ECLI:NL:RBAMS:2023:6456

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/732573 / HA RK 23-126
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van BKR-registratie door verzoekster na schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoekster] tot verwijdering van haar BKR-registratie. [Verzoekster] had in 2005 een hypotheek afgesloten bij ING Bank N.V. voor de financiering van een woning. Door financiële problemen, die voortvloeiden uit het faillissement van haar onderneming in 2008, ontstonden er betalingsachterstanden. ING heeft in 2009 de hypothecaire lening opgezegd en de woning geveild, wat resulteerde in een restschuld van € 77.575,05. Na een periode van schuldenlast heeft [verzoekster] in 2019 deelgenomen aan de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP), die eind 2021 succesvol is afgerond. Ondanks haar verzoek om verwijdering van de BKR-registratie, heeft ING dit afgewezen, wat leidde tot de huidige procedure.

De rechtbank heeft de belangen van [verzoekster] zwaarder laten wegen dan die van ING. [Verzoekster] heeft aangetoond dat haar huidige woonsituatie onhoudbaar is en dat de BKR-registratie haar belemmert in het verkrijgen van een nieuwe woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoekster] haar leven weer op de rit heeft en financieel stabiel is. De rechtbank heeft ING veroordeeld om de BKR-registratie binnen een week te verwijderen en heeft de proceskosten aan ING opgelegd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/732573 / HA RK 23-126
Beschikking van 26 oktober 2023
in de zaak van
[verzoekster],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. M. de Boorder,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. D.J. Posthuma.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en ING worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 19 april 2023 ingediende verzoekschrift, met bijlagen,
  • de tussenbeschikking van 1 juni 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 6 september 2023;
  • de brief van 4 september 2023 met bijlage 25 t/m 29 van [verzoekster] ;
  • de brief van 8 september 2023 met bijlage 30 van [verzoekster] ;
  • de mondelinge behandeling van 11 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt die zich in het dossier bevinden en door de advocaten van partijen spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
In december 2005 heeft [verzoekster] met haar toenmalige partner voor de financiering van een woning een hypotheek (met contractnummer [nummer] ) afgesloten bij ING. De financiering bedroeg € 202.500,00 en had een looptijd van 30 jaar.
2.2.
In diezelfde periode dreef [verzoekster] samen met haar toenmalige partner een onderneming die meerdere sushirestaurants exploiteerde. In 2007/2008 verslechterde de financiële situatie van deze onderneming en is de onderneming in staat van faillissement verklaard. Vanaf toen zijn achterstanden ontstaan in de betaling van de maandtermijnen van de hypothecaire geldlening. Daarnaast zijn andere schulden ontstaan.
2.3.
In 2008 is ING overgegaan tot het opeisen van het uitstaande bedrag. ING heeft in 2009 uiteindelijk besloten de hypothecaire geldlening op te zeggen en gebruik gemaakt van haar recht van parate executie. De woning van [verzoekster] is eind 2009 geveild en door ING verkocht voor een bedrag van € 147.788,79. Hierdoor is een restschuld ontstaan van € 77.575,05.
2.4.
ING heeft hierna meermalen om de terugbetaling van het openstaande bedrag onder het hypothecaire krediet verzocht. [verzoekster] heeft in deze periode deels afgelost op haar schuld aan ING.
2.5.
Voor haar schulden heeft [verzoekster] in 2017 hulp gezocht. De Kredietbank Nederland heeft voor [verzoekster] een schuldhulpverleningstraject opgezet waarbij [verzoekster] sinds 2018 werd begeleid door een budgetbeheerder. In december 2019 is [verzoekster] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: WSNP). ING heeft haar vordering ingediend bij de bewindvoerder.
2.6.
De WSNP is eind 2021 afgerond als gevolg van een schuldeisersakkoord. ING heeft op basis van de slotuitdelingslijst € 18.363,31 ontvangen en heeft een bedrag van
€ 72.000,00 moeten afschrijven op haar vordering.
2.7.
[verzoekster] staat als gevolg van de hypothecaire geldlening negatief geregistreerd in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) bij het Bureau Kredietregistratie (BKR). Op
8 maart 2022 is een achterstandscodering A, op 27 november 2019 een bijzonderheidscode 2 en op 18 oktober 2021 een bijzonderheidscodering 3 geplaatst. Dit houdt in dat een kredietfaciliteit is verleend, hierop een achterstand is ontstaan, de (rest)vordering is opgeëist en een bedrag van minstens € 250,00 is afgeboekt. De registratie is voorzien van een werkelijke einddatum op 18 oktober 2021 en blijft in beginsel zichtbaar tot oktober 2026.
2.8.
Bij brief van 6 december 2022 heeft Dynamiet.nl voor [verzoekster] aan ING verzocht om verwijdering van voornoemde registratie. ING heeft dit verzoek afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt, samengevat, om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, ING te veroordelen om de BKR-registraties te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van ING in de proceskosten en nakosten.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat de BKR-registratie niet langer proportioneel is, dat de belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen en dat de registratie daarom vroegtijdig moet worden verwijderd.
3.3.
ING voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de BKR-registratie op zichzelf juist is. Het gaat in deze zaak om de vraag of de bijzonderheidscoderingen moeten worden verwijderd voordat de vijfjaarstermijn verstrijkt. De rechtbank licht hierna eerst in het algemeen toe wat de regels zijn als iemand wil dat een BKR-registratie wordt verwijderd en op welke manier een verzoek tot verwijdering wordt beoordeeld. Daarna zal de rechtbank het verzoek van [verzoekster] beoordelen aan de hand van dat toetsingskader.
Toetsingskader
4.2.
Een BKR-registratie is aan te merken als het verwerken van persoonsgegevens waarop de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing is. Op grond van artikel 21 lid 1 AVG kan een persoon (hier [verzoekster] ) vanwege zijn specifieke situatie bezwaar maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder f AVG. De verwerkingsverantwoordelijke (in dit geval ING) moet het bezwaar honoreren, tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert voor de verwerking die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering. Als het bezwaar wordt gehonoreerd, dan moet de verwerkingsverantwoordelijke op grond van artikel 17 lid 1 onder c AVG de persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging wissen. Als de verwerkingsverantwoordelijke het bezwaar niet honoreert, dan kan de betrokkene de rechter zo nodig om een doeltreffende voorziening vragen (artikel 79 AVG en artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming). De rechter toetst of de verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen (het doel van de kredietregistratie) in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene (overweging 69 AVG). Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: enerzijds het beschermen van de consument tegen overkreditering en anderzijds het beschermen van kredietverstrekkers tegen consumenten die financiële verplichtingen niet (kunnen) nakomen.
4.3.
De belangenafweging moet worden gemaakt aan de hand van de feiten en omstandigheden die op het moment van de afweging bekend zijn. Bij deze afweging kunnen dus ook feiten en omstandigheden worden betrokken die zich na de registratie hebben voorgedaan. Bij een dergelijke registratie en de handhaving daarvan moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het doel van de verwerking en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor hem minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt.
4.4.
Bij een verzoek op grond van artikel 21 AVG moet de verwerkingsverantwoordelijke ingaan op de door de betrokkene aangedragen – en naar vermogen onderbouwde – met zijn specifieke situatie verband houdende redenen voor bezwaar. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het bezwaar in het geval van een code A, 2 en/of 3 zijn bijvoorbeeld:
- de omvang van de schuld en/of de achterstand;
- of een eventuele betalingsregeling goed is nagekomen;
- de reden voor (het ontstaan en voortbestaan van) de achterstand en de mate van verwijtbaarheid;
- de huidige financiële situatie van betrokkene (waaronder het inkomen) en als deze weer stabiel is: hoe lang al;
- of betrokkene andere schulden heeft;
- of sprake is geweest van ernstige (al dan niet structurele) wanbetaling;
- de omstandigheid dat betrokkene met de lening (bijvoorbeeld voor de koop van een woning) niet kan wachten tot de vijfjaarstermijn is verstreken (bijvoorbeeld vanwege gezins- en woonsituatie);
- het verstrijken van de tijd sinds het inlossen van de schuld.
Het verzoek van [verzoekster]
4.5.
[verzoekster] heeft toegelicht dat haar huidige woonsituatie niet voldoet en dat het daarom van groot belang is dat zij een woning kan kopen, maar dat dit door de BKR-registratie niet mogelijk is. Momenteel woont zij met haar twee kinderen in een huurwoning, maar deze woning is om meerdere redenen niet geschikt. De huidige woning van [verzoekster] is te krap om de twee kinderen van [verzoekster] een eigen slaapkamer te bieden. Gelet op de medische indicaties van de kinderen (een van haar kinderen is autistisch en de ander heeft adhd) is de huidige woning te klein wat voor veel stress en conflict zorgt thuis. [verzoekster] dient voor haar werk en voor haar kinderen in de omgeving van [woonplaats] te blijven wonen. De kinderen hebben omgang met hun vader en zitten in [woonplaats] op school. Geschikte woningen in de private huursector in de omgeving [woonplaats] zijn zeer schaars en voor zover die al beschikbaar zijn, zeer duur. Dit betekent dat [verzoekster] maandelijks meer lasten betaalt dan wanneer zij een vergelijkbare woning koopt. Op de mondelinge behandeling heeft zij daarbij toegelicht dat er ten tijde van de mondelinge behandeling slechts één huurwoning met drie slaapkamers in [woonplaats] beschikbaar was voor een periode van negen maanden. Daar komt bij dat ook voor huurwoningen veel secundaire voorwaarden worden gesteld, zoals ook het overleggen van een BKR-overzicht. Bescherming door middel van een BKR-registratie is bovendien niet langer nodig. De registratie is het gevolg van de lange nasleep van de problemen van het ten onder gaan van de onderneming van [verzoekster] en ligt daarbij grotendeels aan het instorten van de economie in 2008/2009. Hierdoor is de woning van [verzoekster] tegen een zeer laag bedrag verkocht, waardoor een restschuld is ontstaan. Door het faillissement is [verzoekster] haar onderneming kwijtgeraakt en daardoor al haar inkomsten verloren. Tegelijkertijd heeft [verzoekster] relationele problemen gekregen en is het een tijd ook op mentaal vlak niet goed met haar gegaan. In 2017 heeft [verzoekster] hulp gezocht en is uiteindelijk een WSNP-traject opgestart. Daarin heeft zij volledig naar vermogen afgelost en is haar een schone lei verleend. [verzoekster] heeft zich in het traject van de Kredietbank Nederland en de WSNP uiterst proactief opgesteld en is inmiddels geruime tijd financieel stabiel.
4.6.
ING stelt zich op het standpunt dat de belangen bij de instandhouding van de BKR-registratie zwaarder wegen dan de belangen bij verwijdering daarvan. Zij heeft toegelicht dat [verzoekster] jarenlang in een problematische schuldensituatie heeft verkeerd en in diezelfde periode te maken heeft gehad met een meeromvattende problematiek, waarbij [verzoekster] zelf stelt dat zij vanaf 2017 met behulp van derden heeft geprobeerd die problemen het hoofd te bieden. In financiële zin heeft dat er uiteindelijk toe geleid dat de gezamenlijke schuldeisers in 2021 ruim € 150.000,00 moesten afboeken. Voor ING ging het om € 72.000,00. Daarbij geldt dat [verzoekster] haar WSNP traject heeft afgerond met een gift van haar familie. ING betwist dat [verzoekster] financieel stabiel is. Zo heeft zij nog steeds aanzienlijke betalingsverplichtingen aan bijvoorbeeld de Belastingdienst. Bovendien is ING van mening dat de financiële situatie de nodige vragen oproept, ook of [verzoekster] met haar fulltime dienstverband en de net opgerichte vennootschappen niet te veel hooi op haar vork neemt. Het is daarom nog steeds van belang dat de financiële sector wordt beschermd en de informatie over [verzoekster] in het BKR-register kenbaar is. De door [verzoekster] gestelde belangen om een woning te kopen wegen hier niet tegenop. Volgens ING moeten in [woonplaats] en omgeving best geschikte huurwoningen zijn, als de woonsituatie op dit moment niet aan de wensen voldoet.
Belang [verzoekster] weegt zwaarder
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van [verzoekster] in dit specifieke geval zwaarder weegt dan het belang van de kredietinstellingen. Hierna wordt toegelicht waarom de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
4.8.
ING heeft er terecht op gewezen dat [verzoekster] in het verleden meerdere schulden had en er ook lange tijd over heeft gedaan om uit deze schuldenproblematiek te komen. [verzoekster] heeft echter genoegzaam aangevoerd dat zij haar leven inmiddels geruime tijd goed op de rit heeft. [verzoekster] werkt al jaren in het familiebedrijf van haar broer, sinds begin 2022 als manager en voert sinds november 2022 een eigen onderneming om administratiewerkzaamheden voor derden uit te voeren. Als gevolg hiervan heeft [verzoekster] een aanzienlijk spaarvermogen en is haar financiële situatie stabiel. De door ING geuite vraagtekens bij de hoeveelheid werkzaamheden, het inkomen van [verzoekster] en liquiditeit van haar werkgever zijn onvoldoende onderbouwd en bovendien door [verzoekster] voldoende gemotiveerd weersproken. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [verzoekster] zich in het traject van de Kredietbank Nederland en de WSNP uiterst proactief heeft opgesteld. Zowel de behandelaar van het traject van de Kredietbank Nederland als haar voormalige bewindvoerder in de WSNP hebben immers verklaard dat zij uiterst tevreden zijn over de manier waarop [verzoekster] zich heeft opgesteld ten tijde van hun hulpverlening. De voormalige bewindvoerder heeft daarnaast verklaard dat het in het dossier van [verzoekster] opvallend was dat zij haar altijd tijdig en volledig informeerde en onmiddellijk reageerde op de vragen die zij had. Vanuit haar optiek was de zelfredzaamheid van [verzoekster] bovengemiddeld. De rechtbank weegt ook mee dat de schulden zijn ontstaan als gevolg van het faillissement van de onderneming van [verzoekster] en haar toenmalige partner in een economisch slechte periode (2008). Hierdoor heeft [verzoekster] lange tijd in financiële moeilijkheden gezeten. [verzoekster] is er in die periode in geslaagd de kleinere schulden af te lossen. Drie grote schulden, twee zakelijke kredieten en de hypothecaire geldlening van ING, bleken voor haar onoplosbaar. In 2017 heeft zij uiteindelijk hulp gezocht bij de Kredietbank en haar financiën onder controle gekregen. [verzoekster] heeft ook psychische hulp gezocht en uit het eindverslag van haar psycholoog in 2019 blijkt dat de behandeling met succes is afgerond. Het is begrijpelijk dat [verzoekster] haar schuldensituatie achter zich wil laten en ten behoeve van haar gezin een koopwoning wil aanschaffen. [verzoekster] heeft de noodzaak hiervan voldoende duidelijk gemaakt. Het is goed te begrijpen dat haar huidige huurwoning niet voldoet gezien de medische indicatie van haar kinderen. Het primaire verzoek van [verzoekster] zal worden toegewezen.
4.9.
De verzochte dwangsommen zullen worden afgewezen. De rechtbank geeft geen reden om aan te nemen dat ING geen gevolg zal geven aan deze beschikking.
4.10.
De rechtbank veroordeelt ING in de proceskosten, omdat zij de partij is die ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden tot op deze datum begroot op € 1.872,00 (€ 676,00 griffierecht en 2 punten x tarief II van € 598,00). Ook wordt ING veroordeeld in de kosten die na deze beschikking ontstaan. Deze kosten worden toegewezen op de manier die onder 5.3 wordt vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt ING binnen één week na dagtekening van deze beschikking de registratie, dan wel (bijzonderheids)codering(en) op naam van [verzoekster] in het CKI onder contractnummer [nummer] te doen verwijderen,
5.2.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op € 1.872,00,
5.3.
veroordeelt ING in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten van betekening als ING niet binnen veertien dagen na aanschrijving van deze beschikking heeft voldaan en de beschikking vervolgens wordt betekend,
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. M.M. de Keizer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: