Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628). Nu de rechtbank niet kan vaststellen of in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld, zal zij beide procedures aan artikel 12 OLW toetsen.
De opgeëiste persoon heeft op zitting verklaard dat hij wist van de procedure in eerste aanleg en dat hij de advocaat heeft gemachtigd om hem voor zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep te verdedigen.
Procedure in eerste aanleg
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren. De rechtbank kan echter niet vaststellen of deze advocaat tijdens het proces ook daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank is daarom – anders dan de officier van justitie - van oordeel dat geen sprake is van de in artikel 12, sub b, OLW genoemde omstandigheid. Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW, nu niet kan worden gezegd dat de overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Het lag namelijk op de weg van de opgeëiste persoon om met die advocaat contact te onderhouden over het verloop van de procedure en over de door die advocaat te voeren verdediging en aldus te bewerkstelligen dat zijn verdediging ook daadwerkelijk wordt gevoerd.
Procedure in hoger beroep
Ten aanzien van de procedure in tweede aanleg stelt de rechtbank vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
In het EAB is hierover onder sectie D opgenomen:
“Specifically, the requested person appealed versus the first instance condemning judgement, stated in his appeal his residence address in the Netberlands and appointed as his procedural representative the lawyer of Katerini, to whom the summons was duly served pursuant to article 273 of the Code of Civil Procedure. The above lawyer appeared before the second instance court representing the requested party on the initial date of hearing dated 26.01.2016, during which the case was adjourned for the date of hearing of 16.01.2017. On this date of hearing, pursuant to article 501, par. 4 of the Code of Civil Procedure, the requested party or his lawyer should have appeared without summons. However, no one appeared on the above date of hearing with result the Court to hear the case in absentia of the requested party.”
In de aanvullende informatie van 17 februari 2022 is hierover nog opgenomen:
“On the hearing date of 16/0l/2017, the decision no. 90/2017 of the ThreeMember Appeal Court of Felonies of Thessaloniki (Second lnstance) was delivered in the absence of the accused as the latter did not appear in person, nor did he appear in the court room through his attorney.”
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren. Uit het EAB volgt dat de advocaat op de eerste zittingsdag is verschenen, maar niet op de opvolgende zittingsdag waarop ook het vonnis is gewezen. De rechtbank kan uit het EAB of de aanvullende informatie niet afleiden of op die laatste zittingsdag de zaak inhoudelijk is behandeld en, zo ja, of de advocaat ook daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd.
De rechtbank is daarom – anders dan de officier van justitie - van oordeel dat geen sprake is van de in artikel 12, sub b, OLW genoemde omstandigheid.