ECLI:NL:RBAMS:2023:6497

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
13/183556-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk telen van hennepplanten en het aanwezig hebben van hennep. De veroordeelde had op 29 oktober 2016 266 hennepplanten gekweekt en 7426 gram hennep in een pand in Amsterdam. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 708.335,60 als wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op 34 oogsten van hennepplanten tussen 14 september 2012 en 29 oktober 2016. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er slechts 20 oogsten zijn geweest, en na aftrek van kosten, waaronder huurkosten van het pand, kwam de rechtbank tot een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 332.518,-. De rechtbank heeft de betalingsverplichting vastgesteld op € 322.518,-, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/183556-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 19 oktober 2023
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/183556-18 tegen:
[veroordeelde],hierna te noemen: veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1945,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. J.M. Keizer, naar voren hebben gebracht.

2.De vordering en de grondslag daarvan

De vordering van de officier van justitie van 27 juli 2023 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 708.335,60.
Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2023 veroordeeld wegens (voor zover relevant in deze ontnemingsprocedure) het op 29 oktober 2016 opzettelijk telen van 266 hennepplanten en het opzettelijk aanwezig hebben van 7426 gram hennep in een pand op [adres 2].
Op grond van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan voordeel worden ontnomen dat is verkregen door middel van of uit de baten van dit feit of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan. Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, begrijpt de rechtbank de vordering zo dat deze andere strafbaar feiten betreft waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door veroordeelde zijn begaan. Daarbij gaat het om het telen van hennepplanten, resulterend in 34 eerdere oogsten van hennepplanten in Amsterdam.

3.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op het rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ van 23 augustus 2018 en de ongedateerde vervangende onderbouwing van de ontnemingsvordering. De officier van justitie vindt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 708.335,60. Dit geldbedrag is gebaseerd op 34 oogsten van (telkens) 266 hennepplanten in de periode van 14 september 2012 tot 29 oktober 2016. De start- en einddatum zijn gebaseerd op de opname van de elektriciteitsmeterstand door een medewerker van [energiemaatschappij]. Dat er in die periode is geoogst, blijkt uit het gemiddelde jaarverbruik van de elektriciteit. Het verbruik in deze periode bedroeg namelijk 51.476 kWh, wat ruim 26 keer zo veel is als het gemiddelde elektriciteitsverbruik van een eenpersoonshuishouden. Het aantal oogsten is mede gebaseerd op het feit dat sprake zou zijn van CO2-toevoeging aan de hennepplanten, waardoor de kweekcyclus twee weken korter is dan normaal en dus meer oogsten konden worden gerealiseerd. De huurkosten voor het pand mogen niet worden afgetrokken van de opbrengst als kostenpost, omdat dit geen kosten zijn die uitsluitend zijn gemaakt ten behoeve van de kwekerij.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat veroordeelde enig voordeel heeft genoten. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten eerste is in het rapport ten onrechte uitgegaan van meerdere oogsten op basis van het stroomverbruik in het pand. Op 14 september 2012 was er in het pand in ieder geval geen hennepplantage, want de meterstand is op die dag fysiek opgenomen door een medewerker van [energiemaatschappij] en deze medewerker heeft geen plantage aangetroffen. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat het stroomverbruik (deels) kan worden toegeschreven aan het IT-bedrijf van veroordeelde dat daar gevestigd was. Naast het stroomverbruik zijn er geen harde indicatoren voor meerdere oogsten aangetroffen. Ook is in het rapport uitgegaan van CO2-toevoeging aan de hennepplanten, terwijl op de ruimlijst hennep niet staat vermeld dat bij het ontmantelen van de kwekerij op CO2-toevoeging ziende goederen zijn aangetroffen. De enige daadwerkelijk gerealiseerde oogst is aangetroffen bij het ontmantelen van de kwekerij en hier is ook geen voordeel uit behaald. Het wederrechtelijk verkregen voordeel daarvan moet op € 0,- worden vastgesteld. Mocht de rechtbank toch tot het oordeel komen dat veroordeelde enig voordeel heeft genoten, dan dienen de huurkosten en de niet-gerealiseerde omzet van de aangetroffen 7,5 kg hennep van de opbrengst te worden afgetrokken. Verder moet het voordeel door drie worden gedeeld vanwege de aanwijzingen van tenminste twee mededaders.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de vordering de volgende maatstaf in acht. Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel is een wettig bewijsmiddel. Het is zodanig ingericht dat daarin, onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens, gevolgtrekkingen zijn gemaakt over de verschillende posten die aan het in het rapport weergegeven wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd. Geen rechtsregel staat er aan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend op de inhoud van een dergelijk financieel rapport te doen berusten. Indien een gevolgtrekking uit het rapport voldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechtbank motiveren op grond waarvan – ondanks of vanwege hetgeen tegen deze gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd – deze gevolgtrekking al dan niet worden aanvaard.
Aantal oogsten
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier voldoende aanknopingspunten dat veroordeelde voordeel heeft genoten uit eerdere oogsten van hennepplanten in het door hem gehuurde pand op [adres 2]. [1] Met de officier van justitie gaat de rechtbank uit van 14 september 2012 als begindatum van de hennepkwekerij. Uit onderzoek naar het historisch energieverbruik op voornoemd adres is gebleken dat dit gebruik in de periode vanaf 14 september 2012 tot aan de ontmanteling van de kwekerij op 29 oktober 2016 extreem hoog is geweest. Voor dit extreem hoge energieverbruik heeft veroordeelde geen verklaring gegeven. Op het pand stond de naam van het bedrijf van veroordeelde, [naam bedrijf]. Uit ICOV- gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat het bedrijf van verdachte 8 november 2011 is opgeheven en bij ontmanteling van de hennepkwekerij op 29 oktober 2016 werden in het pand onder meer niet aangesloten en verouderde computers aangetroffen onder een dikke laag stof. Aldus kan het hoge stroomverbruik in de aan de ontmanteling voorafgaande jaren niet worden toegeschreven aan het voormalig bedrijf van veroordeelde en is het aannemelijk dat dit verbruik te maken heeft met het kweken van hennep, waarvan algemeen bekend is dat daarvoor veel stroom benodigd is.
De rechtbank volgt het Openbaar Ministerie echter niet in het standpunt dat sprake is geweest van 34 oogsten in de betreffende periode. Het Openbaar Ministerie is blijkens de onderbouwing ontnemingsvordering op dit aantal gekomen, vanwege het gebruik van CO2-toevoeging. Dit zorgt voor een kortere kweekcyclus en vollere henneptoppen, aldus de onderbouwing ontnemingsvordering. Uit de ruimlijst hennep blijkt niet dat er goederen die zien op een dergelijke toevoeging zijn aangetroffen bij de ontmanteling van de kwekerij. Dat hier sprake van was, is daarom niet aannemelijk geworden. De rechtbank gaat daarom uit van twintig eerdere oogsten, zoals staat vermeld in het ontnemingsrapport van 23 augustus 2018.
Huur van het pand
Verder is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat de huurkosten voor het pand in deze periode moeten worden afgetrokken van de bruto opbrengst. De rechtbank gaat daarbij uit van een bedrag van € 1700,- per maand, gedurende 49 maanden. Daarbij gaat het om een bedrag van € 83.300.-.
De overige kosten per oogst bedragen volgens de ontnemingsrapportage € 3523,88 en bedragen aldus voor 20 oogsten € 70.477, 60.
In totaal is dus sprake van een bedrag van 70.477,60 + € 83.300.- = € 154.627,60 aan geschatte kosten.
Berekening
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende berekening:
Bruto opbrengst 20 oogsten : € 487.145,60
Kosten 20 oogsten inclusief huurkosten : € 154.627,60 -
Opbrengst : € 332.518,-
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom op € 332.518,-.

4.De verplichting tot betaling

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat niet is gebleken van omstandigheden die maken dat de betalingsverplichting op een lager bedrag moet worden vastgesteld dan het wederrechtelijk verkregen voordeel. De overschrijding van de redelijke termijn moet worden verdisconteerd in de strafzaak en niet in de ontnemingsprocedure.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de betalingsverplichting vast te stellen op € 0,-, omdat veroordeelde geen inkomen of vermogen heeft. Subsidiair is aangevoerd dat de betalingsverplichting op € 10.000,- moet worden vastgesteld, wat gelijk is aan het contante geldbedrag dat op 30 oktober 2016 is aangetroffen en in beslag genomen in de woning van veroordeelde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Overschrijding redelijke termijn
Een veroordeelde heeft recht op berechting van zijn ontnemingszaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat op een ontnemingsvordering binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 23 oktober 2018, de datum waarop het conservatoir beslag is gelegd. Vanaf die datum kon veroordeelde in redelijkheid verwachten dat tegen hem een ontnemingsvordering zou worden ingesteld. Omdat de redelijke termijn op het moment van deze uitspraak de redelijke met drie jaar is overschreden, brengt de rechtbank € 10.000,- in mindering op het terug te betalen wederrechtelijk verkregen voordeel.
Draagkracht
De rechtbank is niet gebleken van andere feiten en omstandigheden op grond waarvan de betalingsverplichting moet worden verminderd. Voor zover de raadsman heeft bepleit dat veroordeelde geen inkomsten heeft, geldt dat veroordeelde de rechter om een (nadere) beslissing vragen op grond van artikel 6.6.26 van het Wetboek van Strafvordering als in het kader van de executie van de ontnemingsmaatregel komt vast te staan dat er daadwerkelijk geen middelen tot terugbetaling zijn.
De rechtbank stelt de betalingsverplichting daarom vast op € 322.518,-.

5.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 332.518,- (zegge: driehonderdtweeëndertigduizendvijfhonderdenachttien euro).
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van
€ 322.518,- (zegge: driehonderdtweeëntwintigduizendvijfhonderdenachttien euro)aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 3 (zegge: drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mr. R.A. Sipkens en mr. C.A.R. Bleijendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2023].

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van ontnemingsrapportage van 23 augustus 2018, inclusief onderliggende stukken, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar].