6.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan twee geweldsdelicten. Bij het eerste incident heeft hij tijdens een vechtpartij in een winkelcentrum in Amsterdam-Noord een man mishandeld door hem tegen het gezicht te slaan. Het slachtoffer is achterover op zijn achterhoofd gevallen en heeft daardoor ernstig hersenletsel opgelopen. Dertien dagen later heeft hij in hetzelfde winkelcentrum met een mes op korte afstand stekende bewegingen gemaakt naar de nek en het lichaam van een andere man.
Verdachte heeft door zijn handelen letsel, pijn, schade en psychisch leed veroorzaakt. De incidenten hebben plaatsgevonden in een winkelcentrum tussen het winkelend publiek. Veel voorbijgangers zijn getuige geweest van het agressieve gedrag van verdachte. De ervaring leert dat dit kan bijdragen aan gevoelens van onveiligheid op straat en in publieke ruimtes.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte diverse malen is veroordeeld voor onder andere vermogens- en geweldsdelicten. Van een veroordeling op 13 januari 2022 ter zake van mishandeling liep hij nog in een proeftijd. Op 21 maart 2023 is hem een voorwaardelijk sepot opgelegd, eveneens met betrekking tot een mishandeling.
De ernst van de feiten en de mate van recidive maken dat een forse gevangenisstraf op zijn plaats is.
In de door de klinisch psychloog mw. S. van Es over verdachte opgemaakte psychologische rapportage van 28 juli 2023 is te lezen dat bij verdachte sprake is van “een andere gespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis, een stoornis in het gebruik van alcohol, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid”.
Er lijkt sprake te zijn van een verslechtering van zijn psychische conditie in de afgelopen periode, waarbij hij tevens kwetsbaarder lijkt te zijn voor psychotische ontregeling. Verdachte was ten tijde van de beide ten laste gelegde feiten onder invloed van alcohol. Zowel de alcoholintoxicatie als ook de antisociale persoonlijkheidsstoornis, in combinatie met de beperkte cognitieve vermogens hebben gemaakt dat betrokkene ten tijde van de beide ten laste gelegde feiten onvoldoende in staat was tot het bepalen van gedragskeuzes en de gevolgen van zijn handelen te overzien. De psycholoog adviseert om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Verdachte heeft een beperkt ziekte-inzicht voor wat betreft de psychotische stoornis. Hij lijkt ook zonder het gebruik van middelen, mogelijk geluxeerd door stress/spanning, psychotisch te kunnen decompenseren. Medicamenteuze behandeling lijkt op dit moment volgens de psycholoog noodzakelijk voor psychiatrische stabiliteit.
Om de kans op recidive te verminderen en verdere maatschappelijke teloorgang te voorkomen, moet worden ingezet op een intensieve behandeling gericht op zowel de verslavingsproblematiek als de psychotische stoornis, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de cognitieve vermogens van verdachte. Een klinische behandeling heeft de voorkeur, echter zou meer intensieve en outreachende ambulante zorg, bij beperkte motivatie voor een klinische opname, ook voldoende mogelijkheden kunnen bieden.
In het reclasseringsadvies van 31 juli 2023 is vermeld dat ook de reclassering een (langdurige) klinische behandeling wenselijk acht om verdachte te stabiliseren, om zijn re-integratie na zijn hechtenis te bevorderen en om de recidivekans te verkleinen. Omdat verdachte echter niet mee wil werken aan een klinische behandeling, acht de reclassering voortzetting van ambulante begeleiding en behandeling op een intensieve en outreachende manier geïndiceerd.
De reclassering schat de kans op recidive en letsel in als gemiddeld tot hoog en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering Inforsa, een ambulante behandeling door het Forensisch FACT Inforsa, begeleid wonen of maatschappelijk opvang, meewerken aan een zinvolle dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en inkomensbeheer en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank neemt de bevindingen van de psycholoog en de reclassering over en zal de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte met de Reclassering Inforsa en het Forensisch FACT Inforsa aan de slag gaat om zijn leven op de rails te krijgen en om te voorkomen dat hij opnieuw de fout in gaat.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest en met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, passend en geboden. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is geëist, mede in aanmerking genomen dat verdachte als gevolg van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Ten aanzien van het beslag
Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- mes (PL1300-2023085102-6329125);
- heft van mes (PL1300-2023085102-6329126).
Deze in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het onder 1 subsidiair bewezengeachte is begaan.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Onder verdachte zijn voorts de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- fust, Heineken (PL1300-2023085102-6329122);
- fust, Heineken (PL1300-2023085102-6329124).
De rechtbank zal bepalen dat deze voorwerpen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] , bijgestaan door mr. F.G.J. Staals, vordert € 985,- aan vergoeding van materiële schade (bebloede en in het ziekenhuis opengeknipte kleding € 350,-, eigen risico zorgverzekering € 385,- en wettelijke eigen bijdrage medicijnen € 250,-), te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter zitting heeft mr. Staals de gevorderde materiële schadevergoeding met € 33,84 verhoogd in verband met een rekening van de huisarts van [slachtoffer 2] . Daarnaast vordert de benadeelde partij
€ 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot vergoeding van materiële schade in zijn geheel en de vordering tot vergoeding van immateriële tot een bedrag van € 7.500,- dient te worden toegewezen, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft afwijzing dan wel niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit. De vordering is op een laat moment ingediend, terwijl het vaststellen van de hoogte van de schade complex is. Op basis van het dossier is onvoldoende vast te stellen in hoeverre het letsel het gevolg is van het handelen van verdachte. Bovendien is sprake van medeschuld.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Zij waardeert deze schade op
€ 985,-(bebloede en beschadigde kleding € 350,-, eigen risico zorgverzekering € 385,- en wettelijke eigen bijdrage medicijnen € 250,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 april 2023. De benadeelde partij zal met betrekking tot het gevorderde bedrag van € 33,84 (rekening huisarts) niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering nu het de rechtbank niet duidelijk is geworden of deze kosten ten laste van verdachte komen dan wel vergoed zijn door de zorgverzekering.
Vast staat voorts dat aan de benadeelde partij door het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 april 2023.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoewel ook de benadeelde partij zich niet onbetuigd heeft gelaten, gaat het naar het oordeel van de rechtbank te ver om aan te nemen dat de door hem geleden schade mede het gevolg is geweest van een omstandigheid die aan hemzelf kan worden toegerekend. Vermindering van de vordering op basis van eigen schuld is dan ook niet aan de orde.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 22 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15-290460-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 13 januari 2022 van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een
gevangenisstrafvan 4 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
2 weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.