ECLI:NL:RBAMS:2023:6457

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
13/029081-23 (was 13/751960-16)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering en bevel tot tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf in Nederland

Op 28 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Katowice, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1983, was in Nederland verblijvend en had een vrijheidsstraf van twee jaar en zes maanden te ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, wat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dit ontsloeg de rechtbank niet van haar verplichting om een beslissing te nemen.

De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale banden met Nederland heeft. De rechtbank oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kan worden overgenomen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/029081-23 (was 13/751960-16)
Datum uitspraak: 28 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 18 november 2016 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 16 november 2015 door
the Circuit Court in Katowice(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
verblijvend op het adres: [verb] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB is op de zitting van 17 januari 2017 aangehouden om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zijn gelijkstellingsverweer nader te onderbouwen. De behandeling van het EAB is op de zitting van 22 juni 2017, nadat de rechtbank vastgesteld had dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, opnieuw aangehouden in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak [naam] . [2]
De behandeling van het EAB is op de zitting van 19 juli 2023 wederom aangehouden om de daarbij afwezige opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen bij een volgende behandeling alsnog aanwezig te zijn.
De behandeling van het EAB heeft vervolgens plaatsgevonden op de zitting van
14 september 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. B. Wernik, advocaat in Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [4]
Op de zitting van 28 september 2023 is het onderzoek, met voorafgaande toestemming van partijen, enkelvoudig gesloten, waarna direct uitspraak is gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the Katowice-Zachód District Court in Katowicevan 20 januari 2010 met referentie
III K 388/09.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, één maand en 23 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [5]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
5 januari 2017 volgt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces dat tot het onder 3 genoemde vonnis heeft geleid. Wel is een oproeping voor het proces door de opgeëiste persoon op 15 december 2009 persoonlijk in ontvangst genomen. Daarbij is hij er op gewezen dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet bij het proces zou verschijnen, hetgeen ook gebeurd is.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond doet zich dan ook niet voor.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
t.a.v. feit 1:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
t.a.v. feit 2:
diefstal
t.a.v. feit 3:
mishandeling
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft op de zitting van 22 juni 2017 vastgesteld dat de opgeëiste persoon gelijk kon worden gesteld met een Nederlander. Gelet op het standpunt van de officier van justitie op de zitting van
19 juli 2023 dat de opgeëiste persoon zijn duurzaam verblijfsrecht heeft verloren, heeft de raadsman stukken overlegd om aan te tonen dat de opgeëiste persoon niet meer dan twee jaar afwezig is geweest en derhalve zijn duurzaam verblijfsrecht niet heeft verloren.
De officier van justitie heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Zoals hiervoor is overwogen heeft de rechtbank op 22 juni 2017 vastgesteld dat de opgeëiste een duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen. De rechtbank moet beoordelen of de opgeëiste persoon zijn verkregen duurzaam verblijfsrecht in de daaropvolgende periode heeft verloren. Hiervan is alleen sprake wanneer de opgeëiste persoon twee jaar achtereenvolgens niet in Nederland heeft verbleven. Op basis van de door de raadsman (voorafgaand, tijdens en direct na de zitting van 14 september 2023) overgelegde stukken is aannemelijk dat dit niet het geval is. [6] Uit de overgelegde arbeidsovereenkomsten volgt dat de opgeëiste persoon in Nederland is blijven werken en Nederland niet voor meer dan twee opeenvolgende jaren heeft verlaten.
Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 27 februari 2017 volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht naar verwachting niet zal verliezen ten gevolge van de aan hem in Polen opgelegde straf of maatregel. Uit een bericht van de IND van 6 juli 2023 volgt dat deze verwachting ongewijzigd is.
Ook aan de tweede voorwaarde is dus voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285, 300, 310 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Katowice(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is afzonderlijk opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.De rechtbank stelt vast dat de uitspraak in de zaak [naam] in deze uitspraak geen inhoudelijke bespreking meer behoeft, omdat het antwoord op de in die zaak spelende rechtsvraag inmiddels vaste jurisprudentie is geworden en de Overleveringswet per 1 april 2021 ook is gewijzigd.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
5.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.Met instemming van partijen is besloten om het onderzoek pas op de uitsprakenzitting van 28 september 2023 enkelvoudig te sluiten, zodat na de zitting van 14 september 2023 door de raadsman nog enkele stukken overgelegd konden worden.