Op 20 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en vond plaats na een onderzoek ter terechtzitting. De verdachte was niet verschenen en het vonnis werd bij verstek gewezen. De officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, die inhield dat de verdachte op of omstreeks 20 september 2021 in Amsterdam de aangeefster had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen door haar te achtervolgen en haar op een ongepaste manier aan te raken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte inderdaad schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de lichamelijke integriteit van de aangeefster was geschonden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de aangeefster had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen door haar te achtervolgen en haar op een ongepaste manier aan te raken.
De rechtbank overwoog dat het bewezen geachte feit strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week geëist, met een proeftijd van twee jaren, en de rechtbank volgde deze eis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,- voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een verplichting op aan de verdachte om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling. Het vonnis werd uitgesproken door mr. E. Akkermans, voorzitter, en mrs. C.P. Bleeker en O.P.M. Fruytier, rechters, in aanwezigheid van griffier B. de Hoogh.