ECLI:NL:RBAMS:2023:6478

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
13-103639-23, 15-290460-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg in Amsterdam

Op 19 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige man, die werd beschuldigd van twee geweldsdelicten. De man werd veroordeeld tot 20 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor zijn rol in twee incidenten in een winkelcentrum in Amsterdam-Noord. Het eerste incident vond plaats op 17 april 2023, waar de verdachte met een mes stekende bewegingen maakte richting een man, [slachtoffer 1], die hij had geprobeerd te beroven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar met een mes had gezwaaid, maar niet bewezen kon worden dat hij daadwerkelijk letsel had toegebracht aan [slachtoffer 1]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar achtte wel poging tot zware mishandeling bewezen, omdat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat hij [slachtoffer 1] ernstig letsel zou toebrengen.

Het tweede incident vond plaats op 4 april 2023, waarbij de verdachte [slachtoffer 2] met kracht tegen het gezicht sloeg, wat resulteerde in een hersenkneuzing en een schedelbasisfractuur voor [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, maar sprak hem vrij van poging tot zware mishandeling, omdat er geen aanmerkelijke kans was dat de gevolgen zo ernstig zouden zijn. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en zijn alcoholgebruik ten tijde van de feiten, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-103639-23, 15-290460-21 (TUL)
Datum uitspraak: 19 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam JC] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Morra, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, na toewijzing van de vordering nadere omschrijving tenlastelegging op de terechtzitting van 5 oktober 2023 – kort gezegd – verweten dat hij:
feit 1:
op 17 april 2023 te Amsterdam [slachtoffer 1] van het leven heeft proberen te beroven door met een mes stekende bewegingen in zijn richting te maken en hem in zijn hand te steken. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling, meer subsidiair als mishandeling;
feit 2:
op 4 april 2023 te Amsterdam [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft toebracht door hem met kracht tegen zijn hoofd te slaan. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling, meer subsidiair als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder
1 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangever [slachtoffer 1] hem had vastgepakt, waarna verdachte zich heeft losgerukt. [slachtoffer 1] zei dat hij een mes bij zich had. Tijdens het daarop volgende gevecht heeft verdachte op een gegeven moment zelf een mes gepakt en daarmee stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] gemaakt. Hij heeft dit gedaan om zichzelf te verdedigen. Hij wilde [slachtoffer 1] van zich vandaan hebben.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Van vol opzet op de dood is geen sprake geweest terwijl ook voorwaardelijk opzet niet kan worden aangenomen omdat de kans dat [slachtoffer 1] door het mes dodelijk getroffen zou worden niet aanmerkelijk is geweest.
De raadsman heeft er op gewezen dat [slachtoffer 1] bepaald niet conflictmijdend was en verdachte meermalen heeft opgezocht voordat verdachte het mes tevoorschijn haalde. Hoewel niet kan worden gezegd dat [slachtoffer 1] verdachte ogenblikkelijk wederrechtelijk heeft aangerand, voelde verdachte wel de dreiging van een dergelijke aanranding. Twee getuigen hebben bovendien verklaard dat ook [slachtoffer 1] een mes had. Verdachte heeft zich met een gelijk middel verdedigd als waarmee hij dreigde te worden aangevallen. Misschien is hij daarbij te ver gegaan in de verdediging, maar dat was vanuit de emotie en beleving dat hij werd aangevallen. De raadsman heeft betoogd dat verdachte zich kan beroepen op (putatief) noodweer(exces).
Ten aanzien van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de vriendin van [slachtoffer 2] een biertje had aangeboden, waarop [slachtoffer 2] afkeurend reageerde en aan verdachte begon te sjorren en trekken. Op een gegeven moment heeft verdachte [slachtoffer 2] een schop gegeven waardoor [slachtoffer 2] op de grond is gevallen. Hij is vrij snel weer opgestaan en maakte een slaande beweging naar verdachte toe. Vervolgens heeft verdachte hem een klap tegen zijn gezicht gegeven, waardoor hij op de grond is terechtgekomen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte één vuistslag tegen de mond van [slachtoffer 2] heeft gegeven. Uit het dossier is niet op te maken met welke kracht hij geslagen heeft. Het letsel is waarschijnlijk veroorzaakt door de val en is niet gerelateerd aan de kracht van de klap. Het geconstateerde hersenletsel staat mogelijk ook in verband met zwaar alcoholgebruik door [slachtoffer 2] . Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan daarom niet worden aangenomen.
Op de camerabeelden is te zien dat de eerste gevechtshandeling vanuit [slachtoffer 2] kwam. Duidelijk is dat [slachtoffer 2] verdachte voortdurend heeft opgezocht, heeft geslagen, naar hem heeft getrapt en dat verdachte steeds wegliep. Op enig moment biedt dat geen soelaas meer en blijft [slachtoffer 2] weer komen. Dat verdachte een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding mag verwachten is evident, want die heeft hij dan al een paar keer ondergaan en moeten afslaan. Verdachte loopt uiteindelijk dan niet meer weg, en inmiddels kon dat ook niet meer van hem gevergd worden. De raadsman is van mening dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde:
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de beelden van de camera van het winkelcentrum, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 17 april 2023 zit verdachte op een bankje in het winkelcentrum Banne aan het Bezaanjachtplein in Amsterdam-Noord. Aangever [slachtoffer 1] loopt langs hem. Verdachte staat op, gaat tegenover [slachtoffer 1] staan en legt zijn linkerhand op de rechterschouder van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is hier kennelijk niet van gediend en duwt de hand van verdachte weg. Verdachte en [slachtoffer 1] maken vervolgens handgebaren naar elkaar. [slachtoffer 1] loopt weg maar draait zich even later weer om en loopt terug in de richting van verdachte. Verdachte staat op van het bankje en duwt [slachtoffer 1] meermalen van zich af. [slachtoffer 1] loopt echter steeds weer terug naar verdachte.
Kort daarna staat verdachte in een gevechtshouding, met gebalde vuisten, tegenover [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] haalt uit met zijn rechterhand en verdachte slaat terug. Er ontstaat een handgemeen waarbij [slachtoffer 1] meerdere vuistslagen geeft aan verdachte. Verdachte en [slachtoffer 1] geven elkaar over en weer meerdere vuistslagen.
Even later staan beide mannen op enkele meters afstand van elkaar en maken handgebaren naar elkaar. Verdachte haalt vervolgens een mes tevoorschijn.
Verdachte en [slachtoffer 1] draaien om elkaar heen, waarbij verdachte het mes in zijn rechterhand vasthoudt. Verdachte loopt enkele keren dreigend op [slachtoffer 1] af.
Verdachte maakt twee steekbewegingen in de richting van [slachtoffer 1] , maar [slachtoffer 1] wordt niet geraakt. Verdachte en [slachtoffer 1] lopen vervolgens uit elkaar waarbij ze nog met elkaar in gesprek zijn en handgebaren naar elkaar maken. Verdachte loopt, met het mes in zijn rechterhand, richting [slachtoffer 1] . De twee mannen blijven elkaar opzoeken en maken handgebaren naar elkaar. Verdachte loopt vervolgens weer naar het bankje. [slachtoffer 1] loopt achter hem aan. Verdachte draait zich om en brengt het mes dat hij in zijn rechterhand heeft dreigend omhoog in de richting van [slachtoffer 1] en maakt een stekende beweging in de richting van [slachtoffer 1] . Daarna loopt verdachte weer richting het bankje. [slachtoffer 1] loopt even later weer in de richting van verdachte en blijft op een afstand van ongeveer één meter voor hem staan. Verdachte staat op, waarna [slachtoffer 1] enkele stappen naar achteren doet. Verdachte loopt met het mes in zijn rechterhand naar [slachtoffer 1] toe en maakt daarmee diverse stekende bewegingen in de richting van de hals van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] neemt een gevechtshouding aan en balt zijn vuisten. Verdachte maakt opnieuw steekbewegingen richting [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] geeft daarop meerdere vuistslagen op het gezicht van verdachte. Het lemmet van het mes valt op de grond.
Aangever [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij als gevolg van het gebeurde een wondje aan zijn hand heeft opgelopen. Dit letsel is echter niet door verbalisanten geconstateerd of door een arts omschreven. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met het mes in zijn hand heeft geraakt.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de nek en het lichaam van [slachtoffer 1] .
Volgens de raadsman zou uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijken dat ook [slachtoffer 1] een mes in handen heeft gehad, maar daar gaat de rechtbank niet in mee. In het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] van 17 april 2023, afgenomen op de plaats delict, is vermeld dat de getuige heeft verklaard dat de man in de groene broek, dus [slachtoffer 1] , een mes in zijn handen had. In zijn latere verklaringen op 18 en 26 april 2023 heeft hij echter uitdrukkelijk verklaard dat verdachte degene was die een mes had en dat het slachtoffer geen mes had. De verbalisant die op 17 april 2023 het proces-verbaal heeft opgemaakt heeft hem verkeerd begrepen. De getuige [getuige 2] heeft bij [slachtoffer 1] een lemmet van een mes gezien, maar dit lemmet is, zoals ook op de camerabeelden is te zien en zoals blijkt uit de getuigenverklaring van [getuige 3] , juist afkomstig van het afgebroken mes waarmee verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt.
De rechtbank constateert dat op basis van het dossier, in het bijzonder de camerabeelden van het winkelcentrum, kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] géén mes in zijn handen heeft gehad.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] tegen hem had gezegd dat hij een mes bij zich had, maar voor deze bewering van verdachte bevat het dossier geen enkele ondersteuning.
Vrijspraak poging tot doodslag
Verdachte wordt primair verweten dat hij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Verdachte heeft met een keukenmes stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam, waaronder de nek, van [slachtoffer 1] . Wanneer [slachtoffer 1] daadwerkelijk door het mes zou zijn geraakt had dit ernstige en mogelijk zelfs fatale gevolgen voor hem kunnen hebben. De rechtbank is echter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de kans dat [slachtoffer 1] door het handelen van verdachte dodelijk zou worden getroffen aanmerkelijk is geweest. Verdachte zal daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel
Door met een keukenmes tijdens een handgemeen stekende bewegingen te maken in de richting van de hals van [slachtoffer 1] heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] door het mes ernstige verwondingen zou oplopen, die als zwaar lichamelijk letsel zijn te kwalificeren. Het mes had bijvoorbeeld gemakkelijk een oog kunnen beschadigen of blijvende ontsierende littekens in het gezicht kunnen veroorzaken.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling, zoals onder 1 subsidiair is ten laste gelegd.
De rechtbank zal hierna, onder 5, het door de verdediging gedane beroep op (putatief) noodweer(exces) bespreken.
Ten aanzien van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde:
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de beelden van de camera van het winkelcentrum, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 4 april 2023 bevinden verdachte, slachtoffer [slachtoffer 2] , de vriendin van [slachtoffer 2] ( [naam vriendin] ) en enkele andere personen zich bij elkaar in het winkelcentrum aan het Bezaanjachtplein in Amsterdam-Noord. Er ontstaat een conflict tussen verdachte en [slachtoffer 2] . Wat precies de aanleiding tot het conflict is geweest blijft onduidelijk. De verklaringen hieromtrent lopen uiteen, terwijl de camerabeelden die zich in het dossier bevinden van een later moment zijn.
Op deze camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 2] verdachte een duw geeft, waarna verdachte achteruit loopt. [slachtoffer 2] loopt vervolgens in de richting van verdachte.
[slachtoffer 2] pakt met zijn rechterhand de jas van verdachte en duwt hem naar de andere kant van de winkelstraat. Hierop draait verdachte zich om en duwt [slachtoffer 2] van zich af.
[slachtoffer 2] maakt met zijn rechterhand een slaande beweging in de richting van de handen van verdachte. Verdachte trapt daarop met zijn linkerbeen in de richting van [slachtoffer 2] , waarop [slachtoffer 2] het linkerbeen van verdachte vastpakt. Beide mannen nemen een vechthouding aan. [slachtoffer 2] maakt een trappende beweging met zijn rechterbeen richting de benen van verdachte maar raakt hem niet.
Verdachte en [slachtoffer 2] lopen uit elkaar. [slachtoffer 2] draait zich dan weer om en loopt een stukje richting verdachte. Verdachte loopt vervolgens richting [slachtoffer 2] en duwt met zijn rechterhand tegen [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] maakt daarop met zijn rechterhand een slaande beweging met zijn vuist richting het hoofd van verdachte, maar raakt hem niet.
Verdachte loopt op [slachtoffer 2] af en maakt een trappende beweging richting de benen van [slachtoffer 2] die vervolgens ten val komt. Verdachte neemt even afstand van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] staat vervolgens snel weer op en loopt op verdachte af. Verdachte staat met gebalde vuisten in een gevechtshouding. Verdachte geeft daarop met zijn rechterhand een vuistslag tegen het gezicht van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] valt daarop achterover en raakt met zijn hoofd de grond.
Zwaar lichamelijk letsel
[slachtoffer 2] is als gevolg van de vuistslag van verdachte achterover gevallen en met zijn hoofd op de grond terecht gekomen. Als gevolg daarvan heeft hij een hersenkneuzing en een schedelbasisfractuur opgelopen. Hij moest enkele dagen kunstmatig in coma worden gehouden, heeft intensieve revalidatie moeten ondergaan en heeft zware medicatie moeten innemen. Als gevolg van het opgelopen hersenletsel is hij een deel van zijn zelfstandigheid kwijt en is hij hulpbehoevend geworden. De rechtbank is van oordeel dat het bij [slachtoffer 2] ontstane letsel gelet op de aard en de gevolgen daarvan naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Vrijspraak zware mishandeling en poging tot zware mishandeling.
Verdachte heeft [slachtoffer 2] in een gevecht tussen hen beiden een vuistslag tegen het gezicht gegeven. [slachtoffer 2] is met zijn hoofd op de grond gevallen en heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Hoewel verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem uitgeoefende geweld, was er geen aanmerkelijke kans aanwezig dat dit ingrijpende gevolg zou intreden, laat staan dat verdachte deze kans bewust had aanvaard. Er lijkt sprake te zijn geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden die er toe heeft geleid dat het letsel zo ernstig is. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op deze verstrekkende gevolgen van zijn handelen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg
De rechtbank acht het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde bewezen, dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met kracht tegen het gezicht te slaan, met zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] als gevolg.
De rechtbank zal hierna, onder 5, het door de verdediging gedane beroep op noodweer bespreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde:
op 17 april 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de hals van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde:
op 4 april 2023 te Amsterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht tegen het gezicht te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] met zijn hoofd tegen de grond ten val is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en een schedelbasisfractuur ten gevolge heeft gehad.

5.Strafbaarheid van het feit en strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
De verdediging heeft een beroep gedaan op (putatief) noodweer dan wel (putatief) noodweerexces.
De rechtbank constateert dat vanaf het moment dat verdachte en [slachtoffer 1] elkaar troffen, verdachte zich opgewonden en agressief naar [slachtoffer 1] gedroeg, terwijl [slachtoffer 1] relatief rustig bleef maar de confrontatie met verdachte niet uit de weg ging en hem ook een aantal keer opzocht.
Op een gegeven moment escaleerde de situatie, waarbij ook [slachtoffer 1] klappen uitdeelde aan verdachte. Zo dit door [slachtoffer 1] naar verdachte uitgeoefende geweld al als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte kan worden aangemerkt, dan was deze aanranding in ieder geval voorbij op het moment dat verdachte een mes tevoorschijn haalde. De stekende bewegingen met het mes in de richting van [slachtoffer 1] waren bovendien niet geboden ter noodzakelijke verdediging. Verdachte had namelijk op meerdere momenten weg kunnen lopen om zich van [slachtoffer 1] te distantiëren. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte op dat moment abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij zich moest verdedigen tegen [slachtoffer 1] . Van noodweer of putatief noodweer is daarom geen sprake geweest.
Ook een hevige gemoedsbeweging bij verdachte als gevolg van een mogelijk daaraan voorafgaande aanranding door [slachtoffer 1] acht de rechtbank niet aannemelijk, te meer nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [slachtoffer 1] geen mes in zijn handen heeft gehad en verdachte ter zitting ook heeft verklaard dat hij geen mes bij [slachtoffer 1] heeft gezien. Verdachte was al agressief en opgefokt bij het begin van de confrontatie en het ligt veel meer voor de hand dat de gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde het gevolg was van zijn drankgebruik en/of de psychische toestand waarin hij op dat moment verkeerde. Bovendien is verdachte na afloop van het incident weer rustig op het bankje gaan zitten. Ook noodweerexces dan wel putatief noodweerexces kan daarom niet worden aangenomen.
De rechtbank verwerpt aldus het beroep op (putatief) noodweer dan wel (putatief) noodweerexces.
Ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde:
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en [slachtoffer 2] zich agressief naar elkaar hebben gedragen. Over en weer is door hen geweld gebruikt waarbij de gemoederen hoog zijn opgelopen. Aanvankelijk heeft [slachtoffer 2] op een agressieve manier verdachte meermalen geduwd. Het werd vervolgens over en weer duwen en het conflict ontaarde in een korte confrontatie, waar door beide mannen trappende bewegingen naar elkaar zijn gemaakt.
Hoewel ook [slachtoffer 2] zich opgefokt gedroeg heeft verdachte niets gedaan om de situatie te de-escaleren. Integendeel, verdachte heeft nadat beide mannen weer uit elkaar waren gelopen, zelf de confrontatie gezocht door weer naar [slachtoffer 2] toe te lopen en hem krachtig te duwen. Nadat [slachtoffer 2] in reactie daarop verdachte probeerde te slaan, trapte verdachte hem onderuit. Toen [slachtoffer 2] weer was opgestaan en naar verdachte was toegelopen sloeg hij hem vervolgens tegen het gezicht, waardoor [slachtoffer 2] achterover op de grond viel.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat het opgefokte gedrag van [slachtoffer 2] dermate bedreigend voor verdachte is geweest dat verdachte genoodzaakt was te handelen zoals hij heeft gedaan. Het door verdachte op [slachtoffer 2] uitgeoefende geweld is veel meer als aanvallend dan als verdedigend aan te merken. Verdachte was zelf opgefokt en agressief en in plaats van weg te gaan of afstand te nemen heeft hij voor de confrontatie gekozen. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregel

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsadvies van 31 juli 2023.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een deels voorwaardelijke straf bepleit, met de geadviseerde bijzondere voorwaarden. De eis van de officier van justitie is echter veel te hoog, zeker nu verdachte bij het opleggen van een voorwaardelijk deel niet in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan twee geweldsdelicten. Bij het eerste incident heeft hij tijdens een vechtpartij in een winkelcentrum in Amsterdam-Noord een man mishandeld door hem tegen het gezicht te slaan. Het slachtoffer is achterover op zijn achterhoofd gevallen en heeft daardoor ernstig hersenletsel opgelopen. Dertien dagen later heeft hij in hetzelfde winkelcentrum met een mes op korte afstand stekende bewegingen gemaakt naar de nek en het lichaam van een andere man.
Verdachte heeft door zijn handelen letsel, pijn, schade en psychisch leed veroorzaakt. De incidenten hebben plaatsgevonden in een winkelcentrum tussen het winkelend publiek. Veel voorbijgangers zijn getuige geweest van het agressieve gedrag van verdachte. De ervaring leert dat dit kan bijdragen aan gevoelens van onveiligheid op straat en in publieke ruimtes.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte diverse malen is veroordeeld voor onder andere vermogens- en geweldsdelicten. Van een veroordeling op 13 januari 2022 ter zake van mishandeling liep hij nog in een proeftijd. Op 21 maart 2023 is hem een voorwaardelijk sepot opgelegd, eveneens met betrekking tot een mishandeling.
De ernst van de feiten en de mate van recidive maken dat een forse gevangenisstraf op zijn plaats is.
In de door de klinisch psychloog mw. S. van Es over verdachte opgemaakte psychologische rapportage van 28 juli 2023 is te lezen dat bij verdachte sprake is van “een andere gespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis, een stoornis in het gebruik van alcohol, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid”.
Er lijkt sprake te zijn van een verslechtering van zijn psychische conditie in de afgelopen periode, waarbij hij tevens kwetsbaarder lijkt te zijn voor psychotische ontregeling. Verdachte was ten tijde van de beide ten laste gelegde feiten onder invloed van alcohol. Zowel de alcoholintoxicatie als ook de antisociale persoonlijkheidsstoornis, in combinatie met de beperkte cognitieve vermogens hebben gemaakt dat betrokkene ten tijde van de beide ten laste gelegde feiten onvoldoende in staat was tot het bepalen van gedragskeuzes en de gevolgen van zijn handelen te overzien. De psycholoog adviseert om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Verdachte heeft een beperkt ziekte-inzicht voor wat betreft de psychotische stoornis. Hij lijkt ook zonder het gebruik van middelen, mogelijk geluxeerd door stress/spanning, psychotisch te kunnen decompenseren. Medicamenteuze behandeling lijkt op dit moment volgens de psycholoog noodzakelijk voor psychiatrische stabiliteit.
Om de kans op recidive te verminderen en verdere maatschappelijke teloorgang te voorkomen, moet worden ingezet op een intensieve behandeling gericht op zowel de verslavingsproblematiek als de psychotische stoornis, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de cognitieve vermogens van verdachte. Een klinische behandeling heeft de voorkeur, echter zou meer intensieve en outreachende ambulante zorg, bij beperkte motivatie voor een klinische opname, ook voldoende mogelijkheden kunnen bieden.
In het reclasseringsadvies van 31 juli 2023 is vermeld dat ook de reclassering een (langdurige) klinische behandeling wenselijk acht om verdachte te stabiliseren, om zijn re-integratie na zijn hechtenis te bevorderen en om de recidivekans te verkleinen. Omdat verdachte echter niet mee wil werken aan een klinische behandeling, acht de reclassering voortzetting van ambulante begeleiding en behandeling op een intensieve en outreachende manier geïndiceerd.
De reclassering schat de kans op recidive en letsel in als gemiddeld tot hoog en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering Inforsa, een ambulante behandeling door het Forensisch FACT Inforsa, begeleid wonen of maatschappelijk opvang, meewerken aan een zinvolle dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en inkomensbeheer en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank neemt de bevindingen van de psycholoog en de reclassering over en zal de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte met de Reclassering Inforsa en het Forensisch FACT Inforsa aan de slag gaat om zijn leven op de rails te krijgen en om te voorkomen dat hij opnieuw de fout in gaat.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest en met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, passend en geboden. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is geëist, mede in aanmerking genomen dat verdachte als gevolg van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Ten aanzien van het beslag
Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- mes (PL1300-2023085102-6329125);
- heft van mes (PL1300-2023085102-6329126).
Deze in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het onder 1 subsidiair bewezengeachte is begaan.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Onder verdachte zijn voorts de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- fust, Heineken (PL1300-2023085102-6329122);
- fust, Heineken (PL1300-2023085102-6329124).
De rechtbank zal bepalen dat deze voorwerpen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] , bijgestaan door mr. F.G.J. Staals, vordert € 985,- aan vergoeding van materiële schade (bebloede en in het ziekenhuis opengeknipte kleding € 350,-, eigen risico zorgverzekering € 385,- en wettelijke eigen bijdrage medicijnen € 250,-), te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter zitting heeft mr. Staals de gevorderde materiële schadevergoeding met € 33,84 verhoogd in verband met een rekening van de huisarts van [slachtoffer 2] . Daarnaast vordert de benadeelde partij
€ 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot vergoeding van materiële schade in zijn geheel en de vordering tot vergoeding van immateriële tot een bedrag van € 7.500,- dient te worden toegewezen, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft afwijzing dan wel niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit. De vordering is op een laat moment ingediend, terwijl het vaststellen van de hoogte van de schade complex is. Op basis van het dossier is onvoldoende vast te stellen in hoeverre het letsel het gevolg is van het handelen van verdachte. Bovendien is sprake van medeschuld.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Zij waardeert deze schade op
€ 985,-(bebloede en beschadigde kleding € 350,-, eigen risico zorgverzekering € 385,- en wettelijke eigen bijdrage medicijnen € 250,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 april 2023. De benadeelde partij zal met betrekking tot het gevorderde bedrag van € 33,84 (rekening huisarts) niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering nu het de rechtbank niet duidelijk is geworden of deze kosten ten laste van verdachte komen dan wel vergoed zijn door de zorgverzekering.
Vast staat voorts dat aan de benadeelde partij door het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 april 2023.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoewel ook de benadeelde partij zich niet onbetuigd heeft gelaten, gaat het naar het oordeel van de rechtbank te ver om aan te nemen dat de door hem geleden schade mede het gevolg is geweest van een omstandigheid die aan hemzelf kan worden toegerekend. Vermindering van de vordering op basis van eigen schuld is dan ook niet aan de orde.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 22 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15-290460-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 13 januari 2022 van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een
gevangenisstrafvan 4 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
2 weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich op een nader te bepalen datum en tijdstip bij Reclassering Inforsa op het adres: Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen door het Forensisch FACT Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde werkt mee aan aanmelding en plaatsing bij een instelling voor begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding in de vorm van werk en/of scholing, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening en inkomensbeheer
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden en werkt mee aan inkomensbeheer als dit noodzakelijk wordt geacht.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
- mes (PL1300-2023085102-6329125);
- heft van mes (PL1300-2023085102-6329126).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
- fust, Heineken (PL1300-2023085102-6329122);
- fust, Heineken (PL1300-2023085102-6329124).
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot een bedrag van
€ 985,-(negenhonderdvijfentachtig euro) aan vergoeding van materiële schade en
€ 10.000,-(tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 10.985,-(tienduizend negenhonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 985,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal
89dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 13 januari 2022 met parketnummer 15-290460-21, namelijk een
gevangenisstraf van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2023.