ECLI:NL:RBAMS:2023:6496

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
13-260025-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid met gevolgen voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer

Op 20 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en vond plaats na een onderzoek ter terechtzitting. De verdachte was niet verschenen en het vonnis werd bij verstek gewezen. De officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, die inhield dat de verdachte op of omstreeks 20 september 2021 in Amsterdam de aangeefster had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen door haar te achtervolgen en haar op een ongepaste manier aan te raken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte inderdaad schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de lichamelijke integriteit van de aangeefster was geschonden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de aangeefster had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen door haar te achtervolgen en haar op een ongepaste manier aan te raken.

De rechtbank overwoog dat het bewezen geachte feit strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week geëist, met een proeftijd van twee jaren, en de rechtbank volgde deze eis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,- voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een verplichting op aan de verdachte om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling. Het vonnis werd uitgesproken door mr. E. Akkermans, voorzitter, en mrs. C.P. Bleeker en O.P.M. Fruytier, rechters, in aanwezigheid van griffier B. de Hoogh.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-260025-21
Datum uitspraak: 20 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. Sondermeijer.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, aangeefster heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij verdachte:
- die aangeefster achtervolgd en/of dicht achter die aangeefster gelopen en/of
- onverhoeds in de billen van die aangeefster geknepen, in elk geval de billen van die
aangeefster betast of aangeraakt.

3.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 20 september 2021 te Amsterdam, door een andere feitelijkheid, aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij verdachte;
- dicht achter die aangeefster gelopen en
- onverhoeds in de billen van die aangeefster geknepen.

4.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft zij gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 500,-, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aanranding, waarbij hij een vrouw die op straat haar fiets op slot aan het zetten was onverhoeds in haar billen heeft geknepen. Ondanks herhaald verzoek van de vrouw om weg te gaan en haar pogingen om hem van haar vandaan te krijgen, bleef verdachte bij haar staan en vroeg haar telefoonnummer. Verdachte is pas weggelopen op het moment dat omstanders haar te hulp kwamen.
Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de vrouw. Uit een door de vrouw opgestelde schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de aanranding door verdachte een grote impact op haar heeft gehad. Zij heeft lange tijd slecht geslapen en had voortdurend het idee dat verdachte opnieuw bij haar in de straat zou staan en op zoek naar haar was. Met hulp van een coach en een psycholoog is zij bezig om stappen te zetten in het verwerkingsproces.
Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen en heeft niet gereageerd op een oproep van de reclassering. Hoewel het dossier vragen oproept omtrent de psychische gesteldheid van verdachte ten tijde van het plegen van het feit, heeft de rechtbank geen zicht gekregen op de persoon van verdachte. Het bewezen verklaarde feit dateert van twee jaar geleden en verdachte is blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 augustus 2023 daarna niet voor enig strafbaar feit veroordeeld. De wijkagent heeft aan de officier van justitie laten weten dat er nadien evenmin politiemutaties betreffende verdachte zijn opgemaakt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de gegeven situatie een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. Zij zal daarom de eis van de officier van justitie volgen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[benadeelde partij]vordert € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 september 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1(
één) week.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van
€ 500,-(vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat
€ 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Akkermans, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2023.
[…]
[…][…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]