7.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich binnen korte tijd schuldig gemaakt aan diefstal van twee (dure) elektrische fietsen. Dat zijn ergerlijke feiten. Het brengt overlast voor de eigenaren van de fietsen mee, die ermee worden geconfronteerd dat zij daar geen gebruik meer van kunnen maken. Daarnaast maakt verdachte inbreuk op het eigendomsrecht van anderen. De fietsen zijn weliswaar terug bij de eigenaar, maar dat is niet te danken aan verdachte.
Strafblad
Uit het strafblad van 25 augustus 2023 van verdachte is gebleken dat verdachte zich eerder veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. In de afgelopen vijf jaar is verdachte diverse keren veroordeeld voor het niet opvolgen van een ambtelijk bevel, lokaalvredebreuk, diefstallen (waarvan één met geweld), mishandeling en belediging.
ISD-maatregel
De rechtbank staat allereerst voor de vraag of voldaan is aan de voorwaarden om de gevorderde ISD-maatregel op te kunnen leggen. Het toetsingskader voor oplegging van de ISD-maatregel volgt uit artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en uit de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie. Deze criteria worden samen de ‘harde criteria’ genoemd. Om de ISD-maatregel te kunnen opleggen, dient daarnaast te zijn voldaan aan de zogenaamde ‘zachte criteria’. Dit houdt in dat uit een advies van bijvoorbeeld de reclassering moet blijken dat er geen alternatief voor oplegging van de ISD-maatregel is.
Harde criteria
Verdachte voldoet aan de harde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de afgelopen vijf jaar meer dan drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een straf veroordeeld en de huidige feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van de straffen. Daarnaast heeft verdachte de afgelopen vijf jaren meer dan 10 processen-verbaal tegen zich opgemaakt gekregen, waarvan ten minste één in de laatste 12 maanden, teruggerekend vanaf het laatst gepleegde feit.
Zachte criteria
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage van de reclassering van het Leger des Heils van 12 september 2023 die is opgesteld door [persoon 3]. Hieruit blijkt dat er vanuit de vrijwillige hulpverlening is ingezet op huisvesting en dagbesteding. Dat zal naar de inschatting van de reclassering onvoldoende bijdragen aan afname van het recidiverisico. Er dient ingezet te worden op middelenproblematiek en indien noodzakelijk, de mentale gezondheid. Verdachte lijkt daarvoor niet open te staan. Verdachte is gehecht aan zijn vrijheid en zijn levenswijze –hij is al jaren bewust dakloos– en dit heeft er toe geleid dat de hulpverlening niet van de grond is gekomen. De reclassering is van mening dat bijzondere voorwaarden geen enkele bijdrage zullen leveren aan de vermindering van recidive of aan een gedragsverandering. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De afname van het recidiverisico en een gedragsverandering hebben meer kans van slagen binnen het kader van deze maatregel dan vanuit een vrijwillig kader.
Op de zitting van 20 september 2023 heeft deskundige [persoon 3] verklaard dat de reclassering verwacht dat het binnen het ambulante kader lastiger wordt voor verdachte om te werken aan factoren die bijdragen aan het delictgedrag. Er is wel twijfel over het ISD-advies, ook omdat de vrijwillige hulpverlening wel met verdachte werkt en wil werken. De reclassering kan met verdachte aan de slag gaan, maar de vraag is wanneer het gaat bijdragen aan de afname van het recidiverisico. De reclassering twijfelt of verdachte zich ook kan conformeren aan het traject als hij moet meewerken aan diagnostiek, behandeling en mentale gezondheid.
De raadsvrouw heeft gewezen op het verloop van het strafblad, waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat verdachte sinds hij onder bewind staat minder strafbare feiten pleegt. De benoeming van een bewindvoerder, ongeveer anderhalf jaar geleden, heeft positieve gevolgen voor de mate van recidive. Verdachte krijgt van de bewindvoerder dagelijks een bedrag van € 20,- aan leefgeld op zijn rekening en pleegt weinig vermogensdelicten meer. De officier van justitie heeft dit bevestigd, maar heeft gewezen op de andere delicten die nog wel door verdachte worden gepleegd. Die resterende delicten hangen echter, aldus de raadsvrouw, samen met huisvesting.
De rechtbank ziet in het vorengaande en in de persoon van verdachte, hoewel met enige aarzeling, ruimte om verdachte nog een kans te geven om te laten zien dat hij met hulpverlening kan werken aan de verdere beperking van het recidiverisico. Uit de door de reclassering gegeven toelichting op de zitting volgt weliswaar dat de reclassering, gelet op eerdere ervaringen, sceptisch is over de beperking van de recidivekans buiten het kader van de ISD-maatregel, maar uitgesloten is het niet.
De rechtbank heeft gezien dat eerdere hulpverlening niet van de grond is gekomen. De rechtbank stelt ook vast dat hulpverlening in het ingezette vrijwillige kader nog steeds mogelijk is. De rechtbank acht het aannemelijk dat het recidiverisico ingeperkt kan worden als verdachte die hulp aanvaard. De rechtbank hecht daarbij gewicht aan het feit dat verdachte de afgelopen twee jaar niet voor vermogensdelicten is veroordeeld en dat de -nog niet zo lang geleden ingestelde- bewindvoering daar een positieve rol in lijkt te spelen. Ter vermindering van het recidiverisico zijn daarnaast huisvesting en een positieve dagbesteding belangrijk. Verdachte heeft op de zitting gezegd daar open voor te staan en bereid te zijn hulp op die gebieden te aanvaarden.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank aan verdachte geen ISD-maatregel opleggen. Het is nu aan verdachte zelf om, met hulp van de vrijwillige hulpverlening, herhaling van zijn gedrag te voorkomen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verdachte zich goed bewust is van het risico als de vrijwillige hulpverlening niet slaagt en hij nieuwe misdrijven pleegt. In dat geval kan een vordering tot een ISD-maatregel mogelijk weer in beeld komen.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte wel een forse gevangenisstraf moet worden opgelegd, gelet op de ernst van de feiten, de korte periode waarbinnen deze hebben plaatsgevonden, de recidive binnen vijf jaar en het lange strafblad van verdachte. De rechtbank veroordeelt verdachte, alles afwegende, tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en met aftrek van voorarrest.