ECLI:NL:RBAMS:2023:6534

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/735887 / HA ZA 23-613
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in vrijwaringsincident afgewezen; afhankelijkheid vorderingen in hoofdzaak en vrijwaringsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een vrijwaringsincident tussen de Stichting Dierenrecht en de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland. De Stichting Dierenrecht, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.P. Wellenberg, heeft de Raad van Beheer aangeklaagd voor het onrechtmatig afgeven van stambomen voor kortsnuitige honden, die gefokt zijn in strijd met de geldende regelgeving. De Raad van Beheer, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.B. Lever, heeft in het incident verzocht om de Staat der Nederlanden in vrijwaring op te roepen, stellende dat de handhaving van de regelgeving onrechtmatig is en dat zij hierdoor financieel nadeel zou lijden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen in de hoofdzaak en de vrijwaringsprocedure niet van elkaar afhankelijk zijn. De Raad van Beheer heeft niet aangetoond dat de Staat verplicht is de gevolgen van een eventuele veroordeling in de hoofdzaak te dragen. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de Raad van Beheer afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 598,00. De zaak zal op 22 november 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de afhankelijkheid van vorderingen in civiele procedures en de noodzaak om een rechtsverhouding aan te tonen voor het oproepen van een derde in vrijwaring. De rechtbank heeft duidelijk gemaakt dat de argumenten van de Raad van Beheer niet voldoende zijn om de vordering tot vrijwaring te honoreren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/735887 / HA ZA 23-613
Vonnis in incident van 11 oktober 2023
in de zaak van
de stichting
STICHTING DIERENRECHT,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. H.P. Wellenberg te Amsterdam,
tegen
de vereniging
RAAD VAN BEHEER OP KYNOLOGISCH GEBIED IN NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.B. Lever te Zwolle.
Partijen worden hierna Dierenrecht en de Raad van Beheer genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juni 2023, met producties,
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring,
  • de conclusie van antwoord in vrijwaringsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
De Raad van Beheer is een vereniging van rashondenverenigingen. Eén van haar activiteiten is het afgeven van stambomen aan fokkers.
2.2.
In artikel 3.4 Besluit houders van dieren (hierna: Besluit) staat dat het verboden is te fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld. Ook bepaalt dit artikel dat bij fokken voor zover mogelijk wordt voorkomen dat ernstige erfelijke afwijkingen en ziekten worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen. Hetzelfde geldt voor uiterlijke kenmerken die schadelijke gevolgen hebben voor het welzijn of de gezondheid van de dieren.
2.3.
Kortsnuitige honden, waaronder de Franse bulldog en de mopshond, hebben door de jaren heen een kortere snuit en plattere schedel gekregen. Dit zijn uiterlijke kenmerken die kunnen leiden tot ademhalings- en oogproblemen.
2.4.
In opdracht van de overheid heeft de Universiteit Utrecht zes handhavingscriteria opgesteld voor het fokken van kortsnuitige honden. Hiermee is nadere invulling gegeven aan artikel 3.4 Besluit.
2.5.
De Raad van Beheer gebruikt de Cambridge-methode bij de beoordeling van kortsnuitige honden. Deze methode verschilt van de handhavingscriteria die de Universiteit Utrecht heeft opgesteld.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
Dierenrecht vordert, samengevat, dat de rechtbank bij (voor zover mogelijk) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat de Raad van Beheer onrechtmatig jegens Dierenrecht handelt door stambomen af te geven (aan fokkers) voor kortsnuitige pups
- die zijn gefokt in strijd met artikel 3.4 Besluit en de handhavingscriteria, en
- zonder dat de fokker door middel van een dierenartsverklaring dan wel een door een dierenarts ingevuld petscan formulier heeft aangetoond dat de (combinatie van) ouderdieren voldoen aan artikel 3.4 Besluit en de handhavingscriteria;
II. voor recht verklaart dat het onder I beschreven handelen kwalificeert als een oneerlijke en/of misleidende handelspraktijk;
III. de Raad van Beheer gebiedt om het onrechtmatig handelen en de oneerlijke en/of misleidende handelspraktijken te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per onrechtmatig afgegeven stamboom;
IV. de Raad van Beheer veroordeelt in de kosten van het geding.

4.4. Het geschil en de beoordeling in het incident

4.1.
De Raad van Beheer vordert dat haar wordt toegestaan de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) in vrijwaring op te roepen. Stichting Dierenrecht voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.2.
De Raad van Beheer legt kort gezegd aan haar incidentele vordering ten grondslag dat de totstandkoming, hantering en handhaving van de zes handhavingscriteria in strijd zijn met (het doel en de inhoud van) artikel 3.4 Besluit, fundamentele rechtsbeginselen en geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht. De Raad van Beheer stelt dat de Staat daarom onrechtmatig jegens haar handelt en haar dient te vrijwaren van financieel nadeel dat zij zal lijden bij een veroordeling in de hoofdzaak. Verder maakt de totstandkoming, hantering en de handhaving van de zes handhavingscriteria een inbreuk op het vrije genot van eigendom van (de onderneming van) de Raad van Beheer, en is het hanteren van de criteria strijdig met artikel 35 VWEU, nu dit leidt tot een kwantitatieve uitvoerbeperking.
4.3.
Voor toewijzing van de vordering tot oproeping in vrijwaring is vereist dat de gedaagde partij in de hoofdzaak zich beroept op een rechtsverhouding met een derde, die meebrengt dat de derde verplicht is de nadelige gevolgen van een eventuele veroordelende beslissing tegen de gedaagde partij in de hoofdzaak te dragen. Het verlies van de hoofdzaak moet ontstaansvoorwaarde zijn voor toewijzing van de vordering van de gewaarborgde op de waarborg. Aan dit criterium is niet voldaan. De vorderingen in de hoofdzaak en een eventuele vrijwaringsprocedure zijn niet van elkaar afhankelijk. Hetgeen de Raad van Beheer aan de incidentele vordering ten grondslag legt betreft een verweer in de hoofdzaak. Haar standpunt komt er kort gezegd op neer dat zij niet onrechtmatig handelt omdat de regelgeving niet deugt. Als dat standpunt wordt gehonoreerd, is de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar. Als in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat de Raad van Beheer wel onrechtmatig handelt, valt niet in te zien dat dan een situatie ontstaat waarbij zij de mogelijk nadelige gevolgen van een verklaring voor recht en gebod kan afwentelen op de Staat. De incidentele vordering wordt daarom afgewezen.
4.4.
Omdat de incidentele vordering wordt afgewezen, veroordeelt de rechtbank de Raad van Beheer in de proceskosten van het incident. Deze kosten worden begroot op € 598,00 (1 punt, tarief II). De nakosten worden begroot zoals hierna in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt de Raad van Beheer in de kosten van het incident, aan de zijde van Dierenrecht begroot op € 598,00,
5.3.
veroordeelt de Raad van Beheer in de na dit vonnis aan de zijde van Dierenrecht ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de Raad van Beheer niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 november 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.