ECLI:NL:RBAMS:2023:6503

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
13-189671-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel met gelijkstellingsverweer

Op 10 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Warschau, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1988, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, witwassen van opbrengsten van misdrijven en oplichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 26 september 2023 gehoord, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman, mr. Z. Eker. De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, heeft de vordering tot behandeling van het EAB ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet ononderbroken vijf jaar in Nederland heeft verbleven, maar dat hij wel aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander kan voldoen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoende bewijs heeft geleverd van zijn rechtmatig verblijf in Nederland, onder andere door middel van belastingaangiftes en UWV-overzichten. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, wat betekent dat de overlevering kan worden toegestaan, mits er een terugkeergarantie wordt verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit.

De rechtbank heeft de behandeling van de zaak geschorst tot 25 oktober 2023, zodat de officier van justitie de gelegenheid krijgt om een terugkeergarantie op te vragen. De rechtbank heeft ook bevolen dat de opgeëiste persoon, zijn raadsman en een tolk in de Poolse taal worden opgeroepen voor de zitting op die datum. Deze tussenuitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/189671-23
Datum uitspraak: 10 oktober 2023
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 1 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 november 2020 door
the Regional Court in Warszawa, Department VIII-Criminal,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 september 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. Z. Eker, die waarneemt voor mr. D.W. Roos, advocaat in ’s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
the decision of the District Court for the Warszawa- Śródmieście in Warszawa dated 8 November 2018, file signature II KP 3200/18, to apply to [opgeëiste persoon] a preventive measure in the form of temporary arrest for a period of 3 (three) months following the date of detention.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1, 9 en 20, te weten:
1. deelneming aan een criminele organisatie;
9. witwassen van opbrengsten van misdrijven;
20. oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, nu een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland voor de duur van vijf jaren niet is aangetoond. De opgeëiste persoon heeft niet ingeschreven gestaan in Nederland volgens de BRP, op een korte inschrijving in het jaar 2019 en recent sinds het jaar 2023 na. Daarbij komt dat op sommige van de door de raadsman overgelegde Belastingaangiftes een adres in Polen staat vermeld.
Indien de rechtbank toch van oordeel is dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld aan een Nederlander, dient volgens de officier van justitie de brief van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) zo te worden gelezen, dat de opgeëiste persoon zijn duurzame verblijfsrecht niet zal verliezen.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Aan deze voorwaarde is naar het oordeel van de rechtbank voldaan als de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Weliswaar blijkt uit de BRP niet dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar ingeschreven heeft gestaan in Nederland, maar onderbouwing van een feitelijk ononderbroken en rechtmatig verblijf gedurende vijf jaar kan ook op andere wijze worden aangetoond. Door de raadsman zijn daartoe verschillende stukken overgelegd.
De rechtbank leidt uit de overgelegde Belastingaanslagen en -aangiftes tezamen met de overgelegde UWV-overzichten af dat bij de opgeëiste persoon in de jaren 2018 tot en met 2023 sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid. In de genoemde jaren heeft de opgeëiste persoon namelijk meer dan vijftig procent van de bijstandsnorm verdiend
enmeer dan veertig procent van de gebruikelijke arbeidstijd gewerkt. Uit de stukken van de Belastingdienst leidt de rechtbank verder af dat de opgeëiste persoon steeds via uitzendbureaus heeft gewerkt. De opgeëiste persoon heeft op zitting verklaard dat hij ook telkens via de uitzendbureaus een verblijfsadres toegewezen heeft gekregen, waar hij zich niet mocht inschrijven. Het is de rechtbank ook ambtshalve bekend dat werknemers van uitzendbureaus zich niet op de hen toegewezen verblijfsadressen mogen inschrijven. Daarbij komt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon gedurende de gehele periode van vijf jaar een ziektekostenverzekering heeft gehad in Nederland.
De rechtbank is gelet op voornoemde van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de IND.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de brief van de IND van 25 september 2023 voldoende duidelijk volgt dat de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland niet zal verliezen als hij in Polen wordt veroordeeld voor de feiten dat aan het EAB ten grondslag liggen. Daarmee slaagt het gelijkstellingsverweer.
Gelet op de banden die de opgeëiste persoon met Nederland heeft, is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerlegging in Nederland van een eventueel na overlevering opgelegde vrijheidssanctie betere kansen op sociale re-integratie biedt dan tenuitvoerlegging van die sanctie in Polen.
Garantie
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hij deze straf in Nederland mag ondergaan. Een dergelijke garantie van de uitvaardigende justitiële autoriteit ontbreekt.
Aangezien de beslistermijn nog niet is verstreken, ziet de rechtbank ruimte om de behandeling van de zaak aanhouden, om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen een terugkeergarantie ten behoeve van de opgeëiste persoon te verstrekken.

6.Beslissing

De rechtbank:
HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing tot 25 oktober 2023 om 09:30 uur teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een terugkeergarantie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen voornoemd tijdstip;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemd tijdstip.
Deze tussenuitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. B. van Galen en L. Sanders rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.