ECLI:NL:RBAMS:2023:6516

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
13-170043-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met geslaagd beroep op noodweer in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. Het incident vond plaats op 9 juli 2023 in Amsterdam, waar de verdachte en de benadeelde partij betrokken waren bij een geweldsincident in de woning van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij zich verdedigde tegen een aanval van de benadeelde partij, die hem met een hard voorwerp aanviel. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte meermalen met een scherp voorwerp, een briefopener, in het bovenlichaam van de benadeelde partij heeft gestoken. De rechtbank concludeert dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, maar dat de verdachte handelde uit noodweer. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hij handelde uit noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel werd opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.170043.23
Datum uitspraak: 19 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
5 oktober 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sondermeijer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. I.R. Rigter en
mr. E.C. Gelok namens de benadeelde partij [benadeelde partij] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op 9 juli 2023 in Amsterdam zich schuldig heeft gemaakt aan een poging om opzettelijk
[benadeelde partij] van het leven te beroven door hem met een scherp voorwerp te steken.
Subsidiair is dit tenlastegelegd als zware mishandeling. Meer subsidiair is dit als een poging tot zware mishandeling tenlastegelegd.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Verdachte was op 9 juli 2023 in zijn woning in Amsterdam en heeft de voordeur open laten staan. [benadeelde partij] is op enig moment naar binnen gelopen, waarna er een geweldsincident heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [benadeelde partij] . Er is een worsteling ontstaan waarbij verdachte [benadeelde partij] heeft gestoken met een scherp voorwerp en [benadeelde partij] verdachte heeft geslagen met een hard voorwerp. Zowel verdachte als [benadeelde partij] verklaren het geweld te hebben gepleegd en hebben letsel opgelopen. Ze verklaren echter verschillend over de vraag wie er is begonnen en beroepen zich beiden op noodweer.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of het tenlastegelegde feit kan worden bewezen voordat zij toekomt aan het beroep op noodweer.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het tenlastegelegde. Hij heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit met een beroep op noodweer(exces). De rechtbank zal dit in rubriek 5 bespreken.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op basis van de bekennende verklaringen van verdachte, de verklaring van [benadeelde partij] en de letselverklaring van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [benadeelde partij] meermalen met een scherp voorwerp in zijn bovenlichaam heeft gestoken.
Om tot de kwalificatie poging doodslag te komen, moet vervolgens worden bewezen dat bij verdachte opzet al dan niet in voorwaardelijke zin op de dood van [benadeelde partij] aanwezig was.
De rechtbank overweegt dat niet kan worden bewezen dat verdachte de intentie en daarmee het volle opzet had om [benadeelde partij] te doden. Daarvoor zitten geen aanknopingspunten in het dossier. Naar het oordeel van de rechtbank is er wel sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de dood van [benadeelde partij] zou intreden. Daartoe geldt het volgende.
Verdachte heeft verklaard in paniek stekende bewegingen richting [benadeelde partij] te hebben gemaakt, terwijl deze op hem lag. Uit de letselverklaring blijkt dat [benadeelde partij] steekwonden heeft in zijn hoofd, hals, nek, rechterschouder, borstkas, rug en rechterpols. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn waarin zich vitale organen bevinden, zoals de hersenen, longen, slagaders en het hart. Blijkens de letselverklaring was het letsel bij [benadeelde partij] potentieel levensbedreigend gelet op de klaplong en de steekwonden op een paar millimeter afstand van de slagaders in de hals en rechterpols. Door het handelen van verdachte is dus de reële kans op dodelijk letsel bij [benadeelde partij] ontstaan. Verdachte heeft deze kans ook aanvaard door tijdens een lichamelijke worsteling van dichtbij met een scherp voorwerp, naar eigen zeggen een briefopener, meerdere malen naar [benadeelde partij] hem uit te halen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 9 juli 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een scherp voorwerp in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het feit

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn pleitnota, aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodzakelijke verdediging en heeft doet daarom een beroep op noodweer gedaan. Subsidiair heeft hij een beroep op noodweerexces gedaan.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en raadsman is de rechtbank van oordeel dat het beroep van verdachte op noodweer slaagt. Het volgende is hiervoor redengevend.
De rechtbank stelt voorop dat van noodweer onder andere sprake is wanneer iemand een feit begaat dat voortkomt uit een noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Bij de beoordeling van een beroep op noodweer dient de rechtbank vast te stellen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte is aangevoerd, aannemelijk is geworden.
Feitelijke toedracht
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek met betrekking tot het geweldsincident weinig duidelijkheid heeft verschaft over wat zich op 9 juli 2023 precies in de woning van verdachte heeft afgespeeld. De verklaringen van verdachte en [benadeelde partij] lopen daarover sterk uiteen. Vast staat wel dat sprake is van een langer lopend conflict tussen verdachte en [benadeelde partij] in relatie tot de ex-partner van [benadeelde partij] ,
[naam ex-partner] en dat [naam ex-partner] een dag voor het incident uit detentie is gekomen en bij verdachte verbleef, wat [benadeelde partij] wist.
Verdachte heeft verklaard dat op de dag van het incident de deur van zijn woning open was en dat [benadeelde partij] plotseling in zijn woonkamer stond. Verdachte zat op dat moment op zijn knieën in de hoek van zijn woonkamer met de rug naar de deur. Hij werd direct met een hard voorwerp op zijn hoofd geslagen door [benadeelde partij] en deze riep ‘ik maak je dood’. Er ontstond een worsteling en verdachte is meermalen naar de grond gegaan, probeerde telkens weer op te staan en verplaatste zich daarbij. [benadeelde partij] stond en verdachte zat/lag tussen de salontafel en de hoekbank. Vervolgens voelde hij dat er op de grond een briefopener lag. Hij pakte deze, waarop [benadeelde partij] op hem sprong en hem vastgreep. Met die briefopener heeft hij zich vervolgens verdedigd en gestoken totdat de greep van [benadeelde partij] verslapte en hij weg kon vluchten, wat hij ook heeft gedaan.
De lezing van [benadeelde partij] is dat hij verdachte voorafgaand aan het incident op straat tegenkwam en dat verdachte hem uitnodigde om naar zijn woning te komen. Ze zijn afzonderlijk van elkaar naar de woning gelopen. Toen hij binnenkwam, werd hij uit het niets gestoken door verdachte waarna hij zich heeft verdedigd door met een hard voorwerp, mogelijk een kandelaar, terug te slaan.
De verklaring van verdachte over de feitelijke toedracht vindt naar het oordeel van de rechtbank op belangrijke punten, en meer dan de verklaring van [benadeelde partij] , steun in het dossier. Het volgende is hiervoor van belang.
Ten eerste heeft te gelden dat de plekken die verdachte ter terechtzitting heeft aangewezen op de foto van de woning waar hij werd aangevallen overeenkomen met de plekken waar bloedsporen zijn aangetroffen. Dit in tegenstelling tot de plek die [benadeelde partij] heeft aangewezen als plek waar het incident zich heeft afgespeeld. In zijn lezing heeft alles zich bij de deuropening van de woonkamer afgespeeld.
Ten tweede bevestigt getuige [getuige] de lezing van verdachte dat zij voorafgaand aan het incident de woning heeft verlaten om een sim-kaart te gaan halen, dat verdachte in de woning bleef en dat zij geen sleutels heeft van de woning waardoor verdachte de voordeur open had laten staan.
Verder vindt de verklaring van [benadeelde partij] dat hij onderweg was naar station Sloterdijk en dat hij in de buurt van de woning van verdachte hem op straat tegenkwam waarna deze hem in zijn woning zou hebben uitgenodigd, geen steun in het dossier. De geschetste route door [benadeelde partij] vanuit de Bijlmer naar station Sloterdijk is geen logische route voor een toevallige ontmoeting in de Spaarndammerbuurt. Daarnaast acht de rechtbank het, gelet op de voorgeschiedenis en de relationele verhoudingen tussen verdachte en [benadeelde partij] , zeer onaannemelijk dat verdachte [benadeelde partij] in zijn woning heeft uitgenodigd. [naam ex-partner] woont bij verdachte in huis en is de ex-partner van [benadeelde partij] . Verdachte en [naam ex-partner] hebben verklaard zich bedreigd te voelen door [benadeelde partij] . Verdachte heeft zelfs eerdere geweldsincidenten door [benadeelde partij] bij hun woning bij de wijkagent gemeld, waarbij hij zich vooral zorgen maakte over
wat [benadeelde partij] zou gaan doen nadat [naam ex-partner] uit detentie zou vrijkomen. Een in dit verband belangrijk gegeven is verdachte als eerste en op zijn sokken de woning is uitgerend en zich vervolgens in verwarde toestand bij het politiebureau heeft gemeld en gelijk zegt dat hij heeft gestoken. Een geplande aanval van verdachte op [benadeelde partij] , zoals door [benadeelde partij] geschetst, is daardoor niet aannemelijk.
Nu er kan worden getwijfeld aan de verklaring van [benadeelde partij] en de verklaring van verdachte de rechtbank aannemelijk voorkomt, zal de rechtbank uitgaan van de door verdachte geschetste feitelijke toedracht.
Conclusie
Op basis van de geschetste toedracht door verdachte, waardeert de rechtbank het slaan met een hard voorwerp door [benadeelde partij] richting verdachte als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval. Verdachte heeft zich hiertegen verdedigd door te steken met een scherp voorwerp. Verdachte en [benadeelde partij] bevonden zich in een relatief kleine woonkamer. Het was voor verdachte daarom niet mogelijk om zich aan de aanval te onttrekken omdat er een bank, stoel en tafel tussen hen en de deur stonden waardoor verdachte niet zo maar weg kon komen.
De rechtbank acht de reactie van verdachte hierop onder deze omstandigheden proportioneel. Verdachte is qua postuur een stuk kleiner dan [benadeelde partij] en was de onderliggende partij toen ze op de grond lagen. De rechtbank acht het daardoor aannemelijk dat verdachte zich niet op andere wijze kon verdedigen tegen de aanval van [benadeelde partij] . Verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde partij] heeft gestoken totdat zijn greep verslapte waardoor hij de mogelijkheid had om weg te rennen. [benadeelde partij] is vervolgens naar het huis van een kennis in de buurt gelopen. De rechtbank leidt hieruit af dat, ondanks de ernst van het letsel bij [benadeelde partij] , de verdediging van verdachte niet als disproportioneel kan worden aangemerkt.
De rechtbank concludeert dat verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval van [benadeelde partij] . Het beroep op noodweer slaagt waardoor verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 6.000,- aan vergoeding van immateriële schade als voorschot op een later nog te vorderen schadevergoeding omdat er nog geen sprake is van een medische eindtoestand. Tevens verzoekt hij om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie stelt dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard gezien haar voorstel verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank deelt deze opvatting. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

7.Beslag

Onder verdachte zijn 2 STK Fusten (goednummers 6365842 en 6365844) in beslag genomen. De rechtbank zal van deze voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging doodslag
Verklaart het bewezen verklaarde feit
niet strafbaaren
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan
.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Gelast de
bewaringten behoeve van de rechthebbende van:
  • 1 STK Fust (goednummers 6365842
  • 1 STK Fust (goednummer 6365844)
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.J. Lourens, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en M.H. van Haeften, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.M.E. Leyten, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2023.