Overwegingen
Wat is aan deze procedure voorafgegaan?
1. Op 5 juli 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het dichtzetten van de vides en het plaatsen van twee dakkapellen voor het rijksmonument [adres] 798 te Amsterdam (de woning). De aanvraag ziet op de activiteiten: ‘bouwen van een bouwwerk’en ‘het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument of herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht’.In de aanvraag zijn de totale projectkosten begroot op € 100.000,-.
2. Op 14 oktober 2021 heeft de heffingsambtenaar de legesaanslag aan eiser opgelegd. De heffingsambtenaar heeft de hoogte van de legesaanslag gebaseerd op de begroting van de meerjarenonderhoudsplanning van de woning opgemaakt door Monumentenwacht Noord-Holland (hierna: meerjarenbegroting van de Monumentenwacht ). De gevraagde omgevingsvergunning is op dezelfde dag met een afzonderlijk besluit afgewezen. Daarna is alsnog een omgevingsvergunning verleend voor een minder verstrekkend bouwplan.
3. De heffingsambtenaar heeft zich in de bestreden uitspraak op het standpunt gesteld dat de meerjarenbegroting van de Monumentenwacht niet geschikt is als onderbouwing van de door eiser opgegeven projectkosten. De heffingsambtenaar heeft eiser daarom verzocht om een onderbouwing van de projectkosten van eiser maar heeft die niet ontvangen. Omdat de heffingsambtenaar de opgegeven projectkosten niet reëel vond heeft hij een ambtelijke bouwkostentoets uitgevoerd. De uitkomst van de berekening bleek veel hoger te zijn dan de door eiser opgegeven kosten. De heffingsambtenaar heeft de leges alsnog gebaseerd op de meerjarenbegroting van de Monumentenwacht (€ 112.347,11 exclusief btw), waardoor de leges lager zijn dan wanneer die gebaseerd zouden zijn op de ambtelijk berekende bouwkosten.
4. Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels over de heffing en invordering van leges 2021 (de Legesverordening) worden onder de naam leges rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
5. Artikel 5, eerste lid, van de Legesverordening bepaalt dat de leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de Legestabel 2021 (de Legestabel).
6. Artikel 3.1 van de Legestabel bepaalt: ‘Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo) voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft.’
7. Artikel 3.1.2 van de Legestabel bepaalt: “Het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a. van de Wabo (bouwen) wordt bepaald aan de hand van de tabel”.Artikel 3.1.2.1 van de Legestabel (schijf 1) bepaalt dat bij bouwkosten van € 0,- tot en met € 50.000,- het tarief 3,05% van de bouwkosten bedraagt, met een minimumtarief van € 250,-. Artikel 3.1.2.2 van de Legestabel (schijf 2) bepaalt dat bij bouwkosten van € 50.000,- tot en met € 500.000,- het tarief van schijf 1 over de bij die schijf genoemde bouwkosten wordt geheven, vermeerderd met 4,07% van het gedeelte van de bouwkosten dat valt in schijf 2.
8. Artikel 3.1.9 van de Legestabel bepaalt verder dat onder bouwkosten wordt verstaan de aannemingssom als bedoeld in paragraaf 1, lid 1, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden (UAV 2012) voor het uit te voeren werk, dan wel voor zover deze ontbreekt, een raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN 2699, uitgave 2017, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.
De beoordeling van de rechtbank
9. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de heffingsambtenaar hoogte van de legesaanslag juist heeft vastgesteld.
10. Eiser betoogt allereerst dat volgens het Ministerie van OCW wijzigingen aan
niet-monumentale delen vergunningvrij zijn. Slechts een beperkt aantal handelingen zijn vergunningplichtig. Alleen voor die delen dient de leges te worden berekend.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ziet op de totstandbrenging van een bouwwerk als geheel. De leges worden berekend over de bouwkosten van het gehele bouwwerk. Of onderdelen van het bouwwerk al dan niet vergunningplichtig zijn, is daarbij geen criterium. Slechts als bepaalde onderdelen niet dienstbaar zijn aan de functie van het bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd, kunnen deze onderdelen voor de bepaling van de hoogte van de leges worden afgescheiden van het bouwwerk. Alleen dan mogen de bouwkosten berekend worden op basis van het dan overblijvende deel.
12. Eiser heeft niet gesteld dat, en zo ja welke, onderdelen van het bouwplan functioneel dan wel bouwkundig kunnen worden afgescheiden. Dit betekent dat de heffingsambtenaar bij het heffen van de leges terecht is uitgegaan van het aangevraagde bouwwerk als geheel.
13. In geschil is welk bedrag aan bouwkosten als heffingsgrondslag voor de legesheffing heeft te dienen. Tussen partijen is niet in geschil dat bij het indienen van de aanvraag er geen aannemingssom als bedoeld in de UAV 2012 bekend was op grond waarvan de leges konden worden vastgesteld. Of de heffingsambtenaar nog heeft gevraagd naar de aanneemsom is daarom niet (langer) relevant. Omdat er geen aanneemsom was, moesten ten behoeve van de vaststelling van de hoogte van de leges de bouwkosten worden geraamd overeenkomstig het normblad NEN 2699, uitgave 2017, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. De heffingsambtenaar heeft de bouwkosten begroot op € 342.000,-. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe dit bedrag tot stand is gekomen. De heffingsambtenaar heeft van deze berekening geen specificatie overgelegd aan de hand waarvan kan worden getoetst waar de bouwkosten op zien. Ook kan de rechtbank niet toetsen of deze berekening NEN-conform en dus volgens de Verordening heeft plaatsgevonden. Deze begroting kan daarom niet als grondslag dienen.
14. De rechtbank stelt echter vast dat de heffingsambtenaar deze berekening niet ten grondslag van de legesaanslag heeft gelegd. De heffingsambtenaar heeft namelijk aansluiting gezocht bij de meerjarenbegroting van de Monumentenwacht . De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat dit aansloot bij de geschatte projectkosten van eiser in zijn aanvraag.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is dit standpunt niet te volgen. De Verordening schrijft immers voor dat de raming van de bouwkosten conform de geldende NEN-norm plaatsvindt. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat de meerjarenbegroting van de Monumentenwacht niet NEN-conform is. De meerjarenbegroting ziet ook niet op het project van eiser, maar op een meerjarenonderhoudsplan. Gelet op de Verordening kan de vaststelling van de hoogte van de leges hierop niet worden gebaseerd. Dit betekent dat de heffingsambtenaar de meerjarenbegroting van de Monumentenwacht ten onrechte heeft gebruikt als heffingsmaatstaf. Het beroep is daarom gegrond.
16. De rechtbank ziet aanleiding om ter finale afdoening van het geschil zelf in de zaak te voorzien door de hoogte van de leges te schatten. De rechtbank zal daarbij uitgaan van de projectkosten van € 100.000,-, die eiser zelf heeft doorgegeven bij het indienen van de aanvraag. Dit bedrag sluit aan bij de bouwkosten van € 81.370,- die volgens eiser voor de tweede, minder omvattende, vergunningaanvraag zijn geschat. De rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van het door eiser in het beroepschrift geschatte bedrag van
€ 30.000,-. Eiser heeft dit bedrag niet voldoende onderbouwd en in het licht van geschatte projectkosten en de bouwkosten voor de tweede vergunning acht de rechtbank dit bedrag niet aannemelijk.
17. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak. De rechtbank schat het bedrag aan te heffen leges gebaseerd op € 100.000,- aan bouwkosten als volgt:
- 3,05% van € 50.000,- = € 1.525,-;
- 4,07% van de overgebleven € 50.000,- = € 2.035,-,
Bij elkaar opgeteld bedragen de te heffen leges dan ook € 3.560,-. De rechtbank vermindert de hoogte van de legesaanslag tot dit bedrag.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.