ECLI:NL:RBAMS:2023:6380

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/738996 / KG ZA 23-803
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige wijziging van co-ouderschap en alimentatie in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 13 oktober 2023, is een kort geding aan de orde waarin de vrouw en de man, ex-partners, betrokken zijn bij een geschil over de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De vrouw heeft een vordering ingediend om de zorg voor het kind aan haar toe te vertrouwen en een wijziging van de bestaande co-ouderschapsregeling te bewerkstelligen. De man heeft verweer gevoerd en tegenvorderingen ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 september 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, maar zijn zij er niet in geslaagd om tot een minnelijke regeling te komen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de huidige zorgregeling, waarbij het kind om de week bij de man verblijft, niet in het belang van het kind is, gezien de reistijd en de omstandigheden van de man. De rechter heeft daarom de zorgregeling voorlopig gewijzigd, zodat het kind meer tijd bij de vrouw doorbrengt. Daarnaast is er een voorlopige alimentatie vastgesteld van € 150,00 per maand die de man aan de vrouw moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De rechter heeft ook verschillende geldvorderingen van beide partijen afgewezen, omdat deze niet voldoende aannemelijk waren gemaakt.

Het vonnis benadrukt het belang van het welzijn van het kind en de noodzaak om een zorgregeling te hebben die praktisch uitvoerbaar is voor beide ouders. De rechter heeft de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ook al kan er nog beroep worden aangetekend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/738996 / KG ZA 23-803 IHJK/BB
Vonnis in kort geding van 13 oktober 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 15 september 2023,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. Y.M. van Vliet te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M. Holthuis te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

Op de mondelinge behandeling van 25 september 2023 heeft de vrouw de vordering(en) zoals omschreven in de dagvaarding en akte wijziging eis toegelicht. De man heeft verweer gevoerd en tegenvorderingen ingediend. De vrouw heeft de tegenvorderingen bestreden. Beide partijen hebben schriftelijke stukken ingediend en de vrouw tevens een pleitnota.
Bij de mondelinge behandeling waren partijen en hun advocaten aanwezig.
De zaak is enkele dagen pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen tot een minnelijke regeling te komen. Daarin zijn zij niet geslaagd waarna vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad en hebben samen een kind, [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
2.2.
Na het uit elkaar gaan van partijen hebben zij in onderling overleg een zorgregeling afgesproken, die neerkomt op een co-ouderschap.
2.3.
Op enig moment is de man vanuit [woonplaats 1] naar [woonplaats 2] verhuisd. De vrouw is in [woonplaats 1] blijven wonen.
2.4.
[minderjarige] gaat vanaf 4 september 2023 naar de basisschool in [woonplaats 1] .

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert na eiswijziging, samengevat:
I. te bepalen dat [minderjarige] aan haar wordt toevertrouwd en derhalve op haar adres in het gba-register staat ingeschreven;
II. een zorgregeling te bepalen waarbij [minderjarige] de ene week van maandagochtend (naar school) tot woensdagochtend (naar school) bij de man verblijft en de andere week van vrijdagmiddag (uit school) tot woensdagochtend (naar school), waarbij de man [minderjarige] haalt en brengt;
III. te bepalen dat indien [minderjarige] bij de andere ouder verblijft er tenminste eenmaal (halverwege het verblijf) een telefonisch/videobel contactmoment met de andere ouder is;
IV. te bepalen dat [minderjarige] in de herfstvakantie van vrijdagmiddag 20 oktober 2023 (uit school) tot woensdagochtend 25 oktober 2023 11.00 uur bij de man verblijft en vanaf woensdagochtend 25 oktober 2023 11.00 uur bij de vrouw en dat [minderjarige] in de kerstvakantie van vrijdagmiddag 22 december 2023 (uit school) tot zaterdagochtend 30 december 2023 11.00 uur bij de vrouw verblijft en van zaterdag 30 december 2023 11.00 uur tot zondag 7 januari 2024 11.00 uur bij de man;
V. te bepalen dat [minderjarige] van maandagochtend 9 oktober 2023 9.30 uur tot vrijdag 13 oktober 2023 18.00 uur bij de man verblijft;
VI. de man te veroordelen om voorlopig een bedrag van € 332,00 per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] ;
VII. de man te veroordelen tot betaling van de kinderopvang factuur over juli 2023 van € 1.814,00, dan wel de helft van dit bedrag, aan de vrouw dan wel rechtstreeks aan de kinderopvang;
VIII. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 619,99 aan waterschapsbelasting, WOZ, opslagkosten, kinderopvangtoeslag en Vodafone facturen;
IX. de man te veroordelen tot (terug)betaling op de spaarrekening van [minderjarige] dan wel aan de vrouw van een bedrag van € 5.947,38;
X. de man te veroordelen tot (terug)betaling op de spaarrekening van hond [naam hond] dan wel aan de vrouw van een bedrag van € 665,22;
XI. de man, op straffe van een dwangsom, te gebieden voor 1 oktober 2023 de gezamenlijke opslag bij [naam opslag] te [woonplaats 1] leeg te halen en te houden;
XII. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van
€ 13.994,00, althans de helft daarvan, terzake de aanslag aangifte IB 2022;
XIII. de man, op straffe van een dwangsom, te gebieden om zijn medewerking te verlenen aan het gezamenlijk doen van aangifte IB 2022 op de voor beide partijen meest gunstige wijze;
XIV. de man te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en nakosten.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert samengevat:
I. te bepalen dat [minderjarige] de ene week bij hem verblijft van woensdag uit school tot donderdag naar school en van vrijdag uit school tot maandag naar school en de andere week van woensdag uit school tot donderdag naar school;
II. te bepalen dat [minderjarige] in de herfstvakantie bij de man verblijft en in de kerstvakantie van 22 tot 27 december 2023 9.00 uur en van 4 tot 8 januari 2024;
III. te bepalen dat [minderjarige] van 25 januari 2024 tot en met 5 februari 2024 bij de vrouw verblijft;
IV. de vrouw te veroordelen tot betaling aan de kinderopvang van de factuur over juli 2023, vermeerderd met incassokosten, zonder nadere verrekening met de man;
V. de vrouw te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van
€ 825,35 aan kinderopvangkosten, vermeerderd met wettelijke rente;
VI. voorwaardelijk, indien de vrouw haar geldvorderingen onder VIII, IX, X en XII niet intrekt, haar te veroordelen aan de man een bedrag van
€ 2.600,00 te betalen.
4.2.
De vrouw voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
De vorderingen in conventie en reconventie zullen gelet op hun samenhang gezamenlijk worden behandeld.
Toevertrouwing [minderjarige]
5.2.
De man heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorlopige toevertrouwing van [minderjarige] aan de vrouw. Deze vordering van de vrouw wordt dan ook toegewezen.
Zorgregeling
5.3.
Op dit moment loopt er een zorgregeling waarbij [minderjarige] de ene week van maandagochtend (naar school) tot woensdagochtend (naar school) bij de man verblijft en de andere week van vrijdagmiddag (uit school) tot woensdagochtend (naar school), waarbij de man [minderjarige] steeds haalt en brengt. De vrouw wilde aanvankelijk een wijziging van deze regeling omdat zij bang was dat de man [minderjarige] steeds te laat naar school zou brengen. Omdat het volgens haar toch goed gaat met het halen en brengen vanuit [woonplaats 2] , wil zij nu de huidige co-ouderschapregeling continueren. De man wil de regeling (tijdelijk) wijzigen. Op dit moment is het volgens hem niet te doen om de huidige regeling uit te voeren. Hij heeft in [woonplaats 2] nog geen parkeervergunning waardoor hij samen met [minderjarige]
’s-ochtends eerst 10 minuten naar zijn auto moet fietsen om vervolgens naar [woonplaats 1] te rijden. Om op tijd op school te zijn moet [minderjarige] nu drie keer per week tussen 6.00 en 6.30 uur opstaan, terwijl de vrouw op 5 minuten loopafstand van school woont.
De voorzieningenrechter is met de man van oordeel dat een handhaving van de huidige zorgregeling onder de huidige omstandigheden niet in het belang van [minderjarige] is. Deze regeling zal dan ook voorlopig worden gewijzigd in de regeling zoals door de man gevorderd. De vrouw heeft op dit moment geen werk, dus het moet voor haar geen probleem zijn dat [minderjarige] tijdelijk wat meer bij haar verblijft. De man heeft te kennen gegeven dat, zodra hij een parkeervergunning heeft, een aanpassing van deze regeling weer mogelijk is. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat zodra de man een parkeervergunning heeft partijen in onderling overleg bekijken of de huidige zorgregeling weer kan herleven, de voorlopig vastgestelde regeling gehandhaafd blijft of dat een andere regeling wordt afgesproken. Uitgangspunt moet daarbij blijven dat de regeling voor [minderjarige] niet te belastend is. De omstandigheid dat de man er zelf voor gekozen heeft om naar [woonplaats 2] te verhuizen mag niet betekenen dat wordt vastgehouden aan een regeling die niet in het belang van [minderjarige] is. Als partijen er in onderling overleg niet uitkomen zal de co-ouderschapregeling herleven en zal degene die daar een wijziging van wil dit in een bodemprocedure moeten verzoeken.
(Video-)Belmoment
5.4.
De man is ermee akkoord dat, als [minderjarige] bij hem is de vrouw af en toe met hem videobelt. Hij wil daar voor de rust wel een vast moment voor afspreken, te weten in de week dat [minderjarige] ook het weekend bij hem is op zondagochtend om 9.00 uur. De vrouw heeft daar geen bezwaar tegen gemaakt zodat dit wordt vastgelegd. Dit videobelmoment geldt, gelet op de vordering van de vrouw, ook voor de man op de zondag dat [minderjarige] bij de vrouw is.
Herfst- en kerstvakantie
5.5.
De man wil in de herfstvakantie met [minderjarige] naar zijn familie in het Verenigd Koninkrijk. Dat is gezien het recente overlijden van zijn vader begrijpelijk. De vrouw wil de herfstvakantie verdelen maar heeft geen concrete plannen genoemd. Gelet hierop wordt het in het belang van [minderjarige] geacht om met de man zijn familie te kunnen bezoeken en de herfstvakantie dus bij de man te verblijven. Een andere korte vakantie kan [minderjarige] dan bij de vrouw verblijven. Voor de kerstvakantie die twee weken duurt ligt een verdeling wèl voor de hand. De vrouw wil [minderjarige] graag de eerste week bij zich hebben, waarin de kerstdagen vallen. Zij heeft in dit verband verklaard dat de man [minderjarige] vorig jaar met de kerstdagen bij zich had. Dit is door hem niet weersproken. De door de vrouw voorgestelde verdeling van de kerstvakantie wordt dan ook het meest in het belang van [minderjarige] geacht.
Ibiza en New York
5.6.
De man is ermee akkoord dat hij de zorg over [minderjarige] heeft tijdens het verblijf van de vrouw op Ibiza van 9 tot en met 13 oktober 2023 en de vrouw is ermee akkoord dat zij de zorg over [minderjarige] heeft tijdens het verblijf van de man in New York van 25 januari tot en met 5 februari 2024. Dit wordt dan ook vastgelegd.
Kinderalimentatie
5.7.
Vaststaat dat de man op dit moment geen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] betaalt aan de vrouw. Hij betaalt (uiteraard) wel de verblijfkosten van [minderjarige] als hij bij hem is, maar daarmee zijn niet alle kosten gedekt. Partijen zijn het erover eens dat [minderjarige] een behoefte heeft van € 870,00 per maand, maar zij verschillen van mening over hun draagkracht. De vrouw heeft op het moment een WW-uitkering van € 3.623,70 bruto per maand. De man heeft een eigen onderneming en keert zichzelf een salaris uit van € 4.250,00 bruto per maand. De vrouw is van mening dat bij het inkomen van de man ook rekening moet worden gehouden met een dividenduitkering maar de man heeft betwist dat daarvan sprake is of daarvan sprake kan zijn.
Vooropgesteld wordt dat een kort geding niet de aangewezen procedure is om precies uit te zoeken welke door de man te betalen kinderbijdrage voor [minderjarige] voldoet aan de wettelijke maatstaven, maar gelet op de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is voldoende aannemelijk geworden dat een bedrag van
€ 150,00 per maand redelijk is. Daarbij is onder meer relevant dat nu [minderjarige] aan de vrouw wordt toevertrouwd bepaalde kosten, bijvoorbeeld schoolkosten, bij haar terecht zullen komen. Ook zal [minderjarige] voorlopig minder bij de man verblijven. Voldoende aannemelijk is dat de man dit bedrag ook kan betalen. Het staat partijen uiteraard vrij om uiteindelijk, met behulp van de advocaten, een alimentatieberekening te laten maken voor de vaststelling van een kinderbijdrage op basis van concrete gegevens. Als zij daar niet uitkomen dan zal daarover een bodemprocedure moeten worden gevoerd.
Verschillende geldvorderingen
5.8.
Partijen hebben over en weer verschillende geldvorderingen ingediend.
Voor toewijzing van een geldvordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.
Geen van de geldvorderingen (de vorderingen van de vrouw onder 3.1 VII, VIII, IX, X en XII en de vorderingen van de man onder 4.1 V en VI) voldoet hieraan.
5.9.
Wat betreft de voor [minderjarige] gemaakte opvangkosten is in het geheel niet duidelijk geworden wie wat van de totale opvangkosten heeft betaald en wie de laatste factuur van juli 2023 zou moeten betalen. De vorderingen die gaan over de opvangkosten, dus de vordering van de vrouw onder 3.1 VII en de vorderingen van de man onder 4.1 IV en V zijn dan ook niet toewijsbaar. Een nader onderzoek, waarvoor een kort geding zich niet leent, zal moeten uitwijzen of partijen in dit verband nog wat van elkaar te vorderen hebben.
5.10.
De man heeft de verschuldigdheid van het door de vrouw onder 3.1 VIII gevorderde bedrag gemotiveerd weersproken. Ook voor deze vordering geldt dat een nader onderzoek naar de feiten nodig is.
5.11.
Onder 3.1 IX en X heeft de vrouw gevorderd om de man te veroordelen de bedragen die hij van de spaarrekening van [minderjarige] en de spaarrekening van hond [naam hond] heeft gehaald terug te storten. Voorshands is niet aannemelijk dat hij daartoe gehouden is, nu de man heeft verklaard dat hij de door hem gespaarde gelden op een andere spaarrekening voor [minderjarige] heeft gezet. Ook het bedrag dat hij voor de hond had gespaard plus de helft van het gezamenlijk gespaarde bedrag heeft hij daarop gezet omdat de vrouw de hond inmiddels heeft weggegeven. Het was uiteraard beter geweest als partijen in onderling overleg afspraken hadden gemaakt over deze spaarrekeningen en de man niet eenzijdig tot deze actie was overgegaan maar in dit kort geding kan niet worden bepaald dat de gelden terug moeten naar de spaarrekeningen die partijen gezamenlijk beheerden.
5.12.
Ook het door de vrouw gevorderde bedrag dat betrekking heeft op de aanslag aangifte IB 2022 is niet toewijsbaar. De man heeft toegezegd mee te zullen werken aan het maken van bezwaar bij de Belastingdienst tegen deze aanslag. Ook hij wil dat de aangifte IB 2022 op de voor beide partijen meest gunstige wijze plaatsvindt en is daarover op dit moment met zijn accountant in overleg, aldus de man. Hoe dit verder uitpakt is op dit moment niet te overzien. De vorderingen onder 3.1 XII en XIII worden daarom afgewezen.
5.13.
Het door de man onder 4.1 VI (voorwaardelijk) gevorderde bedrag van
€ 2.600,00 heeft betrekking op een volgens de man door de vrouw verkochte kinderwagen en vloerkleed. Ook hiervoor geldt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw dit bedrag aan hem verschuldigd is. De vrouw heeft overigens verklaard dat het vloerkleed niet is verkocht. Bovendien ontbreekt het spoedeisend belang.
Opslag
5.14.
De man heeft toegezegd om tijdig de opslag leeg te halen of het huurcontract voor de opslag over te nemen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat hij deze toezegging gestand doet. Een veroordeling daartoe op straffe van een dwangsom, zoals door de vrouw onder 3.1 XI is gevorderd, wordt niet nodig geacht.
5.15.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist. Nu partijen ex-partners zijn zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en reconventie
6.1.
bepaalt dat [minderjarige] voorlopig aan de vrouw wordt toevertrouwd en dat hij dus op haar adres in het gba-register staat ingeschreven,
6.2.
bepaalt dat [minderjarige] , voorlopig -in ieder geval totdat de man in [woonplaats 2] een parkeervergunning heeft-, bij de man verblijft de ene week van woensdag uit school tot donderdag naar school en van vrijdag uit school tot maandag naar school en de andere week van woensdag uit school tot donderdag naar school,
6.3.
bepaalt dat er in het weekend dat [minderjarige] bij de ene ouder verblijft de andere ouder op zondag om 9.00 uur een (video-)belmoment met [minderjarige] heeft,
6.4.
bepaalt dat [minderjarige] de herfstvakantie bij de man verblijft van vrijdagmiddag 20 oktober 2023 uit school tot maandagochtend 30 oktober 2023 naar school en dat [minderjarige] in de kerstvakantie van vrijdagmiddag 22 december 2023 uit school tot zaterdagochtend 30 december 2023 11.00 uur bij de vrouw verblijft en van zaterdag 30 december 2023 11.00 uur tot zondag 7 januari 2024 11.00 uur bij de man,
6.5.
bepaalt dat [minderjarige] bij de man verblijft van 9 tot en met 13 oktober 2023 en dat hij bij de vrouw verblijft van 25 januari tot en met 5 februari 2024,
6.6.
veroordeelt de man om vanaf heden voorlopig, totdat zij in onderling overleg een ander bedrag zijn overeengekomen dan wel de bodemrechter een ander bedrag heeft vastgesteld, aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] te betalen van € 150,00 per maand,
6.7.
verklaart dit vonnis in conventie en reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: BPWB