ECLI:NL:RBAMS:2023:6447

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
13/030067-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW met gelijktijdige bevel tot strafovername in Nederland

Op 12 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder oplichting en drugshandel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen beoordeeld. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden in 2018 en 2023, is vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat hem gelijkstelt aan een Nederlander volgens artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat de overlevering op basis van artikel 6a OLW moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen door de opgelegde straf. De rechtbank heeft daarnaast besloten dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen bevolen, maar deze onmiddellijk geschorst, gezien de lange periode dat hij al in Nederland verblijft en zijn bereidheid om op de zittingen te verschijnen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/030067-23 (was: 13/751844-16)
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 5 september 2017 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 december 2016 door
the Circuit Court in Gliwice 5th Criminal Division based in Rybnik(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
laatst bekende verblijfsadres:
[adres op] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 24 april 2018 voor onbepaalde tijd aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot artikel 12 OLW.
De behandeling van het EAB is hervat op de zitting van 18 september 2018, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouwen door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 18 september 2018 voor onbepaalde tijd aangehouden om in een andere zaak gestelde prejudiciële vragen af te wachten, die ook van belang zouden kunnen zijn voor de afdoening van deze zaak.
De behandeling van het EAB is met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 28 september 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. N.M. Delsing, advocaat in Amsterdam en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [4]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
  • a judgment of the District Court of Rybnik dated 10.11.2009, case file reference III K 483/09;
  • a judgment of the District Court of Rybnik dated 26.02.2009, case file reference III K 409/08 together with the decision of the district court of Rybnik dated 07.09.2010, case file reference III Ko 667/10 on activating the conditionally suspended custodial sentence imposed by the aforementioned judgment.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de beide beslissingen hebben geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de volgende vrijheidsstraffen.
  • Een vrijheidsstraf van 2 jaren. Van deze straf resteert volgens het EAB nog één jaar, zeven maanden en negen dagen (III K 483/09).
  • Een vrijheidsstraf van tien maanden.(III K 409/08)
Deze vrijheidsstraffen dienen door de opgeëiste persoon te worden ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [5]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De vrijheidsstraf van het als tweede genoemde vonnis (III K 409/09) is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
the District Court of Rybnikvan 7 september 2010 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [6] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 8 september 2023 blijkt dat de tenuitvoerlegging is bevolen naar aanleiding van een nieuw strafbaar feit, te weten het feit waarvoor de opgeëiste persoon bij het als eerste in het EAB genoemde vonnis (III K 489/09) is veroordeeld. Zoals hiervoor al is vastgesteld is de opgeëiste persoon bij de behandeling van die zaak aanwezig geweest. De rechtbank concludeert dat is voldaan aan de eisen van artikel 12 OLW.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 7 september 2010 is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [7]

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
-
medeplegen van oplichting.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank heeft op 18 september 2018 geoordeeld dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 7 september 2023 volgt dat de verwachting is dat hij zijn verblijfsrecht niet zal verliezen.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straffen in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen en deze onmiddellijk schorsen.
De reden voor schorsing is gelegen in het volgende. De opgeëiste persoon zit reeds geruime niet meer in (geschorste) overleveringsdetentie, te weten omstreeks vijf jaren. De rechtbank heeft al op de zitting van 18 september 2018 vastgesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld aan een Nederlander. Zijn binding met Nederland is sinds die tijd alleen maar toegenomen. Ondanks de omstandigheid dat hij niet aan schorsingsvoorwaarden was gebonden, is de opgeëiste persoon op zitting verschenen. Alhoewel in het algemeen moet worden aangenomen dat het vluchtgevaar toeneemt na een uitspraak waarin de overlevering wordt toegestaan of wordt geweigerd onder gelijktijdig bevel tot strafovername in Nederland, ziet de rechtbank in de hiervoor geschetste omstandigheden de mogelijkheid om dat (in dit geval beperkte) vluchtgevaar voldoende in te perken met een schorsing van de gevangenhouding onder voorwaarden.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 312 en 326 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gliwice 5th Criminal Division based in Rybnik(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en schorst deze onmiddellijk tot dat moment van tenuitvoerlegging.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. L. Sanders en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde (oud) lid, OLW.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
5.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
7.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (