In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een vrijwaringsincident tussen de Stichting Dierenrecht en de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland. De Stichting Dierenrecht, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.P. Wellenberg, heeft de Raad van Beheer aangeklaagd voor het onrechtmatig afgeven van stambomen voor kortsnuitige honden, die gefokt zijn in strijd met de geldende regelgeving. De Raad van Beheer, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.B. Lever, heeft in het incident verzocht om de Staat der Nederlanden in vrijwaring op te roepen, stellende dat de handhaving van de regelgeving onrechtmatig is en dat zij hierdoor financieel nadeel zou lijden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen in de hoofdzaak en de vrijwaringsprocedure niet van elkaar afhankelijk zijn. De Raad van Beheer heeft niet aangetoond dat de Staat verplicht is de gevolgen van een eventuele veroordeling in de hoofdzaak te dragen. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de Raad van Beheer afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 598,00. De zaak zal op 22 november 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de afhankelijkheid van vorderingen in civiele procedures en de noodzaak om een rechtsverhouding aan te tonen voor het oproepen van een derde in vrijwaring. De rechtbank heeft duidelijk gemaakt dat de argumenten van de Raad van Beheer niet voldoende zijn om de vordering tot vrijwaring te honoreren.