkzaamheden van zijn bedrijf. Het verrichten van money transfers gebeurde via bekende bedrijven (zoals [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , die ook voorkomen in het onderzoek van de FIOD), maar ook buiten de geëigende kanalen om. Verdachte hield daarvan een administratie bij, waarvan hij een deel heeft weten te achterhalen. Deze administratie is op de dag voor de zitting aan de rechtbank overgelegd en bestaat voor elke money transfer uit een kwitantie en een foto van een legitimatiebewijs van degene voor wie de money transfer werd verricht. Ook zijn er excelsheets opgemaakt waarin het voorgaande werd bijgehouden. Verder heeft verdachte verklaard dat de money transfers zouden plaatsvinden met tussenkomst van het bedrijf [bedrijf 4] . Via dat bedrijf zou de “geadresseerde” betaald worden. De overeenkomst met [bedrijf 4] die hieraan ten grondslag ligt, is samen met de voornoemde administratie aan de rechtbank overgelegd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het Openbaar Ministerie geen noodzaak ziet om verder onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte en de onderbouwing die de dag voor de zitting is overgelegd. Naar berekening van de officier van justitie komen de nieuw overgelegde stukken en wat daarnaast door de FIOD is berekend aan maximale legale contante inkomsten van [bedrijf 1] uit op een bedrag van € 1.453.321. Dat betekent dat een bedrag van ruim 2,6 miljoen (de contante stortingen op de bankrekeningen van [verdachte] en [bedrijf 1] opgeteld) onverklaarbaar is. En bij een voortdurende gebrek aan een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor dat omvangrijke deel van gestorte gelden hoeft het OM geen verder onderzoek te doen naar de herkomst daarvan aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt anders dan de officier van justitie. De overlegging van de kwitanties in samenhang met paspoorten en overzichten van de administratie in excel, maken dat de rechtbank oordeelt dat de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van de betreffende gelden voldoende concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Nader onderzoek naar de verklaring van verdachte was mogelijk en het had dan ook op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen dit te doen.
Uit de excelsheets blijkt dat substantiële bedragen bij [bedrijf 1] gedurende een relatief korte periode zijn binnengekomen met betrekking tot money transfers. In de maanden januari en februari 2017 betreft dit bijvoorbeeld bijna € 430.000,00. Hoewel de verklaring niet tot de hoogte van het volledige in de tenlastelegging genoemde geldbedrag is onderbouwd met stukken, is hiermee wel onderbouwing gegeven van een werkwijze waarmee veel contant geld in de onderneming [bedrijf 1] binnenkwam. Dit zou kunnen verklaren waarom verdachte en/of [bedrijf 1] gedurende de tenlastegelegde periode van ongeveer 2,5 jaar ruim € 4.500.000,00 aan contant geld voorhanden hebben gehad. Hierbij weegt mee dat de money transfers blijkens de administratie telkens bestaan uit bedragen van minder dan € 1.000,00. Nu het op de weg van het Openbaar Ministerie lag om nader onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte met betrekking tot de contante stortingen, maar dit niet is gebeurd, kan de rechtbank niet oordelen dat het niet anders kan dan dat het geld van misdrijf afkomstig is. Een legale herkomst van het geld kan op basis van alle feiten en omstandigheden in het dossier dus niet worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt tot slot dat het geld weliswaar met werkzaamheden van [bedrijf 1] binnengekomen is, maar dat uit het dossier blijkt dat verdachte ook geld op zijn privérekeningen stortte wanneer het stortingslimiet van de bankrekening van [bedrijf 1] was bereikt. Dat maakt dat de verklaring van verdachte betrekking heeft op zowel feit 1 als feit 2. Deze feiten kunnen dan ook niet worden bewezen.
3.3.2.
Bewijsmotivering met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
Feit 3 kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden bewezen. Uit het dossier blijkt allereerst dat verdachte de factuur aan de ING-bank heeft doen toekomen, nadat de ING hierom had gevraagd in het kader van een informatieverzoek. Een medewerker van de ING heeft het vermoeden dat deze factuur nep is. De manier waarop het geld ontvangen zou zijn, lijkt namelijk niet logisch. Dit vermoeden wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 1] - die erop neerkomt dat hij de factuur op verzoek van verdachte in strijd met de waarheid heeft opgemaakt - alsmede de verklaring van [getuige 2] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat de factuur vals is en dat verdachte opzettelijk van deze valse factuur, bestemd om als bewijs van enig feit te dienen, gebruik heeft gemaakt, als ware deze echt en onvervalst. Uit de verklaring van de getuige blijkt ook opzet bij verdachte op de bestemming van dit geschrift om als bewijs van enig feit te dienen.
De rechtbank ziet tot slot echter geen aanleiding om te oordelen dat verdachte het document tezamen en in vereniging met anderen heeft gebruikt. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het medeplegen van dit feit.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
3.
op 31 augustus 2016 te Amsterdam, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- Een factuur van [naam] , voorzien van factuurnummer [factuurnummer] en gedateerd 15/12/2015 tot (en met) 25/08/2016 (DOC- 010)
als was dit geschrift echt en onvervalst, door dit geschrift aan medewerkers van ING te doen toekomen vanwege een cliëntenonderzoek.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en een geldboete van € 4.625,11. Dit bedrag is gelijk aan het conservatoir beslag, verminderd met de afhandelingskosten die door de ABN Amro in rekening worden gebracht.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn slechte gezondheid. Bij een veroordeling voor alle tenlastegelegde feiten zou meermaals de maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend zijn.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gebruikmaken van een vals geschrift, door dit geschrift aan de ING te overhandigen in het kader van een cliëntenonderzoek. Verdachte heeft de ING hiermee willen misleiden. Instanties zoals banken moeten erop kunnen vertrouwen dat de documenten die hen wordt aangeleverd, echt zijn. Door zo te handelen, heeft verdachte dit vertrouwen geschaad.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 juli 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Nu de rechtbank de feiten 1 en 2 niet bewezen acht en gezien de omstandigheid dat verdachte first offender is en een slechte gezondheid heeft, is een gevangenisstraf of een taakstraf naar het oordeel van de rechtbank niet passend. Rekening houdend met de straffen die in soortgelijke zaken wordt opgelegd, zou de rechtbank daarom in deze zaak in beginsel een geldboete van € 6.500,00 passend vinden.
De rechtbank houdt echter ook rekening met een overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is in december 2018 aangehouden en onder huisarrest gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit huisarrest, net als in andere zaken de inverzekeringstelling, worden gezien als een eerste daad van vervolging. Nu er geen aanleiding is om te oordelen dat de redelijke termijn langer zou zijn dan 2 jaar, en 4 jaar en 10 maanden zijn verstreken voordat een vonnis wordt gewezen in de zaak, oordeelt de rechtbank dat de redelijke termijn met 2 jaar en 10 maanden is overschreden. Gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn, moet bij overschrijdingen van meer dan 12 maanden worden gehandeld naar bevind van zaken. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval een strafkorting van ongeveer 25% passend is. Daarom acht de rechtbank de geldboete zoals door de officier van justitie voorgesteld passend, namelijk ter hoogte van € 4.625,11.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2 reknr [rekeningnummer] [bedrijf 1] Money [kenmerk]
(Omschrijving: [bedrijf 1] money)
3 sealbag nr [nummer] met administratie
(Omschrijving: G133498)
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot één van de documenten uit het onder 3 genoemde voorwerp het onder 3 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dat document (de valse factuur) onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
Het onder 2 genoemde en het onder 3 genoemde voorwerp, met uitzondering van de valse factuur, worden teruggegeven aan verdachte, nu deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 36b, 36c en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 4.625,11(zesenveertighonderdvijfentwintig euro en elf cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 56 (zesenvijftig) dagen.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
De valse factuur, zoals genoemd in de bewezenverklaring, uit:
*3 sealbag nr [nummer] met administratie
(Omschrijving: G133498)
Gelast de
teruggave aan [verdachte]van:
*2 reknr [rekeningnummer] [bedrijf 1] Money [kenmerk]
(Omschrijving: [bedrijf 1] money)
*De overige documenten uit:
3 sealbag nr [nummer] met administratie
(Omschrijving: G133498)
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.J. Lourens, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2023.
[(...)]
[(...)]