ECLI:NL:RBAMS:2023:6371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
13-150933-23, 13-118837-23, 13-167780-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere diefstallen en oplegging ISD-maatregel

Op 4 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen, waaronder de poging tot diefstal van een fiets en de diefstal van winkelartikelen van de Albert Heijn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de poging tot diefstal van een elektrische fiets op 20 juni 2023, de diefstal van winkelartikelen op 9 mei 2023, en de diefstal van meerdere fietsen in de periode van 20 maart tot en met 6 mei 2023. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de diefstal van een fiets op 24 mei 2023, omdat de camerabeelden onvoldoende bewijs boden voor een herkenning van de verdachte.

De rechtbank heeft de ISD-maatregel (Inrichting voor Stelselmatige Daders) opgelegd voor de duur van twee jaar, omdat de verdachte een hardnekkige drugsverslaving heeft en eerder al meerdere ISD-behandelingen heeft ondergaan zonder blijvende verbetering. De rechtbank oordeelde dat de beveiliging van de maatschappij voorop staat en dat de kans op recidive groot is. De reclassering had geadviseerd om de ISD-maatregel op te leggen, gezien het recidiverisico en de problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de Nationale Politie tot schadevergoeding afgewezen, omdat de verdachte voor dat feit was vrijgesproken, maar heeft de vordering van een benadeelde partij in een andere zaak volledig toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13/150933-23 (A), 13/118837-23 (B) en 13/167780-23 (C)
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 13/122491-21
Datum uitspraak: 4 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [plaats] ,
nu gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 20 september 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A (13/150933-23), zaak B (13/118837-23) en zaak C (13/167780-23) aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.E.R. Geurts naar voren hebben gebracht. Reclasseringsmedewerker [naam 1] is als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Feit 1:poging diefstal van een fiets door middel van braak en/of verbreking op 20 juni 2023;
Feit 2:diefstal van winkelartikelen op 9 mei 2023;
Feit 3:diefstal van een fiets in vereniging door middel van braak en/of verbreking op 24 mei 2023;
Zaak B
diefstal van drie fietsen door middel van braak en/of verbreking in de periode van 20 maart 2023 tot en met 6 mei 2023;
Zaak C
diefstal van een fiets door middel van braak en/of verbreking op 5 juli 2023.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van zaak A heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat alle feiten zoals tenlastegelegd kunnen worden bewezen. Ook ten aanzien van zaak B vindt de officier van justitie bewezen dat verdachte de diefstal van de drie fietsen zoals tenlastegelegd heeft begaan.
Met betrekking tot de diefstal van de elektrische lokfiets op 20 maart 2023 in zaak B en feit 3 in zaak A vindt de officier van justitie de herkenningen door opsporingsambtenaren van verdachte voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De opsporingsambtenaren hebben verdachte herkend op afbeeldingen van betere kwaliteit dan de afbeeldingen die nu in het dossier zitten. Door de afbeeldingen opnieuw in te scannen voor het dossier is er sprake geweest van kwaliteitsverlies. Bovendien zijn alle herkenningen op ambtseed opgemaakt.
Daarnaast vindt de officier van justitie bewezen dat verdachte de diefstal zoals tenlastegelegd in zaak C heeft begaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A heeft de verdediging voor feit 1 en feit 2 geen bewijsverweer gevoerd. Voor feit 3 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende bewijs is. Het dossier bevat naast de herkenningen van verdachte door opsporingsambtenaren geen bewijs. Bovendien kunnen deze herkenningen niet voor het bewijs worden gebruikt. De stills zijn te onduidelijk om een herkenning op basis van het gezicht mogelijk te maken en niet blijkt dat verdachte een zodanig bijzondere jas of schoenen heeft dat dit persoonsherkenning mogelijk maakt.
Ten aanzien van zaak B heeft de verdediging gedeeltelijke vrijspraak bepleit.
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de tenlastegelegde diefstallen op 28 maart 2023 en 6 mei 2023. Wat betreft de diefstal op 20 maart 2023 vindt de verdediging dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte de lokfiets heeft gestolen. De verdenking is enkel gebaseerd op herkenningen door opsporingsambtenaren en deze herkenningen kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. De stills zijn onvoldoende duidelijk om daarop uiterlijke kenmerken waar te nemen. Bovendien heeft opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] enkel een vermoeden dat hij verdachte herkent. Daarnaast herkennen de opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3] verdachte aan zijn kleding, terwijl de man op de beelden een andere jas aanheeft dan verdachte op de door de politie genomen foto.
Ten aanzien van zaak C heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 3 van zaak A
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is om vast te stellen dat verdachte op 24 mei 2023 in vereniging een fiets heeft gestolen.
Verdachte is door meerdere opsporingsambtenaren herkend op stills van de camerabeelden als de persoon die deze diefstal heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de persoon op de stills is. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van herkenningen behoedzaam te werk moet worden gegaan. Daarbij is allereerst van belang of de afbeeldingen voldoende duidelijk en helder zijn om een herkenning op te kunnen baseren. De rechtbank vindt de afbeeldingen in het dossier waarop de herkenningen zijn gebaseerd van onvoldoende kwaliteit. De afbeeldingen zijn zo donker dat geen persoon of kenmerken van een persoon kunnen worden waargenomen. De herkenningen kunnen daarom niet meewegen voor het bewijs. Voor het overige blijkt niet uit het dossier dat verdachte de diefstal heeft gepleegd.
Gelet op het bovenstaande zal verdachte van feit 3 van zaak A worden vrijgesproken.
3.3.2.
Bewijsmotivering zaak A
-
Ten aanzien van de poging diefstal op 20 juni 2023 (feit 1)
Op grond van de aangifte van [persoon 1] en de bekennende verklaring van verdachte vindt de rechtbank bewezen dat verdachte op 20 juni 2023 heeft geprobeerd een elektrische fiets te stelen en daarbij in het slot van de fiets heeft geslepen met een slijptol. De raadsvrouw heeft voor dit feit geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt op grond van artikel 359, derde lid Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), in bijlage II volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
-
Ten aanzien van de diefstal op 9 mei 2023 (feit 2)
Op grond van de aangifte van [persoon 2] en de bekennende verklaring van verdachte vindt de rechtbank bewezen dat verdachte op 9 mei 2023 meerdere winkelartikelen van de Albert Heijn heeft gestolen. De raadsvrouw heeft voor dit feit geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt op grond van artikel 359, derde lid Sv, in bijlage II volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
3.3.3.
Bewijsmotivering zaak B
-
Ten aanzien van de diefstal op 20 maart 2023 (gedachtestreepje 1)
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II bewezen dat verdachte op 20 maart 2023 de elektrische fiets van het merk Knaap heeft gestolen door middel van verbreking.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat op 20 maart 2023 de elektrische fiets is gestolen en dat daarbij het kabelslot is verbroken. Van deze diefstal zijn camerabeelden. Op de stills van deze camerabeelden wordt verdachte door twee opsporingsambtenaren herkend als de persoon die de fiets steelt. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de persoon op de stills is.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van herkenningen behoedzaam te werk moet worden gegaan. De herkenning van een persoon op (bewegend) beeld kan onder andere plaatsvinden op basis van zijn gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en manier van bewegen. De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Zijn de afbeeldingen voldoende duidelijk en helder om een herkenning op te kunnen baseren?
Hoe goed kent de herkenner de verdachte?
Wat is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan?
Zijn er feiten of omstandigheden die een herkenning mogelijk onbetrouwbaar zouden kunnen maken?
De rechtbank stelt vast dat de stills van de camerabeelden in het dossier weliswaar donker zijn, maar dat deze van voldoende kwaliteit zijn om de herkenningen op te kunnen baseren. Op de stills zijn duidelijk de contouren van een kale man en zijn gezicht, de kleding van de man en verschillende fietsen te zien. Verdachte wordt op basis van deze stills door twee opsporingsambtenaren, onafhankelijk van elkaar, herkend in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Beide opsporingsambtenaren kennen verdachte goed en beschrijven de specifieke kenmerken op basis waarvan zij verdachte herkennen. Bovendien hebben zij verdachte twee dagen voor de herkenning nog gezien, waarbij beide opsporingsambtenaren verbaliseren dat verdachte toen dezelfde kleding aan had als op de stills. Nu de opsporingsambtenaren verdachte specifiek aan zijn kleding herkennen, volgt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw niet dat de man op de beelden een andere jas aan heeft dan verdachte. Alles overwegende heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de herkenning van verdachte door de opsporingsambtenaren.
-
Ten aanzien van de diefstal op 28 maart 2023 (gedachtestreepje 2)
Op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II vindt de rechtbank bewezen dat verdachte op 28 maart 2023 de fiets van het merk Bikey heeft gestolen en daarbij het slot heeft verbroken. Deze bewijsmiddelen zijn de aangifte van [persoon 3] , het proces-verbaal van bevindingen met de beschrijving van de camerabeelden, de herkenning van verdachte op de camerabeelden door een opsporingsambtenaar en de bekennende verklaring van verdachte.
-
Ten aanzien van de diefstal op 6 mei 2023 (gedachtestreepje 3)
Op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II vindt de rechtbank bewezen dat verdachte op 6 mei 2023 de elektrische fiets van het merk Knaap heeft gestolen en daarbij het slot heeft verbroken. Deze bewijsmiddelen zijn de aangifte van [persoon 4] namens de politie, het proces-verbaal van bevindingen met de beschrijving van de camerabeelden, de herkenningen van verdachte op de camerabeelden door twee opsporingsambtenaren en de bekennende verklaring van verdachte.
3.3.4.
Bewijsmotivering zaak C
Op grond van de aangifte van [persoon 5] namens de politie en de bekennende verklaring van verdachte vindt de rechtbank bewezen dat verdachte op 5 juli 2023 de elektrische lokfiets van het merk Super73 heeft gestolen en daarbij het slot heeft verbroken. De raadsvrouw heeft voor dit feit geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt op grond van artikel 359, derde lid Sv, in bijlage II volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte
Zaak A
Feit 1
op 20 juni 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een elektrische fiets (merk Knaap) die aan [persoon 1] toebehoorde, weg te nemen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen en die weg te nemen fiets onder zijn bereik te brengen door middel van verbreking, naar voornoemde fiets is toegelopen en vervolgens met een slijptol in een slot van voornoemde fiets heeft geslepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 9 mei 2023 te Amsterdam meerdere winkelartikelen, waaronder een plastic tas, een tweetal blikken Bacardi lemon, een tweetal 4-packs Red Bull en een tweetal verpakkingen Ariel wasmiddel, ter waarde van € 45,93, die aan winkelbedrijf Albert Heijn toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B
op drie tijdstippen in de periode van 20 maart 2023 tot en met 6 mei 2023 te Amsterdam
-op 20 maart 2023 een elektrische fiets (merk Knaap), die aan de politie Nederland toebehoorde en
-op 28 maart 2023 een fiets (merk Bikey) die aan [persoon 3] toebehoorde en
-op 6 mei 2023 een elektrische fiets (merk Knaap), die aan de politie Nederland toebehoorde
telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fietsen telkens onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Zaak C
op 5 juli 2023 te Amsterdam een elektrische lokfiets (merk: Super73), die aan de Nationale Politie toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van een slot van voornoemde fiets.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht een gevangenisstraf, al dan niet met een fors voorwaardelijk deel, zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij heeft verzocht de straf te matigen in verband met de wijze van opsporing in een van de zaken. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht bij oplegging van een ISD-maatregel te bepalen dat er binnen een termijn van zes maanden een tussentijdse beoordeling plaatsvindt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen van fietsen en ook aan de diefstal van meerdere winkelartikelen. Dit zijn hinderlijke feiten die bij de slachtoffers overlast en schade veroorzaken. Verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor andermans eigendommen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij welbewust zo handelt om te kunnen voorzien in zijn drugsgebruik. Verdachte heeft al meerdere malen een ISD-behandeling ondergaan. Hij vindt een nieuwe ISD-behandeling zinloos, met name omdat hij na die behandeling niet de juiste huisvesting kan krijgen, maar weer in de buurt van gebruikers terecht komt. De juiste huisvesting zou volgens hem de oplossing zijn om op het goede pad te blijven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Inforsa van 4 september 2023, opgemaakt door [naam 2] , reclasseringswerker. Uit het rapport volgt onder meer het volgende. De reclassering schat het recidiverisico bij verdachte hoog in. Er is bij verdachte sprake van een hardnekkige drugsverslaving, wat in direct verband staat met zijn delictgedrag. Verdachte pleegt vermogensdelicten om te voorzien in zijn middelengebruik. Het gebrek aan inkomen en de noodzaak naar heroïne vanwege de heftige ontwenningsverschijnselen, maken dat delictgedrag onvermijdelijk lijkt. De reclassering meent dat het kader van een toezicht ontoereikend is om de hardnekkige verslaving en het bijhorende delictgedrag van verdachte onder controle te krijgen. Verdachte komt gemotiveerd over jegens hulpverlening, maar de praktijk laat zien dat noodzakelijke hulpverlening en behandeling niet van de grond komen door de houding van verdachte. De opties binnen een drangkader zijn uitgeput en opschaling naar de ISD-maatregel is nodig. Binnen het kader van de ISD is de kans van slagen van noodzakelijke behandeling en interventies groter. De reclassering hoopt dat verdachte alsnog gemotiveerd raakt om binnen de ISD-maatregel te werken aan het stabiliseren van zijn leven. In elk geval zal door het opleggen van de ISD-maatregel de maatschappij voor de duur van de maatregel worden beschermd tegen het delictgedrag van verdachte. Binnen de ISD-maatregel adviseert de reclassering een (klinische) behandeling gericht op middelengebruik en onderliggende psychosociale problematiek, ondersteuning bij een zinvolle dagbesteding, ondersteuning
bij schuldenproblematiek en toeleiding naar beschermd en/of begeleid wonen op een middelenvrije locatie waarbij de mogelijkheden buiten de regio Amsterdam onderzocht worden.
De rechtbank heeft op de zitting van 20 september 2023 de reclasseringswerker [naam 1] als deskundige gehoord. De deskundige heeft toegelicht dat zij het advies tot oplegging van de ISD-maatregel handhaaft. Zij heeft benoemd dat verdachte zijn problemen onderschat en dat mildere kaders, dan het kader van de ISD-maatregel, verdachte de gedragsvrijheid geven gelijk in zijn oude gedrag terug te vallen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de brief van 14 september 2023 van de heer [naam 3] van de Piet Roordakliniek. Hieruit volgt dat verdachte bereidwillig was de klinische behandeling te ondergaan en daarbij positieve stappen heeft gezet. Tegen het einde van zijn behandeling heeft verdachte echter enkele cruciale stappen ter bevordering van zijn herstel niet genomen. Verdachte is zich hiervan bewust.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 28 augustus 2023 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 20 maart 2023 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit het hiervoor genoemde reclasseringsrapport, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan.
Uit genoemd strafblad blijkt dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit, te weten 5 juli 2023. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien het strafblad van verdachte, zijn problematiek en het recidiverisico.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht op basis van het reclasseringsrapport en de toelichting van de reclasseringswerker [naam 1] en volgt het advies van de reclassering om aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank heeft de argumenten van verdachte dat een nieuwe ISD-maatregel niet zinvol zou zijn goed gehoord, maar heeft er geen vertrouwen in dat verdachte met alleen de juiste huisvesting op koers zal blijven. Zijn verslavingsproblematiek is daarvoor te groot. Kansen die gegeven zijn, hebben niet geleid tot bestendiging van goede voornemens. De beveiliging van de maatschappij dient daarom nu voorop te staan.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en ook voor de optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om 12 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

8.1.
Vordering Nationale Politie (zaak A)
Vordering
De benadeelde partij, de Nationale Politie, vordert als gevolg van het tenlastegelegde onder feit 3 in zaak A € 47,31 aan vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij verzoekt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot vergoeding voor materiële schade volledig toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot vergoeding van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege de bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de materiële schade ter hoogte van € 47,31, omdat verdachte van feit 3 in zaak A is vrij gesproken en hem voor dit feit geen straf of maatregel en/of artikel 9a Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.2.
Vordering [persoon 3] (zaak B)
Vordering
De benadeelde partij [persoon 3] vordert als gevolg van de diefstal op 28 maart 2023 (zaak B, tweede gedachtestreepje) € 1.310,66 aan vergoeding voor materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot vergoeding voor materiële schade volledig toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding. Verdachte heeft op de zitting van 20 september 2023 gezegd dat hij de schade wil vergoeden.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal de vordering ter hoogte van € 1.310,66 daarom volledig toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 Sv toe te passen gijzeling op 23 dagen.
8.3.
Vordering Nationale Politie (zaak C)
Vordering
De benadeelde partij, de Nationale Politie, vordert als gevolg van het tenlastegelegde onder zaak C € 47,31 aan vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij verzoekt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot vergoeding voor materiële schade volledig toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding. Verdachte heeft op de zitting van 20 september 2023 gezegd dat hij de schade wil vergoeden.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak C bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal de vordering ter hoogte van € 47,31 daarom volledig toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel niet opleggen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling betreft het onherroepelijk geworden vonnis van 18 mei 2021 van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/122491-21. Verdachte is in deze zaak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv aan verdachte op 25 mei 2021 per post is toegezonden.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen als aan verdachte een ISD-maatregel wordt opgelegd. Als aan verdachte geen ISD-maatregel wordt opgelegd, heeft de officier van justitie verzocht de vordering toe te wijzen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering als aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd. Als aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd, verzoekt de raadsvrouw de vordering af te wijzen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd op 28 juli 2024 aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank is echter van oordeel dat toewijzing van de vordering niet passend is, nu aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar wordt opgelegd. De vordering wordt daarom afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 3 van zaak A ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de feiten in zaak B, feit 1 en feit 2 in zaak A en het feit in zaak C ten laste gelegd heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Feit 1:
poging tot diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Feit 2:
diefstal
Zaak B
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd
Zaak C
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie twaalf maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Vordering benadeelde partij Nationale Politie (zaak A)
Verklaart de
Nationale Politieniet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering benadeelde partij [persoon 3] (zaak B)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 3]van een bedrag van € 1.310,66 (duizend driehonderdtien euro en zesenzestig eurocent) aan vergoeding van materiële schade toe, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 28 maart 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[persoon 3]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[persoon 3]aan de Staat € 1.310,66 (duizend driehonderdtien euro en zesenzestig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 28 maart 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij Nationale Politie (zaak C)
Wijst de vordering van de benadeelde partij de
Nationale Politievan een bedrag van € 47,31 aan vergoeding van materiële schade toe, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 5 juli 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/122491-21 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. van der Pol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 oktober 2023.
[…]
[…]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]