Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De vordering
3.Grondslag van de vordering
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel
gemiddeldedagomzet. Het werken met een gemiddelde dagomzet impliceert al dat er rekening mee is gehouden dat veroordeelde niet op elke dag in de bewezenverklaarde periode wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Veroordeelde heeft zelf geen inzicht willen geven in zijn dagomzet, waardoor de rechtbank niet anders kan dan het werken met een gemiddelde dagomzet. Gelet op het voorgaande laat de rechtbank in het midden of uit de door de raadsvrouw overlegde stukken daadwerkelijk kan blijken dat veroordeelde op vakantie is geweest. In het verlengde daarvan wijst de rechtbank erop dat het op vakantie zijn niet betekent dat de handel in verdovende middelen en het onderhouden van de daarvoor relevante contacten niet kan worden voortgezet vanaf een vakantieadres.
5.De verplichting tot betaling
6.Toepasselijke wettelijke voorschriften
7.Beslissing
€15.806 (vijftienduizend achthonderdenzes euro).
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€15.806 (vijftienduizend achthonderdenzes euro)aan de Staat.
316 (driehonderdenzestien) dagen.