ECLI:NL:RBAMS:2023:6469

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
13/183556-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk telen en aanwezig hebben van hennep en munitie door 78-jarige verdachte na lange inactiviteit

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 78-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen en aanwezig hebben van hennepplanten. De verdachte werd beschuldigd van het telen van 266 hennepplanten en het aanwezig hebben van 7426 gram hennep in een bedrijfspand in Amsterdam op 29 oktober 2016. Daarnaast was hij in het bezit van munitie van categorie III. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met bijna vijf jaar is overschreden, wat niet aan de verdediging te wijten is, maar aan het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, maar dat de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat moet worden betrokken. De verdachte heeft verklaard dat hij de enige huurder van het pand was en heeft de verantwoordelijkheid voor de hennepkwekerij op zich genomen. De rechtbank heeft de verdediging verworpen die stelde dat de doorzoeking van de woning onrechtmatig was, omdat de politie niet op de hoogte was van de intrekking van de toestemming van de verdachte. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om geen straf of maatregel op te leggen, gezien de hoge leeftijd en verslechterde gezondheid van de verdachte, evenals het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. De verdachte werd schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/183556-18 (Promis)
Datum uitspraak: 21 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1945,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. J.M. Keizer, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 29 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 7426 gram hennep en/of ongeveer 266, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2:
hij op of omstreeks 29 oktober 2016 te Amsterdam munitie van categorie III, te weten
- ( ongeveer) twee 9mm patronen (merk: Luger) en/of
- ( ongeveer) twee 6.35mm patronen (merk: Hirtenberger) en/of
- ( ongeveer) tien .22 Long Rifle-Patronen
voorhanden heeft gehad.

3.Voorvraag

De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren vanwege strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. De verdediging meent dat de officier van justitie niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat enig belang was gediend met het vervolgen van de 78-jarige verdachte na zeven jaar inactiviteit.
De rechtbank overweegt als volgt. Het gaat hier om een zaak, waarin de behandeling ter zitting pas heeft plaatsgevonden bijna zeven jaar na aanhouding van verdachte op verdenking van het bezit van een hennepkwekerij. Als uitgangspunt van de redelijke termijn voor behandeling van een zaak in eerste aanleg geldt een termijn van twee jaar voor het wijzen van een eindvonnis. De redelijke termijn in de zaak van verdachte is gestart op 29 oktober 2016, de dag dat hij in verzekering is gesteld. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel op 29 oktober 2018 afgerond moeten zijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) met bijna vijf jaren is overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan de verdediging te wijten is, maar vooral aan de keuze van het Openbaar Ministerie om verdachte niet eerder te dagvaarden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welk rechtsgevolg aan dit gegeven verbonden moet worden. Overschrijding van de redelijke termijn leidt volgens de Hoge Raad niet, ook niet bij aanzienlijke overschrijdingen, tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank ziet in deze zaak geen reden om van deze vaste lijn af te wijken. De rechtbank zal overeenkomstig de rechtspraak van de Hoge Raad de overschrijding van de redelijke termijn betrekken in de strafmaat.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag:
  • Op 29 oktober 2016 is naar aanleiding van een melding van een mogelijke hennepkwekerij onderzoek ingesteld naar een bedrijfspand aan de [adres 1] . Verdachte heeft de deur van dit bedrijfspand geopend en de politie binnengelaten;
  • Verdachte was ten tijde van de doorzoeking de huurder van het bedrijfspand;
  • In het pand is een deels in werking zijnde hennepkwekerij met 7426 gram henneptoppen en 266 hennepplanten aangetroffen;
  • Naar aanleiding van het aantreffen van de hennepkwekerij is op 30 oktober 2016 de woning van verdachte aan de [BRP-adres] doorzocht, waarbij in totaal veertien patronen munitie zijn aangetroffen;
  • Uit technisch onderzoek is gebleken dat het gaat om munitie van categorie III.
De vraag is of bewezen kan worden dat verdachte de 266 hennepplanten en 7426 gram henneptoppen heeft geteeld en/of aanwezig heeft gehad (feit 1) en/of veertien stuks munitie voorhanden heeft gehad (feit 2).
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 kan worden bewezen. Verdachte is aangetroffen in het pand, heeft het pand vrij lang onder zich gehad als huurder en heeft niet ontkend dat de hennepkwekerij van hem is. Ook had hij de beschikkingsmacht over de hennepkwekerij en de aangetroffen hennep. Het voorhanden hebben van de munitie (feit 2) kan ook worden bewezen, omdat dit in de woning van verdachte is aangetroffen en hij heeft verklaard dat het van hem is.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep bewezen kan worden, maar dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onderdeel ‘opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt’ (feit 1), wegens gebrek aan bewijs. Niet is gebleken dat verdachte enige telingshandelingen heeft verricht, zoals stekken, water geven of knippen. Daarbij komt dat er contra-indicaties zijn dat verdachte de hennepteler is geweest, namelijk zijn hoge leeftijd in combinatie met aanwijzingen dat er ook derden bij betrokken zijn geweest. Verder is aangevoerd dat het enkele feit dat verdachte de huurder van het bedrijfspand is niet zonder meer kan leiden tot de conclusie dat hij daarmee ook de teler van de hennep is geweest.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat de woning van verdachte ten onrechte is binnengetreden zonder machtiging of toestemming. Verdachte heeft aanvankelijk toestemming gegeven voor de doorzoeking, maar is daar enkele minuten later op teruggekomen. Desondanks is de woning binnengetreden op een moment dat verdachte zijn toestemming al had ingetrokken. Dit maakt de doorzoeking van de woning onrechtmatig. Als gevolg hiervan dienen alle goederen die tijdens de doorzoeking zijn aangetroffen in de woning te worden uitgesloten van het bewijs, zodat vrijspraak dient te volgen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de aangetroffen 266 hennepplanten heeft geteeld en aanwezig heeft gehad en overweegt daartoe als volgt. Verdachte is aangetroffen in een bedrijfspand, waar door de politie een in werking zijnde hennepkwekerij met 7426 gram henneptoppen en 266 hennepplanten is aangetroffen. Verdachte is ook diegene die de deur heeft opengedaan voor de politie en die - naar later blijkt - de enige huurder van het pand blijkt te zijn. Verdachte heeft in zijn verhoor na zijn aanhouding ook verklaard dat hij de enige huurder is en dat hij de verantwoordelijkheid neemt voor de hennepkwekerij. Op vragen van de politie over andere huurders of gebruikers van het pand heeft verdachte geen antwoord willen geven. Ook nadien heeft verdachte niets verklaard over de betrokkenheid van eventuele derden. Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte betrokken is geweest bij de teelt van de 266 hennepplanten. Dat er bij het kweken mogelijk ook anderen bij betrokken waren doet hieraan niet af. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Feit 2
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. De rechtbank gaat hier niet in mee en overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 28 van het procesdossier blijkt dat verdachte, die zich op het politiebureau bevond, op 29 oktober 2016 om 21:30 uur toestemming heeft gegeven aan verbalisanten om zijn woning te betreden. Enkele minuten later heeft verdachte, na overleg met zijn advocaat, zijn toestemming ingetrokken. Om 21.58 uur zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met de sleutel van verdachte de woning binnengetreden in de veronderstelling dat er toestemming was. Om 22:02 uur is aan de verbalisanten – die op dat moment al in de woning waren – telefonisch medegedeeld dat verdachte de toestemming had ingetrokken, waarna zij de woning direct hebben verlaten. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de informatie dat de toestemming was ingetrokken de verbalisanten niet heeft bereikt voordat zij de woning zijn binnengetreden. Zodra de verbalisanten met deze informatie bekend waren, hebben zij de woning direct verlaten. De rechtbank is van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden geen sprake is van een vormverzuim, zodat de in de woning aangetroffen goederen niet hoeven te worden uitgesloten van het bewijs. Het verweer van de raadsman slaagt niet.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de veertien stuks munitie voorhanden heeft gehad (feit 2), op grond van het proces-verbaal van doorzoeking van de woning en de bekennende verklaring van verdachte.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
op 29 oktober 2016 te [plaats] in een pand aan [adres 1] opzettelijk heeft geteeld 266 hennepplanten en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 7426 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Ten aanzien van feit 2:
op 29 oktober 2016 te Amsterdam munitie van categorie III, te weten
- twee 9mm patronen (merk: Luger) en
- twee 6.35mm patronen (merk: Hirtenberger) en
- tien .22 Long Rifle-Patronen
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Geen straf of maatregel

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten geen straf of maatregel zal worden opgelegd in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, de gezondheid en hoge leeftijd van verdachte en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – in overeenstemming met de eis van de officier van justitie – te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat een onvoorwaardelijke straf niet passend is, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in onderhavige zaak. In het geval dat de rechtbank vindt dat een straf opgelegd zou moeten worden, dan is een voorwaardelijke straf op zijn plaats.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte zal geen straf of maatregel worden opgelegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen en aanwezig hebben van hennep(planten). Het gebruik van hennep is niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar leidt vaak tot negatieve maatschappelijke effecten, overlast voor buurtbewoners en is indirect de oorzaak van vele (andere) vormen van criminaliteit.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Zoals hiervoor onder 3.1 al is vermeld, is de redelijke termijn met bijna vijf jaar overschreden. Waarom het zo lang heeft geduurd voordat verdachte werd gedagvaard, is niet duidelijk geworden. Verdachte heeft hierdoor onnodig lang in onzekerheid verkeerd.
Daarbij komt dat verdachte inmiddels 78 jaren oud is en dat zijn gezondheid verslechtert. Verder blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 juli 2023 van verdachte dat hij niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit en dat hij ook na de onderhavige feiten niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een straf op dit moment geen redelijk doel meer dient. Verdachte wordt daarom, in overeenstemming met artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en C.A.R. Bleijendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2023.
[..]