ECLI:NL:RBAMS:2023:6491

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
13-185974-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vrijheidsstraf

Op 10 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Szczecin, Polen. Het EAB, dat dateert van 5 maart 2019, is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 26 september 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de juiste persoonsgegevens heeft bevestigd en dat hij de Poolse nationaliteit bezit. De rechtbank heeft ook de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot het vonnis in Polen. De rechtbank concludeert dat het vonnis aan de opgeëiste persoon in persoon is betekend en dat hij op de hoogte was van zijn recht op hoger beroep, maar hiervan geen gebruik heeft gemaakt. Hierdoor is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing.

De rechtbank heeft verder de evenredigheid van de overlevering beoordeeld, waarbij de raadsman aanvoerde dat de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd al tien jaar geleden hebben plaatsgevonden. De officier van justitie stelde echter dat de afweging om een EAB uit te vaardigen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is voorbehouden. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overlevering onevenredig zouden maken. Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering wordt toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/185974-23
Datum uitspraak: 10 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 9 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 maart 2019 door de
Regional Court in Szczecin,Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1971 in [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 september 2023, in aanwezigheid van mr. C.L.E. Mcgivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Akkaya, advocaat in Helmond en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement passed in the District Court in Szczecin the VIIth Non-Local Criminal Division with the seat in Police, Polen, van 5 februari 2016, met referentie VII K 591/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon voorwaardelijk opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Bij beslissing van
the District Court Szczecin – Right Bank and West in Szczecin the VIIth Non-Local Criminal Division in Police,Polen, van 16 november 2016 is de tenuitvoerlegging bevolen van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 25 augustus 2023 is onder meer het volgende opgenomen:
“the copy of the judgement together with the instructions on the time limit and manner of an appeal was sent to the address for service indicated by him and served on him in person on the 22nd February 2016.”
Op grond van voornoemde stelt de rechtbank vast dat het vonnis aan de opgeëiste persoon in persoon is betekend, de opgeëiste persoon daarbij is geïnformeerd over zijn recht op hoger beroep, maar de opgeëiste persoon daarvan kennelijk geen gebruik heeft gemaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub c, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van 16 november 2016 van
the District Court Szczecin – Right Bank and West in Szczecin the VIIth Non-Local Criminal Division in Police,Polen, is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen. De opgeëiste persoon had zich namelijk niet gehouden aan de verplichting om een boete te betalen. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf is niet bevolen vanwege een nieuw strafbaar feit. De beslissing tot tenuitvoerlegging is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [4]

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Evenredigheid

De raadsman heeft een beroep gedaan op de evenredigheid van het EAB en daartoe aangevoerd dat de overlevering wordt gevraagd voor feiten van tien jaar geleden, terwijl de opgeëiste persoon inmiddels een leven in Nederland heeft opgebouwd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de afweging om een EAB uit te vaardigen is voorbehouden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Nu geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd en de uitvaardigende justitiële autoriteit er niet voor heeft gekozen om het EAB in te trekken, moet de overlevering worden toegestaan.
De rechtbank overweegt in lijn met eerdere uitspraken dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. De Poolse rechter heeft in deze zaak de afweging gemaakt om een EAB uit te vaardigen. Hiermee is de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB gegeven. Wat de raadsman heeft aangevoerd maakt dat niet anders. De keuze voor het uitvaardigen van een EAB door de Poolse autoriteiten gaat niet verder dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit – het voorkomen van straffeloosheid – te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de (persoonlijke) belangen van de opgeëiste persoon, is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin,Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. B. van Galen en L. Sanders rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (