ECLI:NL:RBAMS:2023:6539

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
10571845 TB EXPL 23-2251
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oneerlijk beding in algemene voorwaarden leidt tot afwijzing van buitengerechtelijke kosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. (eiseres) en een gedaagde die niet is verschenen. De zaak betreft de vraag of eiseres recht heeft op buitengerechtelijke kosten op basis van een beding in de algemene voorwaarden. Eiseres heeft een akte ingediend ter uitvoering van een eerder tussenvonnis, waarin zij stelt dat het beding dat haar het recht geeft om incassokosten in rekening te brengen, niet onredelijk bezwarend is. Eiseres beroept zich op de wetgeving omtrent buitengerechtelijke kosten en stelt dat het beding niet in strijd is met dwingend recht.

De kantonrechter overweegt dat het beding moet worden getoetst op oneerlijkheid, ongeacht of eiseres zich op het beding heeft beroepen. De rechter verwijst naar relevante jurisprudentie, waaronder het Gupfinger-arrest en het Dexia-arrest, en concludeert dat het beding oneerlijk is. Dit komt doordat het beding eiseres de mogelijkheid biedt om diverse kosten bij de consument in rekening te brengen zonder dat hier voorwaarden aan zijn verbonden. De rechter oordeelt dat dit leidt tot een aanzienlijke verstoring van de rechten en verplichtingen uit de overeenkomst, ten nadele van de consument.

Als gevolg van deze bevindingen heeft eiseres geen recht op de gevorderde wettelijke rente en incassokosten. De kantonrechter wijst de nevenvorderingen van eiseres af en veroordeelt de gedaagde tot betaling van de hoofdsom van € 129,95, evenals de proceskosten. Het vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10571845 TB EXPL 23-2251
vonnis van: 31 oktober 2023
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.

gevestigd te Leiden
eiseres
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck Gerechtsdeurwaarders
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
niet verschenen

Verdere verloop van de procedure

Op 5 september 2023 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft eiseres een akte ingediend. Gedaagde heeft hierop niet gereageerd. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

Eiseres heeft in haar akte het beding (artikel 9.2) uit de toepasselijke algemene voorwaarden geciteerd op grond waarvan zij rente en incassokosten bij gedaagde in rekening kan brengen. Het beding luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“Als u (verzekeringsnemer) niet op tijd betaalt, kunnen wij administratiekosten, invorderingskosten (waaronder incassokosten) en de wettelijke rente aan u (verzekeringsnemer) in rekening brengen.”
Eiseres stelt in de akte, zakelijk weergegeven, primair dat zij zich nooit op het incassokostenbeding heeft beroepen, zodat er ook geen grond is voor ambtshalve toetsing. In de in het tussenvonnis genoemde arresten was niet de situatie aan de orde dat er, zoals hier, uitsluitend een beroep op de wet werd gedaan. Subsidiair vindt eiseres het incassokostenbeding niet onredelijk bezwarend. In dat kader merkt zij op dat bij de oneerlijkheidstoets met de feitelijke uitvoering van bedingen, anders dan in het tussenvonnis staat, wel rekening kan worden gehouden. Dat volgt uit overweging 54 van het Dexia-arrest. Met het incassokostenbeding is niet beoogd af te wijken van dwingende wetsbepalingen. Dat volgt ook uit artikel 1.1 van de algemene voorwaarden, dat bepaalt dat de wet altijd prevaleert ten opzichte van de polisvoorwaarden. Het doel van het incassokostenbeding is de verzekerde te waarschuwen voor extra kosten. Ten behoeve van de verzekerde is dat kort en bondig geformuleerd en dat brengt met zich dat bepaalde nuance verloren gaat. In ieder geval is niet beoogd eiseres onbeperkte ruimte te bieden om welke kosten dan ook in rekening te brengen. Meer subsidiair voert eiseres aan dat de wetgeving in het kader van buitengerechtelijke kosten (artikel 6:96 BW) van dwingend recht is, dat de consument beschermt. Dwingend recht valt niet onder het herzieningsverbod als bedoeld in het Dexia-arrest, aldus – steeds – eiseres.
Ten aanzien van het primaire standpunt van eiseres overweegt de kantonrechter dat de omstandigheid dat eiseres zich niet op het beding heeft beroepen, niet aan ambtshalve toetsing daarvan in de weg staat. Dat volgt uit het Gupfinger-arrest. Dat de feitelijke situatie die aanleiding vormde voor dat arrest niet in alle opzichten gelijk is aan die van de onderhavige zaak, is van ondergeschikt belang. Het Europese Hof van Justitie legt in zijn arresten (in dit geval) de (toepassing en gevolgen van de) bepalingen van Richtlijn 93/13 nader uit. En in dat opzicht is de uitkomst van het Gupfinger-arrest helder: ook bij uitsluitend een beroep op een bepaling van nationaal verbintenissenrecht dat van toepassing zou zijn als een bepaald beding niet in de overeenkomst zou staan, moet het beding waarop een beroep zou kunnen worden gedaan op oneerlijkheid worden getoetst. Alleen op die manier wordt het doel van de Richtlijn oneerlijke bedingen bereikt om oneerlijke bedingen uit overeenkomsten met consumenten te laten verdwijnen. Voor het stellen van vragen aan de Hoge Raad op dit punt ziet de kantonrechter dan ook geen aanleiding.
Dat betekent dat het beding moet worden getoetst op oneerlijkheid. Geoordeeld wordt dat het beding als oneerlijk moet worden aangemerkt, omdat eiseres op grond van het beding diverse soorten kosten (administratiekosten, invorderingskosten (waaronder incassokosten) en wettelijke rente) bij de consument in rekening kan brengen, zonder dat hieraan anders dan te late betaling voorwaarden worden verbonden en zonder enige limiet. Weliswaar stelt eiseres dat het haar te doen is geweest de consument te waarschuwen voor kosten waarvoor een wettelijke basis bestaat, maar door deze wijze van formuleren heeft het beding een aanzienlijk bredere strekking dan slechts de kosten die op grond van de wet zijn te vorderen. Incassokosten wordt immers als één van de voorbeelden genoemd, naast administratiekosten en invorderingskosten. Nu eiseres zichzelf met het beding de bevoegdheid heeft gegeven om – naast wettelijke rente en incassokosten – bij de consument, onder diverse noemers, meer kosten in rekening te brengen, zonder dat hiervoor een geldige reden noodzakelijk is en ook zonder maximum, is sprake van een aanzienlijke verstoring van de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst, ten nadele van de consument. Dat eiseres dat in de praktijk niet doet, of dat zij een ‘vangnetbepaling’ in artikel 1.1 van de algemene voorwaarden heeft opgenomen, maakt dit niet anders. Het beding is daarom oneerlijk, zodat het buiten toepassing moet worden gelaten. Het subsidiaire standpunt van eiseres faalt daarmee ook.
Het meer subsidiaire standpunt van eiseres kan haar evenmin baten. Op welke manier het in rekening kunnen brengen van buitengerechtelijke kosten uitsluitend in het voordeel van de consument is, zoals eiseres betoogt, is de kantonrechter onduidelijk. Het gaat immers om extra kosten die de handelaar op redelijk eenvoudige wijze bij een consument in rekening kan brengen (door enkel het versturen van één brief), zodat het betoog van eiseres dat de wetgeving louter rechten verschaft aan de consument niet opgaat. De lijn in de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie is ook in dit verband duidelijk: als sprake is van een oneerlijk beding moet het beding worden vernietigd en krijgt de handelaar op dat punt niets. Daarmee verenigt zich het niet dat de handelaar via een omweg alsnog ‘het mindere’ op grond van de wet verkrijgt. Voor vragen aan de Hoge Raad is dan ook geen reden.
Nu het beding op grond waarvan rente en incassokosten bij de consument in rekening kan worden gebracht oneerlijk is, heeft eiseres ook geen recht op wettelijke rente en incassokosten. Die nevenvorderingen worden daarom afgewezen. Uitsluitend de hoofdsom is toewijsbaar.
Gedaagde wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van € 129,95 aan hoofdsom,
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van eiseres begroot op:
exploot € 130,48
salaris € 39,00
griffierecht € 128,00
-----------------
totaal € 297,48
voor zover van toepassing, inclusief btw,
veroordeelt gedaagde in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 19,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw,
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.