ECLI:NL:RBAMS:2023:6452

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
13/207106-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 28 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Bamberg. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, wordt verdacht van betrokkenheid bij strafbare feiten die ook op Nederlands grondgebied zouden zijn gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De verdediging voerde aan dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten niet voldoende was onderbouwd en dat het specialiteitsbeginsel niet gewaarborgd was. De rechtbank oordeelde echter dat de feitsomschrijving in het EAB voldoende duidelijk was en dat de opgeëiste persoon als medeplichtige was aangeduid. De rechtbank concludeerde dat de garantie van de Duitse autoriteiten voldoende was om de overlevering toe te staan, en dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante artikelen van de OLW zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/207106-23
Datum uitspraak: 28 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 31 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 17 augustus 2023 door het
Amtsgericht Bamberg(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [woonplaats],
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 september 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, advocaat in Utrecht.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Bambergvan 12 juni 2023 met referentie
1 Gs 1475/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [2]

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft aangevoerd dat niet blijkt wat de betrokkenheid is van de opgeëiste persoon bij het in het EAB beschreven feitencomplex. Het specialiteitsbeginsel is daarmee niet gewaarborgd. Als pleegplaatsen van het strafbare feit worden daarnaast zowel Nederland als Duitsland genoemd. [3] Op basis van de feitsomschrijving is niet duidelijk welk land rechtsmacht heeft. Het primaire standpunt van de raadsman is dat de overlevering daarom moet worden geweigerd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feitsomschrijving in het EAB genoegzaam is. Het EAB omschrijft wat de strafbare gedraging is en noemt daarnaast de modus operandi en de pleegperiode. Het is dan ook voldoende duidelijk waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht en waar de overlevering voor gevraagd wordt.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de feitsomschrijving in het EAB aan de bovengenoemde vereisten en is het specialiteitsbeginsel met die omschrijving gewaarborgd. De opgeëiste persoon wordt in het EAB aangeduid als zijnde medeplichtig aan het in het EAB beschreven feitencomplex. De aard van zijn betrokkenheid is daarmee gespecificeerd. In de brief van de
Bayerisches Landeskriminalamtvan 23 augustus 2023 is bovendien vermeld dat de opgeëiste persoon samen met een ander ‘het topniveau van de bende’ vormt. Voor zover het verweer erop neerkomt dat de feitsomschrijving ontoereikend zou zijn om te kunnen bepalen welke lidstaat rechtsmacht heeft, overweegt de rechtbank dat dit geen vereiste is als bedoeld in artikel 2 OLW.
Het verweer slaagt niet. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder de nummers 5 en 11, te weten (respectievelijk):
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
informaticacriminaliteit
Uit het EAB volgt dat op eerstgenoemd lijstfeit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld. Blijkens de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 12 september 2023 heeft het aankruisen van het tweede lijstfeit geen invloed op de maximumstraf. Daaruit leidt de rechtbank af dat ook op het tweede lijstfeit een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Der Generalstaatsanwaltschaft Bambergheeft op 11 september 2023 de volgende garantie gegeven:
“Verzekerd wordt dat de vervolgde persoon [opgeëiste persoon], geboren op [geboortedag]1995, in geval van een onherroepelijke veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op grond van de huidige versie van het Kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, voor de tenuitvoerlegging van zijn straf naar Nederland zal worden terugoverdragen.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat Duitsland om de overlevering van de opgeëiste persoon heeft verzocht, dat het bewijs zich in Duitsland bevindt en dat Nederland niet voornemens is om zelf vervolging in te stellen.
De raadsman verzoekt de rechtbank primair de overlevering op grond van de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringsgrond te weigeren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de brief van de
Bayerisches Landeskriminalamtvan 23 augustus 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon in Nederland de overdracht van drugs aan koeriers voor zijn rekening genomen zou hebben. Het is daarom niet vanzelfsprekend dat het dossier zich in Duitsland bevindt. Het is de vraag door wie de opgeëiste persoon in Nederland is geobserveerd en of er bijvoorbeeld sprake is geweest van een
Joint Investigation Teamof parallelle opsporing.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank is, gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, van oordeel dat het gegeven dat het feit geacht wordt gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding geeft om de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen. Uit de feitsomschrijving in het EAB blijkt duidelijk dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van betrokkenheid bij een feit dat in ieder geval ook (deels) op Duits grondgebied heeft plaatsgevonden.
Het verweer slaagt niet. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Bamberg(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.De raadsman doet in dit kader tevens een beroep op de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringsgrond. Zie hiervoor rechtsoverweging 7.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.