ECLI:NL:RBAMS:2023:6397

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/730225 / FA RK 23-1361
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie na beëindiging van relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2023 een beschikking gegeven over de vaststelling van kinderalimentatie in het kader van een geschil tussen een vrouw en een man, die in 2011 hun relatie hebben beëindigd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. Schmidt, verzocht om een verhoging van de door de man te betalen kinderbijdrage van € 200,-- naar € 300,-- per kind, per maand, met terugwerkende kracht vanaf de indiening van het verzoekschrift op 20 februari 2023. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. van den Berg, voerde verweer en stelde dat hij geen draagkracht had om de gevraagde bijdrage te betalen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De vrouw heeft het gezag over de minderjarigen, die bij haar verblijven, en de man heeft de kinderen erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een bijdrage van € 200,-- per maand aan de vrouw betaalt, maar dat dit niet voldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank heeft de financiële situatie van beide ouders beoordeeld, waarbij de man een bruto jaarloon van € 43.127,-- en een winst uit onderneming van € 7.500,-- heeft opgegeven. De vrouw heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.999,-- per maand, terwijl de man een netto besteedbaar inkomen van € 3.134,-- per maand heeft.

Na het toepassen van de draagkrachtformule heeft de rechtbank geconcludeerd dat de man in staat is om een bijdrage van € 100,-- per kind, per maand te betalen, wat neerkomt op een totaal van € 196,-- per maand. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 20 februari 2023, met aftrek van eerdere betalingen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. De uitspraak biedt een duidelijk kader voor de financiële verplichtingen van de man ten aanzien van de kinderen, waarbij de belangen van de minderjarigen voorop staan.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/730225 / FA RK 23-1361
Beschikking van 9 oktober 2023 betreffende alimentatie
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.H. Schmidt te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.H. van den Berg te Zeist.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de vrouw d.d. 20 februari 2023, ingekomen op 22 februari 2023;
  • het verweerschrift van de man;
  • het F9-formulier van 31 augustus 2023 met producties van de man;
  • het F9-formulier van 8 september 2023 met producties van de vrouw;
  • het F9-formulier van 11 september 2023 met producties van de vrouw;
  • het F9-formulier van 18 september 2023 met productie van de man;
  • de brief van 20 september 2023 met productie van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 september 2023. Verschenen zijn: partijen, ieder bijgestaan door zijn/haar advocaat.
De man heeft daarbij pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad, welke relatie is beëindigd in 2011.
2.2.
Uit de relatie zijn geboren:
[minderjarige 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2008,
[minderjarige 2] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2011
2.3.
De vrouw oefent het gezag van rechtswege alleen uit. De man heeft de minderjarigen erkend. De minderjarigen verblijven sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw.
2.4.
De man voldoet een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna: ‘kinderbijdrage’ van € 200,-- per maand aan de vrouw.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De vrouw verzoekt vaststelling van een door de man te betalen kinderbijdrage van € 300,-- per kind, per maand, met ingang van de dag van indiening van het verzoekschrift, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaar bij voorraad.
De man voert hiertegen verweer en verzoekt om afwijzing.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw legt aan haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage ten grondslag dat de minderjarigen behoefte hebben aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat hij voldoende financiële draagkracht heeft om die te voldoen.
De man betwist enige draagkracht te hebben. Desondanks biedt hij aan een kinderbijdrage van € 100,-- per kind, per maand aan de vrouw te voldoen.
Kinderbijdrage
4.2.
De rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 100,-- per kind, per maand als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen, vanaf 20 februari 2023, onder aftrek van hetgeen de man vanaf die datum aan bijdragen ten behoeve van de kinderen heeft betaald. Voor zover die op andere rekeningen zijn gestort dan die van de vrouw zelf, dient de man de (nieuwe) kinderbijdragen vanaf datum beschikking aan de vrouw zelve te betalen.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Behoefte
4.3.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI). Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kind. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog een relatie hadden.
Vast staat dat partijen hun relatie in 2011 hebben beëindigd.
4.4.
Nu partijen nooit in gezinsverband hebben samengewoond wordt de behoefte van de minderjarigen bepaald door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder.
De rechtbank gaat hierbij uit van ieders inkomen in 2011. De man heeft onbetwist gesteld dat zijn inkomen in 2011 € 2.250,-- netto per maand bedroeg en de vrouw in 2011 een uitkering genoot van € 14.256,-- netto op jaarbasis. Dit leidt tot een gemiddelde behoefte van € 370,-- in totaal per maand; geïndexeerd een behoefte van € 462,-- in totaal voor de beide kinderen per maand, zoals door de man is berekend.
Het door de vrouw aangevoerde argument dat van het huidige inkomen van partijen dient te worden uitgegaan om de behoefte te bepalen gaat niet op, nu het huidige inkomen van ieder van partijen het bij elkaar opgetelde inkomen van partijen in 2011 niet overstijgt.
Draagkracht partijen
4.5.
Bij de berekening van de kinderbijdrage moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders thans kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van het kind voorzien.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het huidige netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
4.6.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’.
In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een vast bedrag aan lasten, te weten een bedrag van € 1.175,- per maand.
Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.175)].
4.7.
Het inkomen van de man is in geschil. Vast staat dat de man inkomen uit loondienst geniet alsmede inkomen genereert als zelfstandig DJ.
De rechtbank gaat uit van een bruto jaarloon van de man van € 43.127,--, zoals blijkt uit de door de man overgelegde gegevens. De man stelt daarnaast ongeveer € 2.500,-- bruto per jaar als winst uit onderneming te genieten uit zijn DJ-werkzaamheden. De vrouw stelt dat dit minstens € 7.500,-- bruto per jaar is, nu de man veel als DJ wordt ingezet, mede in het buitenland.
De rechtbank op basis van de ontvangen stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling uit van een winst uit onderneming van € 7.500,-- bruto per jaar, nu de rechtbank de man in staat acht deze winst te realiseren. Deze inschatting van de rechtbank is mede gebaseerd op het feit dat de man uitsluitend bewijs van zijn inkomen uit onderneming in 2021 (tijdens de Coronacrisis) heeft overgelegd en heeft nagelaten meer recente gegevens in het geding te brengen.
De rechtbank gaat er vanuit dat de winst uit onderneming na de Coronacrisis is verhoogd en wel tot genoemd bedrag.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de op de man van toepassing zijnde heffingskortingen en de MKB-winstvrijstelling. De man heeft hiermee een NBI van € 3.134,-- per maand.
4.8.
Ook het inkomen van de vrouw is in geschil. De vrouw geniet thans een WW-uitkering en is van mening dat hiervan dient te worden uitgegaan. De man stelt dat de vrouw verdiencapaciteit heeft en stelt dat gerekend dient te worden met het oude inkomen van de vrouw ter hoogte van € 34.734,-- bruto per jaar en dan geïndexeerd naar € 38.574,-- bruto per jaar.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij graag op korte termijn weer aan het werk wil en dat dit nu ook mogelijk is nu haar dochter sinds kort naar de kinderopvang gaat.
De rechtbank gaat er om deze reden vanuit dat de vrouw in staat is op korte termijn weer een inkomen te genereren zoals zij dat had en rondt dit af naar € 35.000,-- bruto.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de op de vrouw van toepassing zijnde heffingskortingen en het kindgebonden budget.
De vrouw heeft hiermee een NBI van € 2.999,-- per maand.
4.9.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule heeft de man een draagkracht van € 713,-- per maand en de vrouw een draagkracht van € 647,-- per maand.
De rechtbank zal, zoals de man heeft aangevoerd, rekening houden met de onderhoudsplicht van de man voor zijn zoon [minderjarige 3] uit zijn vorige relatie, zodat de draagkracht van de man gelijkelijk over drie kinderen dient te worden verdeeld. De man heeft dan € 475,-- per maand beschikbaar.
4.10.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
4.11.
De ouders hebben samen een draagkracht van € 1.122,-- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn € 462,-- in totaal per maand. Dit betekent dat de man een deel van (€ 475,-- / € 1.122,-- x € 462,-- =) € 196,-- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (€ 647,-/ € 1.122,-- x € 462,-- =) € 266,-- per maand.
4.12.
De man maakt tot slot aanspraak op een zorgkorting, te weten de kosten die de man heeft op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten et cetera.
Nu de kinderen niet feitelijk bij de man verblijven zal de rechtbank geen rekening houden met een zorgkorting.
Dit brengt mee dat de door de man te betalen kinderbijdrage € 196,-- in totaal per maand bedraagt, dus € 98,-- per kind, per maand. Nu de man zelf heeft aangeboden € 100,-- per kind, per maand te voldoen, zal de rechtbank die bijdrage opleggen.
Ingangsdatum
4.13.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum, zoals gebruikelijk, de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 20 februari 2023, onder aftrek van hetgeen de man vanaf die datum reeds ten titel van kinderalimentatie aan de vrouw heeft voldaan.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de man € 100,- per kind, per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen, met ingang van 20 februari 2023, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en onder aftrek van hetgeen de man vanaf die datum aan bijdragen ten behoeve van de kinderen heeft betaald. Voor zover eerdere betalingen op andere rekeningen zijn gestort dan die van de vrouw zelf, dient de man de (nieuwe) kinderbijdragen vanaf datum beschikking aan de vrouw zelve te betalen;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.P.E. Has, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.W.K. Bosman, griffier, op 9 oktober 2023 [1]
Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).
Het beroep moet worden ingesteld:
- door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).