ECLI:NL:RBAMS:2023:6509

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/737740 / KG ZA 23-722 IHJK/JT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zakelijk geschil tussen ex-partners over huurpenningen van onroerende zaken

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, zijn ex-partners verwikkeld in een juridisch geschil over de huurpenningen van 15 onroerende zaken die zij gezamenlijk bezitten. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam heeft op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.F. van Buuren, vorderde onder andere dat de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.P.V. den Engelsman, zou worden veroordeeld om huurpenningen die op de rekening van het deurwaarderskantoor zijn ontvangen, aan hem over te maken. De eiser stelt dat hij recht heeft op de helft van de huurinkomsten, terwijl de gedaagde betwist dat de eiser recht heeft op deze bedragen en stelt dat hij zelf ook huurinkomsten ontvangt van andere panden.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde moet voldoen aan de vorderingen van de eiser, waarbij een bedrag van € 232.500,00 aan huurpenningen aan de eiser moet worden overgemaakt. Tevens is de gedaagde veroordeeld om binnen twee weken afschriften van huurovereenkomsten en overzichten van ontvangen huurpenningen aan de eiser te verstrekken. De vordering van de gedaagde om een contactverbod op te leggen aan de eiser is afgewezen, omdat dit een te ingrijpende maatregel zou zijn zonder voldoende onderbouwing.

De rechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat gebruikelijk is in geschillen tussen ex-partners. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde direct aan de veroordelingen moet voldoen, ook al kan zij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/737740 / KG ZA 23-722 IHJK/JT
Vonnis in kort geding van 5 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie bij dagvaarding van 4 september 2023,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.H.F. van Buuren te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.P.V. den Engelsman te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 september 2023 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en een tegenvordering (eis in reconventie) ingediend. [eiser] heeft de tegenvordering bestreden. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [eiser] tevens een pleitnota. Vonnis is bepaald op vandaag.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren voor zover van belang aanwezig:
- [eiser] met mr. Van Buuren;
- [naam] namens [gedaagde] met mr. Den Engelsman.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een aantal jaren een relatie gehad, die in december 2018 is geëindigd. Gedurende die relatie hebben zij samen in totaal 15 panden in Rotterdam aangeschaft (voor in totaal € 1.685.589,60) om die commercieel te verhuren. [gedaagde] heeft dertien van die panden (voor-)gefinancierd. [eiser] deed de acquisitie en het beheer. De panden staan voor 50% op naam van ieder afzonderlijk.
2.2.
[gedaagde] heeft de 15 panden door [naam makelaar 1] (NVM Makelaar en Taxateur) laten taxeren op basis van het prijspeil van april 2019. In het naar aanleiding van geveltaxaties op 2 mei 2019 opgemaakte rapport is de totale marktwaarde in verhuurde staat getaxeerd op € 3.311.000,00.
2.3.
Bij dagvaarding van 4 september 2020 heeft [eiser] gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 10.000,00 per maand en
€ 250.000,00 ineens, alsmede dat [gedaagde] word veroordeeld om hem iedere maand een overzicht te verstrekken van de ontvangen huurpenningen. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 30 september 2020 zijn de vorderingen van [eiser] afgewezen, kort gezegd omdat geen aanleiding werd gezien om vooruit te lopen op de bodemzaak.
2.4.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2020 is [naam makelaar 2] (NVM Makelaar en Taxateur) benoemd tot deskundige en is hem bevolen onderzoek te doen naar de vrije verkoopwaarde (in verhuurde staat) van 11 van de 15 panden. In zijn deskundigenbericht van 18 februari 2021 staat dat [naam makelaar 2] de 11 panden afzonderlijk heeft getaxeerd per peildatum 1 juli 2020 waarbij de vrije verkoopwaarden in verhuurde staat van die 11 panden gezamenlijk € 3.417.000,00 bedragen.
2.5.
Bij tussenarrest van het gerechtshof Den Haag van 23 mei 2023 is onder meer overwogen dat alle 15 panden die partijen in mede-eigendom toebehoren aan [gedaagde] moeten worden toebedeeld, dat voor de peildatum van de waardering van deze panden uitgegaan dient te worden van de datum 1 januari 2019 en dat de panden gewaardeerd moeten worden tegen de waarde in het economisch verkeer, ermee rekening houdend dat de panden zijn verhuurd en rekening houdend met de staat waarin de panden op 1 januari 2019 verkeerden. Ook is in r.o. 68 overwogen dat partijen – kort gezegd – ieder gerechtigd zijn tot de helft van de huuropbrengsten.
2.6.
Bij e-mail van 30 mei 2023 heeft [eiser] aan gerechtsdeurwaarder H.P.A. van Beest (van het deurwaarderskantoor Van Beest, Knol en Vermeulen) het tussenarrest van 23 mei 2023 gezonden en verzocht om een bedrag van € 675.000,00 aan hem over te maken (zijnde volgens zijn berekening de helft van de geïnde huur sinds 1 januari 2019).
2.7.
Bij e-mail van 30 mei 2023 heeft gerechtsdeurwaarder H.P.A. van Beest (van het deurwaarderskantoor Van Beest, Knol en Vermeulen) het volgende aan de advocaat van [gedaagde] geschreven:
“Goedemiddag, Bijgaand de reactie van de heer [eiser] . Volgens het vonnis heeft ieder der partijen rechte op de helft. Graag instructies.”
2.8.
In juni 2023 heeft [naam] (van OG Beheer Rotterdam) namens [gedaagde] brieven van gelijke strekking gestuurd naar (een aantal van de / dan wel alle) huurders van de 15 panden. In één van die brieven staat het volgende:
Onze referentie: belangrijke wijziging in de huurovereenkomstU huurt onderhavige woning van de heer [eiser] en uw aandacht vraag ik voor het volgende.Op d.d. 23 mei 2023 heeft het Gerechtshof een (tussen)arrest gewezen tussen mevrouw [gedaagde] en de heer [eiser] . Kort gezegd, heeft het Gerechtshof bepaald dat onderhavige woning wordt toebedeeld aan mevrouw [gedaagde] .Als een gevolg van het bovenstaande veranderen er een aantal belangrijke elementen van de huurovereenkomst per vandaag, welke ik als volgt zal toelichten.Sub I: Mevrouw [gedaagde] heeft het beheer uitbesteed aan ondergetekende. Derhalve kunt u voortaan contact opnemen met ondergetekende via (…) voor alle aangelegenheden die betrekking hebben op (i) het gehuurde en (ii) de huurovereenkomst.Sub II: Vanaf vandaag dient u de volgende betaalinstructie op te volgen, te weten:Naam: mevrouw [gedaagde]IBAN: (…)O.v.v. adres van het gehuurdeVoor de goede orde: u kunt voortaan alleen bevrijdend betalen, door bovenstaande betaalinstructie stipt op te volgen. Elke afwijking van bovenstaande betaalinstructie is in strijd met het arrest van het Gerechtshof en derhalve niet rechtsgeldig.Voorts verzoek ik u vriendelijk om een kopie aan te leveren van de huurovereenkomst digitaal bij mij aan te leveren. (…) Dit verzoek wordt mede gedaan namens de advocaat van mevrouw [gedaagde] .Ik kan me voorstellen dat u behoefte heeft aan een mondeling gesprek naar aanleiding van deze brief. Dat is uiteraard geen probleem. (…)”
2.9.
Bij e-mail van 14 juli 2023 heeft de advocaat van [eiser] een sommatiebrief aan de advocaat van [gedaagde] gestuurd. Hetgeen waartoe [gedaagde] in die brief wordt gesommeerd is van gelijke strekking als de vorderingen van [eiser] in dit kort geding.
2.10.
Bij e-mail van 26 juli 2023 heeft [naam makelaar 1] (NVM Makelaar en Taxateur) voor zover van belang het volgende aan de advocaat van [gedaagde] en [naam] geschreven:
“Vorige week, de 19e juli 2023, heb ik opnieuw en op verzoek van de heer [naam] , de portefeuille in bezit van mw. [gedaagde] en genoegzaam bekend, globaal bekeken.Met de mij bekende gegevens heb ik zeer grove schatting kunnen maken van de waarde van deze portefeuille per 1 januari 2019.De waarde is mijns inziens gelegen tussen de € 2.550.00 en € 2.700.000,= in verhuurde staat. (…)”
2.11.
Bij tussenarrest van het gerechtshof Den Haag van 22 augustus 2023 is [naam makelaar 2] (NVM Makelaar en Taxateur) benoemd tot deskundige en is hem bevolen onderzoek te doen naar de waarde (taxatie) van de 15 panden (in verhuurde staat) per peildatum 1 januari 2019. Het deskundigenbericht dient vóór 12 december 2023 te worden ingediend.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de op 2 juni 2023 aan de huurders van de 15 registergoederen verstuurde brieven in te trekken en de huurders te berichten dat 50% van de huurpenningen aan [eiser] moet worden overgemaakt op rekeningnummer [nummer] t.n.v. [eiser] , alsmede gelijktijdig afschriften van die brieven aan [eiser] te verstrekken, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 1.000.000,00;
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het deurwaarderskantoor Van Beest, Knol en Vermeulen opdracht te verstrekken om de huurpenningen met betrekking tot de 15 registergoederen die op haar bankrekening zijn ontvangen over te maken aan [eiser] op rekeningnummer [nummer] t.n.v. [eiser] , zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 1.000.000,00;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] :
- afschriften te verstrekken van de in de periode 1 januari 2019 tot en met
4 september 2023 afgesloten huurovereenkomsten met betrekking tot de 15 registergoederen; en
- overzichten te verstrekken van de in de periode 1 januari 2019 tot en met
4 september 2023 ontvangen huurpenningen (gespecificeerd naar registergoed en huurder),
zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van
€ 1.000.000,00;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe – samengevat – het volgende. Uit hoofde van de financiering (aankoopsommen en verbouwingen) van de panden heeft [gedaagde] nog een vordering van € 876.410,- op [eiser] . Uitgaande van de taxatie van elf panden door [naam makelaar 2] per 1 juli 2020 (die nog aan de lage kant is) en een schatting van de waarde van de vier andere panden is het aandeel van [eiser] in de waarde van de panden € 2.210.000,-. Het verschil van die bedragen is € 1.333.590,-. Dat bedrag komt aan [eiser] toe uit hoofde van het aan [gedaagde] toedelen van de panden. De huuropbrengsten van de 15 panden bedragen gezamenlijk op jaarbasis circa
€ 300.000,00. [gedaagde] heeft de huurpenningen in belangrijke mate ontvangen. Rekening houdende met de huurprijsindexatie zal er in de periode van 1 januari 2019 tot en met 1 juni 2023 circa € 1.442.740,- zijn geïncasseerd. De helft van dat bedrag zijnde € 721.370,- komt aan [eiser] toe. [eiser] heeft al circa € 92.000,- geïncasseerd aan huurpenningen, zodat voor [eiser] aan huurpenningen
€ 629.370,- resteert. De aan de huurders gezonden brieven waarin staat dat zij uitsluitend bevrijdend kunnen betalen aan [gedaagde] zijn feitelijk en inhoudelijk onjuist en in strijd met het arrest van 23 mei 2023. [gedaagde] dient die onjuistheden te corrigeren en de huur dient voor de helft aan [eiser] te worden overgemaakt.
Sinds 1 juli 2021 heeft [gedaagde] met betrekking tot een aantal panden de aan [eiser] toekomende helft van de huuropbrengsten gestort op de derdengeldenrekening van haar deurwaarder. Dat is niet overeengekomen. [eiser] heeft recht op het bedrag van € 465.000,- dat volgens de deurwaarder op de derdengeldenrekening staat. Een restitutierisico is niet aanwezig. Als 50% deelgenoot in de gemeenschap heeft [eiser] recht op verstrekking van informatie betreffende de administratie van de gemeenschap. Op grond van artikel 3:15 BW jo. 3:173 BW is [gedaagde] gehouden afschriften van de huurovereenkomsten te verstrekken, alsmede overzichten van de geinde huurpenningen. Hij is teruggekeerd uit Rusland en probeert opnieuw een bestaan op te bouwen in Nederland. Hij verkeert in financiële nood en kan zelfs zijn zorgverzekering niet betalen, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert daartegen – samengevat – het volgende verweer. [eiser] heeft Nederland eind 2019 / begin 2020 verlaten en heeft zich gevestigd in Rusland. Hij heeft sindsdien niet meer naar het gezamenlijk vastgoed omgekeken. Hij heeft de panden niet beheerd. De zoon van [gedaagde] , [naam] , heeft voor het beheer zorggedragen. Het geld dat bij de deurwaarder staat geparkeerd wacht op een oordeel van het gerechtshof of een minnelijk akkoord tussen partijen. Dat bedrag betreft overigens niet alleen het aandeel van [eiser] , maar betreft de volledige huur over een periode van ongeveer twee en een half jaar. [eiser] heeft reeds in 2020 een voorschot en maandelijkse betalingen gevorderd, maar dat is toen terecht afgewezen. De situatie is nu niet anders. Een beslissing in dit kort geding met financiële gevolgen tussen partijen zou niet sporen met wat een wezenlijk onderdeel van het debat in de bodemprocedure tussen partijen behelst. Van acute financiële nood zijdens [eiser] is nog altijd geen sprake. Van een restitutie risico is nog altijd wel sprake, gezien de woonplaats van [eiser] in het buitenland. Over de door elk van partijen ontvangen huren moet nog altijd in de bodemprocedure rekening en verantwoording worden afgelegd. Eerst moeten de panden opnieuw worden getaxeerd en daarna moet worden gekeken wie nog wat te vorderen heeft. Uit de als productie 4 bijgevoegde berekening blijkt dat [eiser] mede gelet op de door hem doorgestorte huren, in combinatie met de aanschafkosten en verbouwingskosten die hij voor de helft aan [gedaagde] moet gaan terugbetalen, mogelijk circa € 1.400.000,- zal moeten voldoen uit zijn helft van de waarde van het nog te waarderen onroerend goed, dat volgens [naam makelaar 1] in totaal op maximaal € 2.700.000,- zal worden getaxeerd, zodat het aandeel van [eiser] € 1.350.000,- bedraagt. [eiser] zal pro resto dus juist nog aan [gedaagde] moet betalen en niet andersom. Bovendien verhuurt [eiser] zelf drie panden en hij ontvangt daarvan ook de huurpenningen. Uit de overwegingen van het gerechtshof in het arrest van 23 mei 2023 blijkt dat het gerechtshof niet kan hebben bedoeld dat [eiser] enige aanspraak heeft op huurpenningen na 1 januari 2019. Op dit moment staat allerminst vast of en zo ja welk bedrag [eiser] nog zou moeten ontvangen van het bedrag dat thans bij de deurwaarder staat geparkeerd. De vorderingen van [eiser] komen neer op een geldvordering. Het bestaan van zijn geldvordering is niet aannemelijk, zodat die moet worden afgewezen. [gedaagde] heeft verzocht om een comparitie bij het gerechtshof over het onderwerp huurpenningen na 1 januari 2019. [eiser] heeft reeds inkomsten vanuit [naam onderneming] ., daarin zit voldoende vermogen. Ook handelde hij in bont en in luxe nachtkastjes. Hij is niet afhankelijk van huurinkomsten vanuit de 15 panden. [eiser] heeft geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. te bepalen (al dan niet als tijdelijke ordemaatregel) dat [eiser] , op straffe van
€ 5.000,00 per keer of dag dat hij daarmee in strijd handelt vanaf 24 uur na het wijzen van dit vonnis, zich dient te onthouden van het rechtstreeks in contact treden met huurders van de aan partijen genoegzaam bekende 15 onroerende zaken te Rotterdam, in het bijzonder door hen aan te schrijven als rechthebbende van huurpenningen en/of het verduisteren van zaken van huurders van de 15 woningen;
II. [eiser] te veroordelen in de proceskosten in conventie en in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Hoewel de inhoud van de namens [gedaagde] aan de huurders van de panden verzonden brieven niet geheel juist is – zolang [eiser] mede-eigenaar van de panden is kan de huur immers ook bevrijdend aan hem worden betaald – wordt toewijzing van de vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub I. niet in het belang van partijen geacht en evenmin in het belang van de huurders. Toewijzing zou het geschil tussen partijen alleen nog maar ingewikkelder maken. Intrekking van de brieven zou voor extra verwarring zorgen. Bovendien is het onwenselijk als huurders hun huurpenningen moeten splitsen en aan twee verschillende eigenaren zouden moeten betalen. Partijen doen er goed aan om (zoals tijdens de mondelinge behandeling door de voorzieningenrechter voorgesteld) alsnog een professionele beheerder aan te wijzen voor de periode waarin de onverdeeldheid van de gezamenlijke panden nog zal voortduren. Indien partijen voort maken met de bodemzaak/zaken kan de lengte van die periode hopelijk beperkt blijven. Partijen zullen in goed overleg een afspraak moeten maken over de lopende/nieuwe huurinkomsten. De vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub I. zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
5.2.
De vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub II. strekt tot (het geven van opdracht tot) betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen wordt mede betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald, in het geval de veroordeling in kort geding geen stand houdt.
5.3.
Volgens [eiser] staat er op de derdengeldenrekening van deurwaarderskantoor Van Beest, Knol en Vermeulen een bedrag van € 465.000,00 aan geinde huurpenningen en komt dit bedrag geheel aan hem toe, omdat het zijn helft van de huuropbrengst zou betreffen. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling bij monde van haar advocaat niet betwist dat dit bedrag op de derdengeldenrekening van het deurwaarderskantoor geparkeerd staat, maar heeft wel aangevoerd dat het bedrag niet het aandeel van [eiser] in de huuropbrengsten betreft, maar de gehele huuropbrengst over een periode van circa twee en een half jaar. Onduidelijk is wie van partijen gelijk heeft, maar in ieder geval is (gezien rechtsoverweging 68 van het gerechtshof in het arrest van 23 mei 2023 met de concluderende zin dat [gedaagde] slechts is gerechtigd tot de helft van de huurpenningen) voldoende aannemelijk dat een bedrag van € 232.500,00 (zijnde de helft van voornoemd bedrag) aan [eiser] toekomt. Ten aanzien van dat bedrag is het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk.
5.4.
[gedaagde] wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het gerechtshof zou hebben bedoeld dat de huurpenningen slechts tot 1 januari 2019 bij helfte verdeeld zouden moeten worden tussen partijen. Dit volgt simpelweg niet uit het arrest van
23 mei 2019. De datum van 1 januari 2019 is de peildatum voor de waardering van het onroerend goed. Pas na de afwikkeling van de toebedeling daarvan komen de huurpenningen geheel toe aan [gedaagde] . Tot die tijd is [eiser] gerechtigd tot de helft daarvan.
5.5.
[gedaagde] meent dat het bedrag dat bij de deurwaarder staat daar in zijn geheel als zekerheid moet blijven staan, omdat volgens haar goed mogelijk is dat het uiteindelijk [eiser] zal blijken te zijn die nog aan [gedaagde] moet betalen. Gezien de toelichtingen van partijen over en weer met betrekking tot de waardering van de 15 panden is voorshands echter voldoende aannemelijk dat het uiteindelijk [gedaagde] zal blijken te zijn die pro resto nog een bedrag zal moeten betalen aan [eiser] . [gedaagde] lijkt uit te gaan van een te hoog bedrag dat [eiser] nog moet terugbetalen in verband met de aankoop van de panden tegenover een te lage taxatiewaarde van de 15 panden. Voorlopig dient immers uit te worden gegaan van hetgeen het gerechtshof heeft overwogen over de aankoop van de panden en de kosten van de verbouwingen. Ten aanzien van de taxatie geldt dat voorshands niet valt in te zien waarom, zoals [gedaagde] aanvoert, moet worden uitgegaan van de door [naam makelaar 1] genoemde waarde van € 2.700.000,00 (per 1 januari 2019). Eerder heeft [naam makelaar 1] de panden nog getaxeerd op € 3.311.000,00 (per april 2019). Zijn nieuwe grove schatting met een verschil van bijna € 6 ton in ruim drie maanden komt ongeloofwaardig over.
5.6.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij deze vordering. Hij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het geld goed kan gebruiken, omdat hij als gevolg van het geschil dat hij met [gedaagde] heeft financieel vleugellam is geworden en schulden heeft moeten maken. De omzet van zijn onderneming [naam onderneming] . is kennelijk onvoldoende om hem van voldoende inkomsten te voorzien. Voor het bestaan van een restitutierisico zijn op dit moment onvoldoende concrete aanknopingspunten. De gezamenlijke 15 panden zijn er nog en [gedaagde] zal [eiser] te zijner tijd moeten uitkopen. [eiser] heeft in [naam onderneming] . bovendien nog een eigen pand, waarop [gedaagde] zich zo nodig zou kunnen verhalen. Dat [eiser] thans nog steeds woonachtig is in Rusland heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt.
5.7.
De vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub II. zal dan ook (als het mindere van het gevorderde) worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld. Een termijn van een week na betekening van dit vonnis wordt redelijk geacht om de opdracht aan het deurwaarderskantoor te kunnen verstrekken.
5.8.
De vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub III. zal worden toegewezen. [gedaagde] heeft geen inhoudelijk verweer tegen deze vordering gevoerd. Bij monde van haar advocaat heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat er geen bezwaar is tegen het verstrekken van de gevorderde stukken. Wel heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] geen spoedeisend belang bij deze vordering heeft. Daarin wordt zij echter niet gevolgd. [eiser] heeft als mede-eigenaar recht en belang bij de gevorderde stukken en dient net als [gedaagde] volledig op de hoogte te kunnen zijn van de huurovereenkomsten en huurinkomsten, temeer nu er ten aanzien van de huurinkomsten nog moet worden afgerekend tussen partijen. Een termijn van twee weken na betekening van dit vonnis wordt redelijk geacht om de stukken te kunnen verstrekken.
5.9.
De gevorderde dwangsommen zullen als prikkel tot nakoming worden toegewezen. De dwangsommen zullen worden beperkt en gemaximeerd op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
5.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Er wordt geen aanleiding gezien om af te wijken van de bij ex-partners gebruikelijke compensatie.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Een contactverbod, waar de vordering in reconventie op neerkomt, vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om vrijelijk te communiceren. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
6.2.
[gedaagde] heeft veel stukken in het geding gebracht waarmee zij aannemelijk heeft willen maken dat [eiser] de huurders van de panden op verschillende manieren op een onrechtmatige wijze lastig valt. Wat daar ook van zij, de vordering in reconventie is te verstrekkend en daarmee niet toewijsbaar. [gedaagde] kan immers niet ten gunste van derden een contactverbod vorderen. Voor zover de huurders menen dat een contactverbod noodzakelijk is zullen zij daartoe zelf actie moeten ondernemen. Overigens is in de praktijk (zolang er geen professionele beheerder is aangesteld) moeilijk voorstelbaar hoe een contactverbod werkbaar zou kunnen zijn zolang [eiser] nog mede-eigenaar en mede-verhuurder van de panden is.
6.3.
Meer specifiek is voor het onderdeel van de vordering in reconventie dat ziet op het (middels een contactverbod op straffe van een dwangsom) voorkomen van het verduisteren van zaken van de huurders geen aanleiding. Verduistering is immers reeds strafbaar gesteld in het wetboek van strafrecht.
6.4.
De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
6.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Er wordt geen aanleiding gezien om af te wijken van de bij ex-partners gebruikelijke compensatie.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen een week na betekening van dit vonnis het deurwaarderskantoor Van Beest, Knol en Vermeulen opdracht te verstrekken om van de huurpenningen met betrekking tot de 15 registergoederen die op de bankrekening van het deurwaarderskantoor zijn ontvangen een bedrag van
€ 232.500,00 over te maken aan [eiser] op rekeningnummer [nummer] t.n.v. [eiser] ,
7.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 7.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt,
7.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken:
- afschriften van de in de periode 1 januari 2019 tot en met 4 september 2023 afgesloten huurovereenkomsten met betrekking tot de 15 registergoederen; en
- overzichten van de in de periode 1 januari 2019 tot en met 4 september 2023 ontvangen huurpenningen (gespecificeerd naar registergoed en huurder),
7.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 7.3 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt,
7.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.8.
weigert de gevraagde voorziening,
7.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.E. Tiddens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: JT