ECLI:NL:RBAMS:2023:6395

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/724960 / FA RK 22-6918
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van levenslange alimentatieverplichting met niet-wijzigingsbeding in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie tussen twee partijen die in 1972 zijn gehuwd en hun huwelijk in 2004 hebben omgezet in een geregistreerd partnerschap. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.C. Douma, verzocht om de door hem verschuldigde partneralimentatie met terugwerkende kracht per 17 januari 2022 op nihil te stellen, onder andere omdat hij meende dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.P.N. de Wit, voerde verweer en vroeg om een aanvulling op de alimentatie, omdat haar maandelijkse uitkering uit Exdeed per 1 mei 2022 was weggevallen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in hun convenant een niet-wijzigingsbeding hebben opgenomen, wat betekent dat wijziging van de alimentatie in principe niet mogelijk is, tenzij er sprake is van zeer ingrijpende omstandigheden. De man heeft echter niet aangetoond dat er een totale wanverhouding is ontstaan tussen wat partijen bij het sluiten van het convenant voor ogen hadden en de huidige situatie. De rechtbank oordeelde dat de verzoeken van de man tot wijziging van de alimentatie werden afgewezen, terwijl het verzoek van de vrouw om aanvulling van de alimentatie werd toegewezen. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, omdat de man zich beroept op een wijziging van omstandigheden die nieuw was ten opzichte van eerdere procedures.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de man, naast de bestaande alimentatie, met ingang van 1 mei 2022 € 336,50 bruto per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot wijziging van de alimentatie en de rente op de schuld afgewezen, en verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn verzoeken die verband hielden met de rente. De uitspraak is gedaan door mr. L. van der Heijden en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. E.W.K. Bosman.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/724960 / FA RK 22-6918
Beschikking van 10 oktober 2023 betreffende wijziging van alimentatie
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.C. Douma te Amstelveen,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.P.N. de Wit te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de man, ingekomen op 3 november 2022;
  • het gewijzigd verzoek van de man;
  • het verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek van de vrouw;
  • het verweer op het zelfstandig verzoek van de man;
  • een F9-formulier d.d. 18 augustus 2023 met bijlagen van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2023.
Verschenen zijn: partijen en hun advocaten.
De man heeft daarbij notities overgelegd, door hem voorgedragen tijdens zijn laatste woord.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 19 december 1972 gehuwd. Het huwelijk is omgezet in een geregistreerd partnerschap, dat op 29 juni 2004 is ontbonden door inschrijving van een door partijen getekende notariële verklaring in de registers van de burgerlijke stand te [woonplaats] . Voorafgaand aan hun huwelijk hebben partijen huwelijksvoorwaarden gemaakt, inhoudende een koude uitsluiting.
2.2.
Partijen hebben bij de ‘overeenkomst tot beëindiging’ van 17 november 2003 (hierna: het convenant) in onderling overleg hun echtscheiding en de gevolgen daarvan geregeld.
Daarbij is – voor zover van belang – het volgende overeengekomen:
Terzake de schuld van de man aan de vrouw:
“2. Voorafgaande aan de omzetting van het huwelijk in het g.p. zullen de voormelde huwelijksvoorwaarden worden gewijzigd in dier voege dat daaraan zal worden toegevoegd een beperkte gemeenschap bestaande uit een bankrekening met een saldo ter grootte van eenmiljoentweehonderdduizend euro (1.200.000 euro) waartoe de man en de vrouw gelijkelijk gerechtigd zullen zijn.
3. Na beëindiging van het g.p. zal de beperkte gemeenschap als bedoeld onder 2. worden verdeeld als volgt: het gehele bankrekeningsaldo zal worden toegedeeld aan de man die wegens overbedeling aan de vrouw zal uitkeren een bedrag in contanten groot 100.000 euro op een door haar aan te wijzen bankrekening en die voorts aan de vrouw zal schuldig erkennen een bedrag groot vijfhonderdduizend euro (500.000 euro). De aldus ontstane vordering van de vrouw op de man kent de navolgende condities (…).”
En terzake de partneralimentatie:
“5. De man zal aan de vrouw een alimentatie betalen zoals omschreven in de Notitie inzake Echtscheiding, opgesteld door de heer [naam] (. . .) (hierna: de notitie).
De alimentatie zal worden voldaan gedurende de wettelijke periode van 12 jaren, doch zal nadien onverplicht levenslang worden voortgezet indien en zolang de inkomenspositie van de man en het saldo van zijn bezittingen en schulden zulks toelaten.
De alimentatie ondergaat wijziging casu quo vervalt op de wijze als omschreven onder 6. en 7. in bedoelde notitie. Partijen doen overigens afstand van het recht om middels rechterlijke tussenkomst wijziging te vragen van het alimentatiebedrag op grond van gewijzigde omstandigheden.”
In de notitie, die als titel draagt “Notitie bij berekeningen inzake echtscheiding” is het volgende opgenomen:
“Opmerkingen
2. (. . .) Het pensioen van Boubo Pensioen B.V. gaat in op 60-jarige leeftijd. Het pensioen van het NPF gaat eerst op 65 jarige leeftijd in. In de tussenliggende 5 jaren betaalt Boubo Pensioen B.V. een overbruggingspensioen. Op 65-jarige leeftijd (…) heeft mevrouw [de man] recht op het AOW-pensioen.
4. Blijkens de berekeningen in bijlage 1 heeft [de vrouw] een alimentatie nodig van € 52.500 naast de jaarlijkse rente-inkomsten van € 26.500. Van dit alimentatiebedrag wordt € 30.000 aan hypotheekrente weer terugbetaald.
5. Uitgaande van het gegeven dat de uitgaven gelijk zijn aan de inkomsten, kan de alimentatie in 2007 terug naar € 40.000 per jaar omdat dan het pensioen uitkeerbaar door Boubo Pensioen B.V. in gaat. In 2011 gaat (in principe) de pensioenuitkering van het Notarieel Pensioenfonds in. Alsdan kan de alimentatie verminderd worden tot € 26.000 per jaar. Vanaf 2014 bestaat er dan voor Mevrouw [de man] ook recht op AOW en zijn de inkomstenbelastingtarieven lager. De alimentatie bedraagt dan € 9.000 per jaar. Gedurende de gehele periode waarin de alimentatie wordt betaald, blijft het netto inkomen steeds gelijk aan het begrote bestedingsniveau.
6. De verschuldigde alimentatie zal jaarlijks worden geïndexeerd aan het prijsniveau.
7. Alimentatie is in principe verschuldigd door de alimentatieplichtige voor een periode van 12 jaar. [de man] is bereid om nu reeds in het convenant vast te leggen dat hij zolang [de vrouw] leeft alimentatie zal betalen, waarbij het uitgangspunt voor de hoogte van die alimentatie in de bijgevoegde berekeningen is gelegen. De alimentatie vervalt op het moment dat [de vrouw] een duurzame huishouding aangaat met een partner (. . .). Het recht op alimentatie vervalt voorts in het geval dat [de vrouw] blijvend wordt opgenomen in een AWBZ-instelling.”
Aan de notitie zijn bijlagen gevoegd met een opgave van de door de vrouw te ontvangen pensioenbedragen en berekeningen van het inkomen van de vrouw in achtereenvolgende periodes.
2.3.
Partijen hebben in 2019 al eerder geprocedeerd over de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie, hetgeen heeft geleid tot de beschikking van 25 september 2019 van deze rechtbank. In deze beschikking is – voor zover in de onderhavige kwestie relevant - bepaald, dat de man met ingang van 30 juni 2016 € 2.488,08 per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Deze beschikking is in hoger beroep bij beschikking van 24 november 2020 door het Gerechtshof Amsterdam bekrachtigd.

3.Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek

3.1.
De man verzoekt, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen:
I de door de man verschuldigde partneralimentatie met terugwerkende kracht per 17 januari 2022 op nihil te stellen, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
II de vrouw te veroordelen om het bedrag dat de man aan haar uit hoofde van partneralimentatie onverschuldigd heeft betaald, aan de man terug te betalen;
III met terugwerkende kracht per 17 januari 2022 de door de man verschuldigde rente over het geleende bedrag van € 500.000,-- vast te stellen op 0,5%, dan wel 0,933%, dan wel 1.06%, dan wel een in goede justitie te bepalen percentage lager dan 2,58%
IV de vrouw te veroordelen om het door de man onverschuldigd aan rente betaalde bedrag aan haar, aan de man terug te betalen.
3.2.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van de verzoeken van de man. Daarnaast heeft zij zelfstandig verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen:
I dat de man, in aanvulling op de alimentatie, met ingang van 1 mei 2022 € 336,50 bruto per maand aan de vrouw dient te voldoen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, te verminderen met eventueel alsnog door Exdeed B.V. over de periode vanaf 1 mei 2022 aan de vrouw te betalen bedragen;
met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wijziging partnerbijdrage
4.1.
De rechtbank behandelt eerst het verzoek van de man tot wijziging van de partnerbijdrage.
De man voert hiertoe aan dat sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de beschikkingen van de rechtbank en het Gerechtshof. Hij stelt dat het inkomen in box 1 thans bij beide partijen gelijk is, de vrouw heeft in januari 2022 haar hypotheekschuld aan de man heeft afgelost, zodat de man niet langer deze rente-inkomsten geniet, terwijl de man wel rente aan de vrouw dient te voldoen over de vordering van de vrouw op de man (zie onder 3 van het convenant) en tot slot dat de maandelijkse inkomsten voor beide partijen uit Exdeed zijn komen te vervallen.
De man heeft toegelicht dat beide partijen thans een AOW-uitkering hebben van € 16.405,-bruto per jaar en € 14.500,-- bruto aan pensioen ontvangen. De man betaalt daarnaast € 33.948,-- bruto per jaar aan partneralimentatie; dat is niet redelijk want door deze alimentatiebetaling is het box 1 inkomen van de man per saldo negatief, terwijl de vrouw een box 1 inkomen heeft van € 64.853,-- bruto per jaar. Er is derhalve sprake van een enorme financiële wanverhouding tussen partijen. Dit is in strijd met de redelijkheid en billijkheid, zodat de alimentatie gewijzigd moet worden, aldus de man.
4.2.
Voorts voert de man aan dat de rechtbank en het Gerechtshof ten onrechte zijn uitgaan van de behoefte zoals de vrouw die in 2003/2004 had, waarop de alimentatie is gebaseerd. De vrouw heeft thans een (veel) lagere behoefte, zodat deze behoefte opnieuw dient te worden bepaald. De man stelt hierbij dat hij bovendien in 2003/2004 uitging van een alimentatieduur van 12 jaren en dat de door hem betaalde alimentatie niet hoger zou zijn dan € 9.000,-- bruto per jaar.
4.3.
De rechtbank stelt voorop, dat wijziging van de gemaakte alimentatieafspraken mogelijk is op de gronden genoemd in artikel 1:401 BW.
De man beroept zich allereerst op een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Hierin is bepaald dat ‘
een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.’
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man nog aangevoerd, met een beroep op het rapport Alimentatienormen, dat het niet zo kan zijn dat als ieders inkomen gelijk aan elkaar is, de man alsnog een partnerbijdrage dient te voldoen. Dit berust dan niet meer op de wettelijke maatstaven, waardoor de alimentatie opnieuw dient te worden vastgesteld.
4.4.
Vast staat dat partijen in het convenant een schriftelijk beding van niet-wijziging overeengekomen zijn. In dergelijke gevallen, waarin partijen schriftelijk overeengekomen zijn geen wijziging te zullen vragen van de onderling overeengekomen alimentatieafspraak, is wijziging
alléénmogelijk op grond van art. 1:159 lid 3 BW.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van de man dat hij een beroep doet op genoemd artikel.
Hierin is bepaald dat, ondanks een zodanig beding, ‘
op verzoek van een der partijen de overeenkomst door de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere beschikking kan worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.’
4.5.
Uit de geldende jurisprudentie blijkt dat de omstandigheden zo ingrijpend dienen te zijn gewijzigd dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. Uit de toelichting op deze wettekst blijkt dat de wetgever heeft gedacht aan een ‘zeer ingrijpende wijziging van omstandigheden’. Er moet sprake zijn van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van het convenant voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo, dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de vrouw de man aan het beding zou houden (aldus ook HR 12 november 1982, NJ 1983/81).
Vanzelfsprekend moeten, nu wijziging slechts in uitzonderingsgevallen is toegelaten, in de procedure zowel aan de stelplicht van de verzoekende partij, als aan de motivering van de rechter zware eisen worden gesteld (HR 15 juli 1985, NJ 1986/489 en HR 8 september 2006, LJN AW6217). Uit diezelfde uitspraak blijkt dat daarbij onder andere van belang is of de mogelijke wijziging van een bepaalde omstandigheid tijdens de onderhandelingen over het convenant ter sprake is gekomen en of de alimentatiegerechtigde heeft begrepen en heeft mogen begrijpen dat de wederpartij het risico van die wijziging voor zijn rekening nam. Eveneens is van belang in hoeverre de overeengekomen alimentatie samenhangt met de tegelijkertijd getroffen regeling inzake de boedelscheiding en wat van die samenhang de consequenties zijn.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat een wijziging slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk is, nu sprake is van een niet-wijzigingsbeding. Immers, als de alimentatie op de voet van artikel 1:401 lid 1 BW wél eenvoudig te wijzigen zou zijn, dan zou het niet-wijzigingsbeding in het convenant een loze tekst zijn. Een niet-wijzigingsbeding brengt mee dat de alimentatie in principe niet meer te wijzigen is, welke omstandigheden zich ook voordoen. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen hier destijds op gewezen zijn, nu zij deskundige bijstand hebben gehad.
4.7.
Er gelden dan ook zeer zware eisen aan de stelplicht van degene die zich hierop beroept. Het ligt op de weg van de man te stellen en aan te tonen dat sprake is van een totale wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van het convenant voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. De man heeft hieraan niet voldaan. De man heeft wel gesteld dat sprake is van een financiële wanverhouding, maar zonder inzicht in zijn box 3-vermogen is dit niet te beoordelen. De man heeft zich er evenmin over uitgelaten in hoeverre de ontstane huidige situatie destijds ter sprake is gekomen. Destijds was toch voorzienbaar dat partijen op enig moment beiden uitsluitend een AOW-uitkering en pensioen zouden genieten, zodat hun box 1 inkomen (met uitzondering van de alimentatie) gelijk aan elkaar zou zijn.
De rechtbank oordeelt dan ook dat er geen sprake van een ‘zeer ingrijpende wijziging van omstandigheden’ zoals bedoeld in de zin van de wet.
Het beroep van de man op dit artikel faalt derhalve.
4.8.
Ten tweede stelt de man dat de rechtbank en het Gerechtshof ten onrechte zijn uitgaan van de behoefte zoals de vrouw die in 2003/2004 had, waarop de alimentatie is gebaseerd en nu deze behoefte is gewijzigd, de alimentatie opnieuw dient te worden vastgesteld.
In feite stelt de man zich hiermee op het standpunt dat de beslissing van de rechtbank en het Gerechtshof op dit punt niet juist is.
Deze grond kan de rechtbank niet inhoudelijk behandelen, omdat hierover al geoordeeld is door de rechtbank en het Gerechtshof en de beslissing ten aanzien van de (levenslange) behoefte van de vrouw gezag van gewijsde heeft verkregen. Dit houdt in dat deze beslissing tussen partijen bindend is en dit niet opnieuw kan worden voorgelegd. Hetzelfde geldt voor de stelling van de man dat hij in 2003/2004 uitging van een alimentatieduur van 12 jaren en dat de door hem betaalde alimentatie niet hoger zou zijn dan € 9.000,-- bruto per jaar.
4.9.
Voor zover de man heeft willen betogen dat de betreffende bepalingen in het convenant maken dat er nimmer enige wijziging mogelijk is en dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kan hij ook hierin niet worden gevolgd, nu een wijziging van de gemaakte alimentatieafspraken uitsluitend mogelijk is op de gronden genoemd in artikel 1:401 BW.
Voorts blijft een wijziging van de alimentatie mogelijk met een beroep op punt 5 van de overeenkomst. Dat de inkomenspositie van de man en het saldo van zijn bezittingen en schulden de alimentatiebetaling niet langer toelaten is echter niet door de man gesteld, noch door hem aangetoond, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat de man de partnerbijdrage nog steeds uit zijn vermogen kan voldoen.
4.10.
Het voorgaande leidt er toe dat de verzoeken van de man onder I en II worden afgewezen.
Wijziging rente op de schuld:
4.11.
De man heeft voorts verzocht de door hem aan de vrouw verschuldigde rente over het geleende bedrag van € 500.000,-- vast te stellen op een lager percentage dan 2,58%.
4.12.
De man voert hiertoe aan dat de vrouw een vordering op hem heeft ter hoogte van € 500.000,-- welke eerst opeisbaar is bij het overlijden van de man, zoals overeengekomen onder 2 en 3 van het convenant. De vrouw had tot 17 januari 2022 een hypotheekschuld van € 600.000,-- aan de man, welke zij op genoemde datum heeft afgelost. De man stelt dat partijen destijds zijn overeengekomen dat de rente over de vordering van de vrouw op hem van € 500.000,-- zou worden aangepast als de hypotheekschuld niet meer zou bestaan.
Partijen zijn op dit punt niet tot overeenstemming gekomen.
De man voert aan dat de wijziging van de rente weliswaar niet thuis hoort in een alimentatieprocedure maar dat dit wel hierin moet worden betrokken uit proceseconomische redenen en omdat dit verband houdt met de partneralimentatie.
4.13.
De rechtbank zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoeken onder III en IV ten aanzien van de wijziging van de rente. Immers, een dergelijke vordering dient bij dagvaarding te worden ingesteld.
Aanvulling van de partnerbijdrage
4.14.
De vrouw wenst met ingang van 1 mei 2022 aanvulling van het haar toekomende bedrag aan alimentatie nu per genoemde datum de maandelijkse uitkering uit Exdeed ter hoogte van € 336,50 per maand is weggevallen.
De man stelt dat Exdeed geen middelen meer heeft en dat ook hij deze maandelijkse uitkering mist. Het zou zeer onredelijk zijn als de man dit weggevallen bedrag als partnerbijdrage aan de vrouw dient te voldoen. Hij verzoekt om afwijzing van het verzoek van de vrouw.
4.15.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de beschikking van deze rechtbank van 25 september 2019 blijkt dat het convenant, ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen partnerbijdrage, voor tweeërlei lezing vatbaar is en onvoldoende duidelijkheid biedt bij de uitleg van de bepalingen. De rechtbank heeft hierop, met toepassing van het Haviltex-criterium, de bedoeling van partijen als volgt uitgelegd:
‘Blijkens de notitie heeft de vrouw een ‘alimentatie nodig van € 52.500’. Van dit ‘startbedrag’ van € 52.500,- worden vervolgens in de berekeningen de aanvullende inkomsten afgetrokken. Zo wordt de alimentatie per september 2006 verminderd van € 52.500,- naar € 40.000,-, omdat Exdeed B.V . vanaf dat moment ouderdomspensioen uitkeert van € 12.447 per jaar (€ 52.500 – € 12.447 ≈ € 40.000,-). Per 1 oktober 2011 keert het NPF ouderdomspensioen uit van € 14.137,- per jaar. Ook dit is weer een reden om de alimentatie te verminderen naar € 26.000,- (€ 52.500 – € 12.447 – € 14.137 ≈ € 26.000,). Ten slotte wordt in 2014 de AOW-uitkering van € 11.450,- alsmede een fiscaal voordeel van (€ 8.999 – € 3.275 =) € 5.724 in mindering op de alimentatie gebracht, waardoor de alimentatie wordt becijferd op € 9.000,- (€ 52.500 – € 12.447 – € 14.137 – € 11.450 – € 5.724 ≈ € 9.000,-).
Uit deze rekenmethodiek kan naar het oordeel van de rechtbank opgemaakt worden dat het de bedoeling van partijen was om de vrouw telkens op hetzelfde – nog niet geïndexeerde – bestedingsniveau van € 52.500,- te houden. Indien de vrouw aanvullende inkomsten ontvangt, gaat de bijdrage van de man omlaag. De vrouw blijft echter telkens op hetzelfde bestedingsniveau en de bijdrage is niet afhankelijk van de draagkracht van de man.’
4.16.
Zoals gezegd is deze beslissing door het Hof bekrachtigd en in gezag van gewijsde gegaan, waardoor de bedoeling van het convenant, zoals deze is uitgelegd door de rechtbank, vast is komen te staan. De rechtbank gaat dan ook hier van uit.
Dit brengt mee, hoe onrechtmatig dit voor de man ook voelt, dat het bestedingsniveau van de vrouw hetzelfde moet blijven zodat, als er inkomen uit andere bronnen, in dit geval van Exdeed, wegvalt, dit aangevuld moet worden door alimentatie. Dit is slechts anders indien de inkomenspositie van de man en het saldo van zijn bezittingen en schulden deze alimentatie niet meer toelaten, echter dat is, zoals gezegd, niet door de man aangevoerd.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw dan ook toe.
Proceskostenveroordeling
4.17.
De vrouw heeft tot slot verzocht de man te veroordelen in de proceskosten. De vrouw stelt dat er sinds 2016 inmiddels twee uitvoerige procedures hebben gespeeld waarin de verzoeken van de man zijn afgewezen. De man neemt in de onderhavige procedure weer hetzelfde standpunt in, daarbij miskennend dat de door de rechtbank en het Hof gegeven beslissingen gezag van gewijsde hebben. De man maakt zich dan ook schuldig aan misbruik van procesrecht.
De man is van mening dat het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen. Immers, er is sprake van een (grote) wijziging van omstandigheden sinds de beslissingen van de rechtbank en het Hof, zodat van misbruik van procesrecht geen sprake is. Het staat de man vrij, vanwege deze gewijzigde omstandigheden, de kwestie opnieuw aan de rechtbank voor te leggen.
4.18.
De rechtbank heeft het (hoofd)verzoek van de man zo opgevat dat de man zich beroept op een wijziging van omstandigheden met toepassing van art. 1:159 lid 3 BW. Weliswaar zijn de verzoeken van de man niet deugdelijk onderbouwd, het beroep op een wijziging van omstandigheden sinds de laatste beslissingen is nieuw ten opzichte van de vorige procedures, zodat (nu nog) geen sprake is van misbruik van procesrecht. De rechtbank zal, zoals gebruikelijk in procedures tussen ex-echtelieden, de proceskosten compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de verzoeken van de man onder I en II af;
5.2.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken onder III en IV;
5.3.
bepaalt dat de man, in aanvulling op de alimentatie, met ingang van 1 mei 2022 € 336,50 bruto per maand aan de vrouw dient te voldoen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, te verminderen met eventueel alsnog door Exdeed B.V. over de periode vanaf 1 mei 2022 aan de vrouw te betalen bedragen;
5.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.W.K. Bosman, griffier, op 10 oktober 2023 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).