ECLI:NL:RBAMS:2023:6448

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
13/031667-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW met strafovername in Nederland

Op 12 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Gdańsk, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die niet ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen, maar wel in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB hervat na een lange schorsing, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontsloeg van haar verplichting om een beslissing te nemen.

De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid. De rechtbank concludeert echter dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen, en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten is. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kan worden overgenomen.

De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd, maar gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen, maar deze onmiddellijk geschorst, gezien de lange periode dat de opgeëiste persoon al in (geschorste) overleveringsdetentie heeft gezeten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/031667-23 (was: 13/751485-16)
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 22 juni 2016 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 januari 2013 door
the Regional Court in Gdańsk(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1973,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen, maar verblijvend op [verblijfplaats opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 augustus 2016, in aanwezigheid van mr. J.J.M. Asbroek, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op 18 augustus 2016 het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de beantwoording van - in een andere zaak gestelde - prejudiciële vragen, die ook van belang zouden kunnen zijn voor de afdoening van deze zaak.
De behandeling van het EAB is met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 28 september 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. N.M. Delsing, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
valid court judgment of the District Court Gdańsk-North in Gdańsk, dated 30 May 2011, file number II K 2/09.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, maar op de hoogte was van de zitting en zijn door hem gekozen advocaat heeft gemachtigd de verdediging te voeren. Deze advocaat heeft tijdens het proces daadwerkelijk de verdediging gevoerd. De advocaat heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. De opgeëiste persoon was op de hoogte gesteld, maar is ook bij de behandeling in hoger beroep niet verschenen. Zijn door hem gemachtigde advocaat wel.
Uit aanvullende informatie van 30 augustus 2023 blijkt dat de schuldvraag en de strafoplegging in hoger beroep aan de orde zijn geweest. Dit betekent dat de procedure in hoger beroep dient te worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Ook is in voornoemde aanvullende informatie is vermeld dat de advocaat aanwezig was bij de behandeling in hoger beroep. Noch uit het EAB noch uit de aanvullende informatie blijkt echter dat de advocaat in hoger beroep daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. De situatie als bedoeld in artikel 12 onder b OLW is dan ook niet van toepassing.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een uitspraak in hoger beroep terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie volgt dat de opgeëiste persoon zijn advocaat, die hem in eerste aanleg heeft bijgestaan, heeft gemachtigd om hoger beroep in te stellen. Het had op zijn weg gelegen om, zo nodig via zijn advocaat, zich op de hoogte te laten stellen van het verloop van de procedure in hoger beroep. Daar komt bij dat de oproeping voor de zitting in hoger beroep is verzonden naar het adres dat de opgeëiste persoon zelf in het strafrechtelijk vooronderzoek in deze zaak had opgegeven, en door de partner van de opgeëiste persoon in ontvangst is genomen. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert omdat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, althans op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest bij het zich op de hoogte houden van het verloop van het door hemzelf ingestelde hoger beroep.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
a) poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
b) mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank heeft op 18 augustus 2016 geoordeeld dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn duurzaam verblijfsrecht nadien heeft verloren.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 13 september 2016 volgt dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen, hetgeen per e-mail op 30 augustus 2023 is bevestigd.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen en deze onmiddellijk schorsen.
De reden voor schorsing is gelegen in het volgende. De opgeëiste persoon zit reeds geruime niet meer in (geschorste) overleveringsdetentie, te weten ruim zeven jaar. De rechtbank heeft al op de zitting van 18 augustus 2016 vastgesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld aan een Nederlander. Zijn binding met Nederland is sinds die tijd alleen maar toegenomen. Ondanks de omstandigheid dat hij niet aan schorsingsvoorwaarden was gebonden, is de opgeëiste persoon op zitting verschenen. Alhoewel in het algemeen moet worden aangenomen dat het vluchtgevaar toeneemt na een uitspraak waarin de overlevering wordt toegestaan of wordt geweigerd onder gelijktijdig bevel tot strafovername in Nederland, ziet de rechtbank in de hiervoor geschetste omstandigheden de mogelijkheid om dat (in dit geval beperkte) vluchtgevaar voldoende in te perken met een schorsing van de gevangenhouding onder voorwaarden.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 300, 304 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gdańsk(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en schorst deze onmiddellijk tot dat moment van tenuitvoerlegging.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. L. Sanders en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.