ECLI:NL:RBAMS:2023:6468

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
13/124737-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met vuurwapen en bezit van munitie in Amsterdam na conflict over onbetaalde factuur

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte had op 15 mei 2023 in Amsterdam een (niet werkend) vuurwapen en bijbehorende munitie in zijn bezit en gebruikte deze om een klant te bedreigen na een conflict over een onbetaalde factuur. Het vuurwapen lag binnen handbereik in zijn kantoor, met het kennelijke doel om te dreigen indien nodig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het vuurwapen daadwerkelijk heeft gebruikt om de aangever te bedreigen, hoewel hij niet volledig schuldig werd bevonden aan het uiten van bedreigende woorden. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met het vuurwapen wettig en overtuigend bewezen was, terwijl de bedreigende woorden niet konden worden bewezen door gebrek aan ondersteunend bewijs. De verdachte heeft bekend dat hij het vuurwapen en de munitie voorhanden had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden opgelegd zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/124737-23 (Promis)
Datum uitspraak: 21 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. van der Veen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Konya naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 15 mei 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen op voornoemde [aangever] te richten en/of door voornoemde [aangever] (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen: ‘Ik sla jou helemaal lam en ik schiet jullie beiden af’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Feit 2:
hij op of omstreeks 15 mei 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Kimar, type/model 1911, kaliber 7,65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad, en/of (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten 4 patronen, kaliber 7,65 mm, voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten kunnen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag:
  • Verdachte houdt een autogarage in Amsterdam, waar aangever [aangever] zijn auto ter reparatie heeft aangeboden;
  • Aangever is op 15 mei 2023 met een andere (onbekend gebleven) man naar de garage van verdachte toegegaan.
  • In de garage is tussen verdachte en aangever onenigheid ontstaan over (de toestemming voor het verrichten van) reparaties aan de auto van aangever en betaling van de factuur voor die reparaties;
  • Verdachte heeft een tas gepakt met daarin een vuurwapen en zijn hand in de tas gedaan;
  • Op enig moment hebben aangever en de andere man de garage verlaten;
  • Na zijn bezoek aan de garage heeft aangever direct de politie gebeld en melding gemaakt van een bedreiging met een vuurwapen door verdachte jegens hem. Dit vuurwapen zat volgens aangever in een tas die zich in het kantoor van verdachte bevond;
  • Kort na de melding van aangever heeft de politie ter plaatse het vuurwapen en bijbehorende munitie aangetroffen in een tas in het kantoor van verdachte;
  • Op het vuurwapen zijn DNA-sporen van verdachte aangetroffen;
  • De slagpin in het vuurwapen miste, waardoor geen schoten konden worden gelost met het vuurwapen;
De vraag is of bewezen kan worden dat verdachte voornoemd vuurwapen ook op aangever heeft gericht en daarbij de woorden ‘Ik sla jou helemaal lam en ik schiet jullie beiden af’ heeft gezegd (feit 1). Feit 2 wordt door verdachte bekend.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 kan worden bewezen. Uit de aangifte blijkt dat verdachte het vuurwapen uit de tas heeft gepakt en op aangever heeft gericht. Aangever omschreef de kleur/camouflagevlekken op het wapen en kon vertellen waar het wapen was. De verklaring van verdachte dat hij enkel zijn hand in de tas heeft gestopt, maar het wapen daar niet uit heeft gehaald, is niet aannemelijk. Verdachte moet wel worden vrijgesproken van het uiten van de woorden “Ik sla jou helemaal lam en ik schiet jullie beiden af”, omdat daar onvoldoende bewijs voor is.
Feit 2
Ook het tweede feit kan worden bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van onderzoek aan het wapen en de munitie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
Ten aanzien van de bedreiging heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs. Verdachte ontkent dat hij aangever heeft bedreigd. Verdachte heeft aangegeven dat hij zijn hand in de tas had gestoken en dat aangever toen het kantoor uitliep. Het is mogelijk dat aangever het wapen heeft gezien toen hij zich daarbij omdraaide. Verdachte haalde pas op dat moment het vuurwapen uit de tas, maar verdachte heeft het vuurwapen niet op aangever gericht. Daarbij komt dat aangever niets heeft verklaard over de opvallende felblauwe vlekken op het wapen, welke hij wel gezien had moeten hebben als verdachte het wapen op hem had gericht. Kortom, de omschrijving van het wapen door aangever is onvoldoende gedetailleerd en dit kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat verdachte het wapen op aangever heeft gericht. Verder hebben beide getuigen niets verklaard over een wapen. Verdachte moet dus worden vrijgesproken. Met betrekking tot het onderdeel “Ik sla jou helemaal lam en ik schiet jullie beiden af” sluit de raadsman zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
Feit 2
De raadsman heeft zich ten aanzien van het voorhanden hebben van een wapen (feit 2) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een vuurwapen op hem te richten en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte ontkent niet dat hij het vuurwapen uit de tas heeft gehaald toen aangever nog in zijn kantoor was. Dat verdachte het vuurwapen pas uit zijn tas haalde toen aangever en de andere man wegliepen, zoals verdachte verklaart, acht de rechtbank niet aannemelijk. Aangever heeft immers een gedetailleerde omschrijving van het wapen gegeven en heeft het wapen dus enige tijd moeten kunnen zien. Zo heeft aangever verklaard over vlekken/camouflage bij het handvat en de zijkant van het wapen en dat het wapen van donker grijs metaal is. Hij schat dat het wapen ongeveer 20 centimeter groot is. Ook geeft hij aan dat er een deel bovenop het wapen zat wat kon schuiven. In het dossier bevinden zich foto’s van het vuurwapen, waarop onder meer is te zien dat het wapen aan de zijkant en rond de kolf is voorzien van (afbladderende) blauwe verf. Dit komt overeen met de omschrijving die aangever daarvan geeft.
Daarnaast heeft aangever specifiek verklaard over de tas waarin het wapen zat. Het vuurwapen is ook in die tas op een kast in het kantoor van verdachte aangetroffen door verbalisanten, direct nadat aangever hiervan melding heeft gemaakt bij de politie.
Verdachte heeft daarentegen wisselend verklaard over het moment dat hij het wapen pakte. Aanvankelijk heeft hij verklaard dat hij niets van het vuurwapen wist. Uiteindelijk heeft hij, na kennisneming van het dossier, bij de raadkamer gevangenhouding en de politie een verklaring afgelegd. In het politieverhoor heeft hij eerst verklaard dat hij zijn emoties niet onder controle had, dat hij zijn tas heeft gepakt en zijn hand erin stak en dat aangever toen wegging. Daarna verklaart hij dat ‘die man’ (vermoedelijk de onbekend gebleven man die met aangever mee was) al weg was toen hij het wapen uit de tas pakte en dat aangever al weg ging toen hij de tas pakte. Als hem wordt gevraagd hoe het dan kan dat aangever weet dat er een vuurwapen was, verklaart aangever dat hij misschien achterom heeft gekeken.
Al met al acht de rechtbank de verklaring van aangever, dat verdachte het vuurwapen op hem heeft gericht, overtuigend. Die verklaring wordt ondersteund door bevindingen van de politie over de uiterlijke kenmerken van het vuurwapen. Het alternatieve scenario dat verdachte daar tegenover heeft gesteld vindt de rechtbank onaannemelijk.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte deels moet worden vrijgesproken, namelijk van de zinsnede “Ik sla jou helemaal lam en ik schiet jullie beiden af”, wegens een gebrek aan ondersteunend bewijs.
Feit 2
Ook het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie (feit 2) kan bewezen worden, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van onderzoek aan het wapen en de munitie.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 15 mei 2023 te Amsterdam [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een vuurwapen op voornoemde [aangever] te richten.
Feit 2:
op 15 mei 2023 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Kimar, type/model 1911, kaliber 7,65 mm, voorhanden heeft gehad, en (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten 4 patronen, kaliber 7,65 mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand zal worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en met een proeftijd van twee jaren. Bij de proeftijd moeten ook de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden worden opgelegd, zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte vrijwel geen veroordelingen op zijn strafblad heeft staan en dat verdachte al eerder dat bij de raadkamer gevangenhouding een bekennende verklaring omtrent het bezit van het wapen heeft willen afleggen, maar dat het plannen van het verhoor bij de politie niet is gelukt. Verder is verdachte bereid om mee te werken aan de voorgestelde bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht. De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een grote impact zou hebben op zijn bedrijf en op de omgang met zijn kinderen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft een (niet werkend) vuurwapen en bijbehorende munitie in bezit gehad en deze gebruikt om een klant van hem te bedreigen na een conflict over een onbetaalde factuur. Dit wapen en de munitie lagen binnen handbereik op een kast achter het bureau in het kantoor van verdachte, met het kennelijke doel om hiermee te kunnen dreigen indien dit nodig was. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en munitie brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Het bezit daarvan leidt maar al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. In onderhavig geval heeft verdachte het vuurwapen ook daadwerkelijk gebruikt om een ander te bedreigen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken hebben vastgesteld. Voor het bezit van één pistool in een woning wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Strafverzwarend is dat hij het wapen binnen handbereik had en bij een bedreiging heeft gebruikt. Voor het bezit van 1-50 patronen wordt een geldboete als uitgangspunt genoemd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 juli 2023. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke misdrijven.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 29 augustus 2023, opgesteld door [reclasseringswerker] . Hieruit blijkt, samengevat, het volgende. Verdachte is woonachtig bij zijn vader en verblijft geregeld bij zijn vrouw in Rotterdam. Hij is eigenaar van een autogarage en kan rondkomen van de inkomsten hiervan. Er is geen sprake van schuldenproblematiek en er zijn geen aanwijzingen voor (problematisch) middelengebruik. Verdachte heeft twee kinderen uit een eerdere relatie, waarmee hij een omgangsregeling heeft. Er zijn enige zorgen om het psychosociaal functioneren, mede gelet op de manier van handelen wat heeft geleid tot onderhavige feiten. Er lijkt bij verdachte sprake te zijn van impulsief gedrag en een gebrekkige zelfbeheersing. De reclassering schat het risico op recidive in als laag tot gemiddeld en adviseert een deels voorwaardelijke straf met daarbij een meldplicht en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden als bijzondere voorwaarden. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt door de reclassering onwenselijk geacht, gelet op het feit dat dat tot gevolg zal hebben dat verdachte zijn garage zal moeten sluiten omdat het een eenmanszaak betreft. Er bestaan geen contra-indicaties voor oplegging van een geldboete of een taakstraf.
Strafoplegging
Gelet op het voorgaande, vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie een passende straf. Aan verdachte wordt dan ook een taakstraf van 240 uren met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van 2 jaar, opgelegd. De rechtbank acht een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk om verdachte van de ernst van zijn handelen te doen doordringen. Daarnaast vormt een voorwaardelijke straf met een proeftijd van twee jaar een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Gelet op de proceshouding van verdachte en de zorgen om zijn psychosociaal functioneren, legt de rechtbank ook de bijzondere voorwaarden op zoals geadviseerd door de reclassering.

8.Beslag

Onttrekking aan het verkeer
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de in beslag genomen goederen moeten worden onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt. De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een pistool (goednummer: 6341688) en vier stuks munitie (goednummer: 6341689), dienen onttrokken te worden aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder feit 1 en 2 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering:
- Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering wanneer hij hiervoor uitgenodigd wordt, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden:
- Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 pistool (goednummer: 6341688);
  • 4 stuks munitie (goednummer: 6341689).
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en C.A.R. Bleijendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2023.
[(...)]