ECLI:NL:RBAMS:2023:6369

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
13.191.341-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Regional Court in Szczecin, Polen, is uitgevaardigd. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar en vier maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf geen wijziging van de aard of maat van de straf inhoudt, en valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering toegestaan, ondanks de argumenten van de verdediging dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de eerdere rechtszittingen die tot de veroordeling hebben geleid. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij stilzwijgend afstand had gedaan van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan en dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij de relevante wetsbepalingen heeft toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.191.341-23
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 2 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 april 2017 door
Regional Court in Szczecin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 september 2023, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.H.M. Rosendaal waarnemend voor mr. P.J. van den Hoogen, advocaat te Eindhoven, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final judgement of the District Court in Goleniów dated 20.07.2012, final since 28.07.2012, II K 608/12en een
decision of the District Court in Goleniów dated 06.08.2015, final since 27.08.2015, II Ko 1367/15, II K 608/12.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en de hiervoor genoemde beslissing.
Dit vonnis en deze
decisionbetreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Inleiding
In het EAB zijn bij onderdeel d) de volgende zinnen onderstreept ten aanzien van het vonnis van
20 juli 2012 (II K 608/12):
No, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision.
Bij de toelichting op onderdeel d) is de volgende zin opgenomen:
Summons to trial was forwarded to the correspondence address indicated by the accused.
Uit onderdeel f) in het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 20 juli 2012 door
the District Court in Goleniówis veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar en vier maanden, met als voorwaarde onder meer reclasseringstoezicht. Hij is tot augustus 2015 door de Poolse reclassering begeleid, waarna de reclasseringsbeambte wegens een ‘
attitude deterioration’ een aanvraag heeft gedaan om de gevangenisstraf om te zetten in een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Dit heeft geleid tot de beslissing van het District Court in Goleniów van 6 augustus 2015 waarbij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf is bevolen.
4.2
Standpunt verdediging
De raadsvrouw stelt dat de overlevering geweigerd moet worden op grond van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon omdat hij niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid als bedoeld in artikel 12 OLW en dat zich geen van de situaties als bedoeld in artikel 12 onder a tot en met d voordoen. Met name is de opgeëiste persoon niet persoonlijk gedagvaard en niet persoonlijk verschenen bij de procedure die geleid heeft tot de beslissing van 6 augustus 2015. De oproepen zouden verstuurd zijn naar het adres dat de opgeëiste persoon had doorgegeven. De raadsvrouw benoemt echter dat dit adres lange tijd geleden is doorgegeven – waarschijnlijk voor de zitting in 2012 – en dat hierom niet aangenomen kan worden dat dit adres nog klopte en dat de opgeëiste persoon zich bewust was van de procedure in 2015. Nu de opgeëiste persoon in 2015 niet van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken, dient de overlevering te worden geweigerd.
4.3
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
De procedure die geleid heeft tot de beslissing van het District Court in Goleniów van 6 augustus 2015 (II K 1376/15) betreft slechts de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf wegens het overtreden van de opgelegde voorwaarden en het niet nakomen van het toezicht van de reclassering. Er is geen sprake van een nieuw “triggerend” strafbaar feit. Gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Ardic, [4] valt deze procedure niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. De procedure die geleid heeft tot de veroordeling bij vonnis van de
District Court in Goleniówvan 20 juli 2012 (II K 608/12), waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd, is de relevante procedure die aan artikel 12 OLW moet worden getoetst. De opgeëiste persoon was hierbij niet aanwezig.
De officier van justitie is van oordeel dat weliswaar geen van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 12 onder a tot en met d OLW van toepassing is op deze procedure, maar dat desalniettemin dient te worden afgezien van weigering. Zij benoemt dat de opgeëiste persoon tijdens het eerste verhoor, vóór de procedure in 2012, een adres heeft opgegeven en een adresinstructie heeft gehad. De dagvaarding is naar dit adres verstuurd. Indien hij die dagvaarding niet ontvangen heeft omdat hij inmiddels niet meer op dat adres woonde, komt dat voor zijn eigen risico. Hij heeft hiermee stilzwijgend afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten, en dus moet er afgezien worden van de weigeringsgrond onder artikel 12 OLW.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Vonnis van the District Court in Goleniów van 20 juli 2012 (II K 608/12)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij onder meer van belang dat uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 29 augustus 2018 (met bijlagen) blijkt dat de opgeëiste persoon op 12 juni 2012 met de Poolse officier van justitie afspraken heeft gemaakt over de op te leggen voorwaardelijke straf voor de feiten. Deze afspraken moesten nog bij vonnis bevestigd worden. De opgeëiste persoon was dus op de hoogte van het feit dat er een procedure tegen hem liep. Uit het EAB zelf (zie onder 4.1) blijkt dat de oproep voor de zitting van 20 juli 2012 werd verstuurd naar het door hem opgegeven adres. Uit de aanvullende informatie van 25 juli 2023 blijkt voorts dat de opgeëiste persoon in aanloop naar de procedure, ten tijde van zijn eerste verhoor, een adresinstructie heeft ontvangen, waarin onder meer stond dat hij iedere wijziging van zijn adres moest doorgeven. Hiermee staat vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht alsmede dat een strafrechtelijke procedure tegen hem aanhangig was. De opgeëiste persoon heeft de aan het door hem opgegeven adres gezonden poststukken (waaronder de dagvaarding voor de zitting) niet opgehaald. Het had op zijn weg gelegen de post in de gaten te houden. Indien zijn adres gewijzigd was, had hij dat door moeten geven. Dat hij mogelijk niet op de hoogte was van de zitting die geleid heeft tot het vonnis van 20 juli 2012, is derhalve aan hemzelf te wijten.
Gelet op deze omstandigheden die, minst genomen, een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen en waaruit afgeleid kan worden dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
De rechtbank ziet dan ook af van weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW.
Beslissing vanthe District Court in Goleniówvan 6 augustus 2015 (II K 1367/12)
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf geen beslissing betreft waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Naar vaste jurisprudentie van deze rechtbank valt een dergelijke beslissing niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Het verweer behoeft geen bespreking.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als strafbare feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Mishandeling en mishandeling terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat
Belaging
Bedreiging met zware mishandeling

6.Overige verweren

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak moet worden aangehouden wegens twee andere, Nederlandse, strafrechtelijke vervolgingen die op dit moment lopen, waarbij de opgeëiste persoon van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken. Op 1 november 2023 dient tegen hem een strafzaak bij de rechtbank ’Oost-Brabant. Op grond van artikel 36, OLW, verzoekt de raadsvrouw om de feitelijke overlevering uit te stellen om zijn aanwezigheid te faciliteren.
De officier van justitie heeft, kort gezegd, geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het bestaan van lopende Nederlandse strafzaken is geen weigeringsgrond. Reeds hierom zal de rechtbank het onderzoek ter zitting niet aanhouden. De rechtbank is voorts niet bevoegd om in de onderhavige procedure te beslissen dat, indien de overlevering van de opgeëiste persoon wordt toegestaan, de feitelijke overlevering wordt uitgesteld.
Het verweer slaagt daarom niet.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285, 285b, 300 en 304 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens en L.E. Poel, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.C-517-17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026.