ECLI:NL:RBAMS:2023:6438

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/738469 / KG ZA 23-774
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming hypotheekovereenkomst en uitleg verhuisregeling door Rabobank

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een kort geding aangespannen tegen de coöperatie Rabobank U.A. met als doel nakoming van hun hypotheekovereenkomst en het verkrijgen van duidelijkheid over de verhuisregeling. De eisers hebben in 2003 een hypothecaire lening van € 760.000,00 afgesloten bij Rabobank en zijn nu op zoek naar een nieuwe woning in verband met de benoeming van [eiser 2] als burgemeester. Rabobank heeft hen echter meegedeeld dat hun inkomen niet voldoende is om het huidige rentecontract mee te nemen naar de nieuwe woning. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verhuisregeling van Rabobank niet inhoudt dat de huidige hypotheeklening automatisch wordt voortgezet bij verhuizing. De eisers hebben niet aangetoond dat Rabobank hen onvoorwaardelijk heeft toegezegd dat zij hun huidige rentecontract kunnen meenemen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eisers afgewezen, omdat Rabobank niet verplicht is om een nieuwe lening onder dezelfde voorwaarden te verstrekken, gezien de gewijzigde acceptatiecriteria en de inkomenstoets die Rabobank moet uitvoeren. De eisers zijn in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/738469 / KG ZA 23-774 IHJK/MvG
Vonnis in kort geding van 11 oktober 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 15 september 2023,
advocaten mr. B. Martens en mr. B. van Schaik te Amsterdam,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.L. Thirij te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 3 oktober 2023 hebben [eiser 1] en [eiser 2] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Rabobank heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- [eiser 1] en [eiser 2] met mr. Martens en mr. Van Schaik;
- aan de zijde van Rabobank: [naam] , financieel adviseur, met mr. Thirij.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben voor de aankoop van hun huidige woning in [woonplaats] in juni 2003 bij Rabobank een hypothecaire lening afgesloten voor in totaal een bedrag van € 760.000,00. De lening bestaat uit twee delen. Leningdeel 1 betreft een bedrag van € 320.000,00 met een rente van 2,50% en een rentevaste periode tot 31 juli 2027. Leningdeel 2 betreft een bedrag van € 440.000,00 met een rente van 1,55% en een rentevaste periode tot 1 juni 2031.
2.2.
Op de hypothecaire lening zijn de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen 2003 van toepassing. In artikel 18 staat het volgende:
“Als u binnen zes maanden na algehele aflossing van de geldlening, in geval van verkoop, gevolgd door juridische levering van het registergoed en verhuizing van de debiteur, een geldlening van een Rabobank verkrijgt, tot zekerheid waarvan een ander registergoed dat als uw hoofdverblijf dient of gaat dienen hypothecair voor uw verplichtingen wordt verbonden ten behoeve van die Rabobank, zal die Rabobank de rente die gold voor de afgeloste lening op uw verzoek, eveneens met u overeenkomen en voor de nieuwe geldlening tot maximaal het bedrag van de afgeloste lening op het moment van aflossing en voor de resterende rentevastperiode van de afgeloste geldlening, mits u, het nieuwe registergoed, de financiering en de zekerheden voldoen aan de voorwaarden (zoals uw inkomen en de executiewaarde van de nieuwe woning) die de bank op dat moment voor een dergelijke geldlening stelt.”
2.3.
Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in de Algemene Plusvoorwaarden van Rabobank 2020 en 2022:

5 Wat geldt als u verhuist?
Verhuist u? En gelden voor u alle punten hieronder?
 U verkoopt en levert uw oude woning.
 U verhuist naar een nieuwe woning.
 U betaalt de lening voor uw oude woning terug.
 U krijgt binnen 6 maanden nadat u de oude lening helemaal terugbetaalt een nieuwe lening voor uw nieuwe woning, dit betekent dat u binnen 6 maanden de offerte van de lening heeft getekend en de lening heeft opgenomen.
 U geeft ons een hypotheekrecht op uw nieuwe woning.
 Uw nieuwe woning is uw hoofdverblijf.
 Uw nieuwe woning ligt in Nederland.
 U, uw inkomen, uw nieuwe woning, de lening en de zekerheden voldoen aan de voorwaarden die wij op dat moment aan zo’n soort lening stellen.
Dan kunt u met ons afspreken dat de rente van het oude leningdeel gaat gelden voor het nieuw leningdeel. U moet ons hierom vragen. U kunt de rente van het oude leningdeel meenemen tegen de volgende voorwaarden:
 het bedrag van het nieuwe leningdeel waarvoor de rente geldt, is niet hoger dan het bedrag van het oude leningdeel op het moment dat u die heeft afgelost, en
 de rentevastperiode van het nieuwe leningdeel stopt op hetzelfde moment als het oude leningdeel.
Misschien moet u wel een opslag, een hogere opslag of een extra opslag betalen op de rente voor het nieuwe leningdeel.
Bijvoorbeeld vanwege de hoogte van de lening in verhouding tot de waarde van de nieuwe woning. Op onze website leest u meer over opslagen op uw hypotheekrente.”
2.4.
[eiser 2] is per 11 april 2023 benoemd tot burgermeester van een gemeente in de provincie Noord-Brabant. Omdat zij in haar hoedanigheid van burgemeester moet wonen in de gemeente waar zij is benoemd en omdat zij binding wil hebben met die gemeente, zijn [eiser 1] en [eiser 2] op zoek naar een woning in die gemeente.
2.5.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben de afgelopen maanden contact gehad met Rabobank over de financiering van een nieuwe woning waarbij de vraag was of zij daarbij het huidige rentecontract kunnen meenemen. Bij brief van 23 juni 2023 heeft Rabobank aan [eiser 1] en [eiser 2] meegedeeld dat hun inkomen niet voldoende is om hun huidige rentecontract mee te nemen bij de aankoop van een nieuwe woning.
2.6.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben elf appartementen in eigendom, waarvan zij er negen verhuren.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen, samengevat:
I. primair: Rabobank te veroordelen, op straffe van een dwangsom, tot nakoming van haar verplichtingen onder de financiering en de gedane toezeggingen, in het bijzonder de toezeggingen dat aan [eiser 1] en [eiser 2] een financiering zal worden verstrekt gelijk aan het uitstaande bedrag van € 760.000,00 voor de aankoop van een woning en dat daarbij hetzelfde rentecontract als beschreven in randnummer 2.2. van de dagvaarding zal hebben te gelden onder de voorwaarde dat:
- [eiser 1] en [eiser 2] beschikken over een door een NRVT-gecertificeerd taxateur opgesteld taxatierapport niet ouder dan drie maanden waaruit een executiewaarde blijkt van minstens € 1.125.925,93, en
- op de aan te kopen woning een hypotheek wordt gevestigd, eerste in rang, tegen de meest recente door Rabobank gebruikelijke voorwaarden;
II. subsidiair: Rabobank te veroordelen, op straffe van een dwangsom, om aan [eiser 1] en [eiser 2] uitputtend mededeling te doen van het door Rabobank gehanteerde toetsingskader bij verhuizen zoals bedoeld in de “verhuisregeling” van de toepasselijke bankvoorwaarden;
III. primair en subsidiair: Rabobank te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen daartoe het volgende. Bij hun aanvraag voor een financiering voor de aan te kopen woning gaat het niet om het afsluiten van een nieuwe financiering, maar om vervanging van de hypothecaire zekerheid onder de huidige financiering. Op grond van de verhuisregeling in de algemene voorwaarden is Rabobank gehouden toe te zeggen dat [eiser 1] en [eiser 2] hun huidige leningen en de daaraan gekoppelde rentepercentages mogen meenemen voor de financiering van een nieuwe woning. Daarnaast beroepen [eiser 1] en [eiser 2] zich op gesprekken tussen [eiser 1] en een medewerker van Rabobank op 26 juni 2017 en 16 april 2021, waarin uitdrukkelijk is toegezegd door de medewerker van Rabobank dat zij de financiering, zonder enige voorwaarde, kunnen meeverhuizen.
Rabobank heeft recent de inkomenstoets bij de aanvraag van een financiering gewijzigd naar aanleiding van een aanbeveling van Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM). Hoe deze (nieuwe) inkomenstoets in het geval van [eiser 1] en [eiser 2] wordt toegepast, heeft Rabobank niet willen uitleggen. De inkomenstoets maakt onderdeel uit van de geldleningsvoorwaarden en kan en mag Rabobank daarom niet voor zich houden. Rabobank schendt haar zorgplicht jegens [eiser 1] en [eiser 2] .
Het is onbegrijpelijk dat [eiser 1] en [eiser 2] in 2003 wel voor een financiering in aanmerking kwamen en nu niet meer, terwijl hun inkomen en vermogen enorm zijn gestegen. [eiser 1] was destijds werknemer in loondienst en is nu een succesvol zakenman. Hij heeft twee energieondernemingen opgericht en die voor miljoenen euro’s kunnen verkopen. Thans drijft [eiser 1] met succes een onderneming zie zich toelegt op de ontwikkeling en verkoop van laadbeheersoftware, laadstations en laadpassen voor elektrische autos. [eiser 2] was de afgelopen jaren werkzaam in de plaatselijke politiek. In april 2023 is zij burgemeester geworden. Ook haar inkomen is enorm toegenomen. Daarnaast hebben [eiser 1] en [eiser 2] uit de verhuur van hun appartementen en veel geld op hun spaarrekening.
Het beding dat Rabobank het recht zou geven om eenzijdig de voorwaarden om medewerking te verlenen aan verhuizing van de financiering te wijzigen, zonder geldige, in de overeenkomst vermelde reden is een oneerlijk beding in de zin van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de Richtlijn) en zoals genoemd onder j van de zogenoemde blauwe lijst. Dit beding is daarom nietig.
3.3.
Rabobank heeft als volgt verweer gevoerd. Het gaat hier om de aanvraag van een nieuwe financiering. Daarbij kunnen [eiser 1] en [eiser 2] gebruik maken van de verhuisregeling in de algemene voorwaarden. Daarin staat onder meer dat hun inkomen moet voldoen aan de voorwaarden die Rabobank op dat moment stelt. Rabobank is ook wettelijk verplicht bij elke hypotheekaanvraag een inkomenstoets uit te voeren om te bepalen welk bedrag maximaal kan worden geleend. De AFM heeft op 25 juli 2022 aan hypotheekverstrekkers een kritische brief gestuurd over hypotheekacceptatiebeleid. Deze brief is voor Rabobank aanleiding geweest om haar beleid omtrent de inkomenstoets aan te scherpen. De inkomenstoets heeft Rabobank gedaan aan de hand van het inkomen van [eiser 2] , het inkomen van [eiser 1] uit zijn onderneming en het inkomen uit de verhuur van hun appartementen. Op grond van die toets hebben [eiser 1] en [eiser 2] onvoldoende inkomen om (opnieuw) een bedrag van € 760.000,00 te lenen. Dat betekent echter niet dat Rabobank in het geheel geen financiering aan hen wilde verstrekken. De uitkomst van de inkomenstoets was dat [eiser 1] en [eiser 2] een bedrag van ongeveer € 340.000,00 kunnen lenen. Rabobank betwist dat een van haar medewerkers onvoorwaardelijk heeft toegezegd dat [eiser 1] en [eiser 2] in de toekomst € 760.000,00 konden lenen. In de gespreksaantekeningen van deze medewerker staat niet dat is gesproken over de verhuisregeling en ook niet dat in dat kader toezeggingen zijn gedaan.
Het (acceptatie)beleid en de werkinstructies betreffen interne beleidsstukken van Rabobank die bedrijfs- en concurrentiegevoelig zijn. Rabobank wil deze stukken daarom niet overleggen aan [eiser 1] en [eiser 2] en Rabobank heeft daar ook een gerechtvaardigd belang bij. Tevens heeft Rabobank tijdens de mondelinge behandeling de inkomenstoets uitputtend uitgelegd en [eiser 1] en [eiser 2] aangeboden om hierover in gesprek te gaan, zodat zij geen belang (meer) hebben bij hun subsidiaire vordering.
Het beding van Rabobank is niet onredelijke bezwarend. Het beding is duidelijk en van een eenzijdige wijziging is geen sprake. Rabobank mag een nieuwe aanvraag toetsen aan de hand van beleid dat op dat moment geldt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De primair vordering van [eiser 1] en [eiser 2] strekt tot nakoming van de huidige hypotheekovereenkomst.
4.2.
[eiser 1] en [eiser 2] doen een beroep op de verhuisregeling van de Rabobank. De vraag is wat die regeling precies inhoudt en of bij een verhuizing de huidige hypotheeklening wordt voortgezet of een nieuwe lening tot stand komt en wat de voorwaarden daarvoor zijn. Voor de beantwoording van de vraag hoe
de verhuisregelingmoet worden uitgelegd, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan
de verhuisregelingmochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, het zogenoemde Haviltexcriterium.
4.3.
[eiser 1] en [eiser 2] leggen de verhuisregeling aldus uit dat de huidige hypotheekovereenkomst in stand blijft en alleen het onderpand wijzigt. Deze uitleg wordt echter niet gevolgd. Uit de bewoordingen van de verhuisregeling (zie 2.2 en 2.3) kan niet anders worden afgeleid dan dat sprake zal zijn van een
nieuwelening. Er staat namelijk dat de lening voor de oude woning wordt terugbetaald, binnen zes maanden een nieuwe lening wordt verkregen en dat op aanvraag voor het nieuwe leningdeel de rente van de huidige lening kan gelden.
4.4.
[eiser 1] en [eiser 2] dienen voor de financiering van hun nog aan te kopen woning dus een nieuwe hypothecaire geldlening aan te gaan. De vraag is of uit
de verhuisregelingvolgt dat Rabobank zonder meer gehouden is om een nieuwe hypothecaire lening onder dezelfde voorwaarden te verstrekken. De voorzieningenrechter oordeelt van niet. In de verhuisregeling staat immers als voorwaarde: “U, uw inkomen, uw nieuwe woning, de lening en de zekerheden voldoen aan de voorwaarden die wij op dat moment aan zo’n soort lening stellen”. Het huidige inkomen van [eiser 1] en [eiser 2] moet dus voldoen aan de voorwaarden die Rabobank op dit moment aan de lening stelt. In feite betekent dat, zoals Rabobank terecht heeft aangevoerd, dat op grond van artikel 4:34 Wet op het financieel toezicht (Wft) de financiële positie van [eiser 1] en [eiser 2] opnieuw wordt beoordeeld. Tijdens de inkomenstoets wordt gekeken of de gewenste lening verantwoord is, om te voorkomen dat onder de nieuwe lening sprake is van overkreditering.
4.5.
Tussen het aangaan van de huidige hypotheek in 2003 en de inkomenstoets van de nieuwe lening zijn de acceptatiecriteria bij Rabobank aangepast. Dit is recent nog gebeurd naar aanleiding van een brief van 25 juli 2022 van de AFM, waarin om aanscherping van het beleid is verzocht. In het algemeen kan worden gesteld dat een kredietverstrekker al dan niet op aanwijzing van de AFM de vrijheid heeft haar eigen acceptatieregels op te stellen en aan te passen. Het acceptatiebeleid kan daarom slechts marginaal worden getoetst. Rabobank kan immers niet worden verplicht een contract aan te gaan in strijd met haar eigen financieringsbeleid, in het bijzonder haar acceptatiecriteria. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan dat anders zijn.
4.6.
Rabobank kwalificeert de arbeidsrelatie van een burgemeester als een tijdelijk dienstverband zonder intentieverklaring, omdat een burgemeester in beginsel wordt benoemd voor een periode van zes jaar, met een mogelijkheid tot herbenoeming. Op grond van artikel 2 lid 2 Tijdelijke regeling hypothecair krediet wordt door Rabobank het toetsinkomen voor een dergelijk dienstverband vastgesteld door het gemiddelde inkomen van [eiser 2] over de laatste drie kalenderjaren te berekenen. Omdat haar inkomen de afgelopen drie jaren (veel) lager was valt het toetsinkomen ook lager uit. Dat ABN AMRO het inkomen van een burgemeester op een andere wijze meeneemt in de berekening van het toetsinkomen, zoals [eiser 1] en [eiser 2] hebben gesteld, betekent niet dat Rabobank op dit onderdeel onjuist beleid voert. Zoals gezegd heeft Rabobank de vrijheid haar eigen acceptatieregels op te stellen. Ook zijn [eiser 1] en [eiser 2] het niet eens met de wijze waarop Rabobank hun inkomen uit de verhuur van de appartementen en het inkomen van [eiser 1] uit zijn eigen bedrijf - waarvan de jaarcijfers over 2021 volgens Rabobank een negatief resultaat laten zien - meeneemt in de berekening van het toetsinkomen. Ook hiervoor geldt dat Rabobank daarin een beleidsvrijheid toekomt. Dat in dit geval sprake is van een uitzonderlijk geval, is derhalve niet gebleken.
4.7.
Daarnaast hebben [eiser 1] en [eiser 2] een beroep gedaan op een toezegging van een medewerker van Rabobank. Rabobank heeft echter gemotiveerd betwist dat een van haar medewerkers heeft toegezegd dat zij de financiering met het huidige rentecontract onvoorwaardelijk kunnen meenemen bij de aankoop van een nieuwe woning. Dat de toezegging is gedaan is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden. Daarvoor is nadere bewijsvoering nodig, bijvoorbeeld door het horen van getuigen. Een procedure in kort geding leent zich echter niet voor een dergelijk onderzoek. De vergelijking met het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:2404) gaat dan ook niet op.
4.8.
Tot slot hebben [eiser 1] en [eiser 2] zich in het kader van hun primaire vordering op het standpunt gesteld dat de verhuisregeling een oneerlijk beding is, meer in het bijzonder beroepen zij zich op de oneerlijkheid van het beding zoals genoemd onder j van de blauwe lijst, opgenomen in een bijlage bij de Richtlijn.
4.9.
Op grond van de Richtlijn wordt een beding in een overeenkomst
waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Verder is in de Richtlijn bepaald dat voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding in een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten, in aanmerking worden genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft. In de bijlage bij de Richtlijn zijn lijsten opgenomen van bedingen die (mogelijk) oneerlijk zijn. In de blauwe lijst onder j is bepaald dat bedingen die tot doel of tot gevolg hebben de verkoper te machtigen om zonder geldige, in de overeenkomst vermelde reden eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst te wijzigen als oneerlijk
kunnenworden aangemerkt.
4.10.
Bovenstaande betekent, dat voor zover in dit geval sprake is van een eenzijdig wijzigingsbeding, dit beding oneerlijk
kanzijn. Dat sprake is van een eenzijdig wijzigingsbeding en waarom dat als oneerlijk moet worden beschouwd hebben [eiser 1] en [eiser 2] niet onderbouwd. Kennelijk doelen zij op de bepaling in de verhuisregeling die luidt: ‘U, uw inkomen, uw nieuwe woning, de lening en de zekerheden voldoen aan de voorwaarden die wij op dat moment aan zo’n soort lening stellen’. Deze bepaling houdt impliciet in dat de voorwaarden die Rabobank aan het aangaan van een (nieuwe) lening stelt kunnen wijzigen. In dit geval – zoals ook al overwogen onder 4.3. – eindigt de bestaande hypotheeklening van [eiser 1] en [eiser 2] doordat met de verkoopopbrengst van hun woning de lening wordt afgelost. Zij kunnen daarna een nieuwe hypotheeklening afsluiten. Als zij voldoen aan de voorwaarden, die zijn omschreven in de verhuisregeling, mogen zij het rentepercentage van de afgeloste lening meenemen naar de nieuwe lening. Het moment waarop in dat geval de inkomenstoets plaatsvindt ligt in de toekomst en komt tot invulling als een nieuwe geldlening wordt aangevraagd. De inkomenstoets voor die nieuwe hypotheeklening is inmiddels niet meer dezelfde als bij het aangaan van de oorspronkelijke hypotheeklening. Deze door Rabobank aangepaste inkomenstoets geldt uiteraard slechts bij het aangaan van een nieuwe lening en heeft geen impact op de bestaande overeenkomst tussen partijen. Van een oneerlijk wijzigingsbeding is dan ook geen sprake.
4.11.
Bovenstaande betekent dat de primaire vordering van [eiser 1] en [eiser 2] zal worden afgewezen.
4.12.
Aan hun subsidiaire vordering hebben [eiser 1] en [eiser 2] ten grondslag gelegd dat Rabobank haar zorgplicht jegens hen schendt door niet uitputtend mededeling te doen van het door Rabobank gehanteerde toetsingskader.
4.13.
Dat Rabobank in strijd handelt met haar zorgplicht is in dit geval niet gebleken. Van Rabobank kan niet worden verwacht dat zij aan [eiser 1] en [eiser 2] volledige openheid van zaken geeft over de wijze waarop Rabobank het toetsinkomen berekent. Het (acceptatie)beleid en de werkinstructies betreffen interne beleidsstukken van Rabobank die bedrijfs- en concurrentiegevoelig zijn. Wel mag van Rabobank worden verlangd dat zij in grote lijnen duidelijk maakt aan [eiser 1] en [eiser 2] hoe het toetsinkomen wordt berekend. Dit heeft Rabobank in ieder geval in haar pleitnota gedaan. Bovendien heeft Rabobank ter zitting meegedeeld bereid te zijn in een gesprek met [eiser 1] en [eiser 2] haar beleid nader toe te lichten.
4.14.
Hiermee komt Rabobank voldoende tegemoet aan de belangen van [eiser 1] en [eiser 2] , zodat de subsidiaire vordering bij gebrek aan belang zal worden afgewezen.
4.15.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van Rabobank begroot op € 676,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.755,00,
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MvG