ECLI:NL:RBAMS:2023:636

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
AMS 23/81
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting eetcafé wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van eetcafé [naam bedrijf] in Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Amsterdam om zijn eetcafé te sluiten voor een periode van zes maanden. Dit besluit was genomen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat er een handelshoeveelheid drugs in het eetcafé was aangetroffen tijdens een politieonderzoek. Verzoeker voerde aan dat de bestuurlijke rapportage onjuiste informatie bevatte en dat de sluiting onevenredige gevolgen voor hem had. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten, gezien de aangetroffen drugs en de signalen van drugshandel in het eetcafé. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen maakte. De sluiting van het eetcafé werd noodzakelijk geacht om de openbare orde en veiligheid te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/81

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 februari 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] [naam bedrijf] , uit Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Veltheer),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder, hierna: de burgemeester

(gemachtigde: mr. M.I. Houben).

Procesverloop

Met het besluit van 30 december 2022 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het pand aan de [adres] te Amsterdam met daarin eetcafé [naam bedrijf] gesloten vanaf 6 januari 2023 voor een periode van zes maanden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat het bestreden besluit wordt geschorst tot 6 weken na de beslissing op zijn bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Verzoeker exploiteert eetcafé [naam bedrijf] in het pand aan de [adres] in Amsterdam (hierna: het eetcafé). De politie heeft naar aanleiding van een lopend drugsonderzoek en een anonieme melding op 25 november 2022 een onderzoek ingesteld in het eetcafé. Uit de hiervan opgestelde bestuurlijke rapportage van 2 december 2022 blijkt dat het volgende in het eetcafé is aangetroffen:
- een bezoeker had 45 witte pillen (vermoedelijk methadon);
- op de grond: 3 bolletjes met 0,81 gram cocaïne en een zakje met 3,47 gram cocaïne;
- onder de toog van de bar op het werkblad: plastic zakje met 5,77 gram heroïne;
- op de grond naast de gokkasten: een geldbedrag van € 500,- in biljetten van € 50,-.
1.2.
Het bestreden besluit is genomen op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en artikel 125 van de Gemeentewet. Met de sluiting van het pand wil de burgemeester naar buiten laten zien dat geen drugs meer worden verhandeld vanuit het eetcafé en dat wordt opgetreden tegen handel en aanwezigheid van verdovende middelen in panden. Hiermee wil de burgemeester het risico voorkomen dat criminelen naar het eetcafé komen. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs kan leiden tot onveiligheid voor de omwonenden vanwege overlast, ripdeals, inbraak en de aantrekkingskracht van het pand op criminele activiteiten. De burgemeester weegt ook mee dat het eetcafé volgens de politie al jaren bekend staat als een ontmoetingspunt voor drugsdealers, drugskopers en drugsgebruikers. Uit een drugsonderzoek uit oktober 2022 is gebleken dat drugsdealers het pand als een soort thuisbasis gebruiken.

Standpunt van verzoeker

2. Verzoeker voert aan dat de bestuurlijke rapportage kennelijk onjuiste informatie bevat. Het pand staat niet al jaren bekend als een ontmoetingspunt voor drugsdealers, drugskopers en drugsgebruikers. De aangetroffen harddrugs zijn gevonden in de nabijheid van een klant. Twee klanten hebben een verklaring overgelegd en andere klanten hebben verklaard bij de politie dat een klant aan de bar de drugs heeft weggegooid. Verzoeker wist niets van de drugs in het pand en hem kan geen verwijt worden gemaakt. Verder heeft de sluiting onevenredige gevolgen voor verzoeker. Hij heeft al schulden en door de sluiting lopen de schulden op. Ook heeft verzoeker dan geen inkomsten voor zijn gezin.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Bevoegdheid
4.1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De burgemeester heeft het pand gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Op grond van vaste rechtspraak mag de burgemeester een pand sluiten als er een handelshoeveelheid drugs is gevonden. [1] Niet in geschil is dat er een handelshoeveelheid drugs in het eetcafé is gevonden. In beginsel is de burgemeester daarom bevoegd bestuursdwang toe te passen door middel van sluiting van het pand. Die bevoegdheid ontbreekt als aannemelijk wordt gemaakt dat geen verband bestaat tussen de drugs en het pand waarin ze zijn aangetroffen. [2]
4.2.
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er meerdere signalen waren van drugshandel in en vanuit het eetcafé. Zo is er een MMA-tip bij de politie binnengekomen en is uit een drugsonderzoek gebleken dat een drugsdealer meermaals heeft afgesproken in het eetcafé met personen met wie hij drugs verhandelde en ook in het eetcafé vluchtige contacten had. Bovendien is er een handelshoeveelheid drugs aangetroffen op de grond naast de bar en onder de toog van de bar. De voorzieningenrechter is om deze redenen van oordeel dat er een verband bestond tussen de drugs en het eetcafé waarin ze zijn aangetroffen. Verzoeker heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat de drugs mogelijk van een bezoeker zijn die het op de grond of over de toog heeft gegooid, betekent niet dat er geen verband bestond tussen de drugs en het eetcafé. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt immers dat het eetcafé bekend stond als plaats waar vaker gehandeld werd in drugs. De burgemeester was daarom bevoegd om bestuursdwang toe te passen.
Noodzakelijkheid
5.1.
Zoals hiervoor overwogen, is het door de hoeveelheid aangetroffen drugs en de meerdere signalen aannemelijk dat de drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. De burgemeester mag dan aannemen dat het eetcafé een rol speelt binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang oplevert bij sluiting, ook als geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [3]
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich gelet op de aangetroffen hoeveelheid harddrugs redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een ernstige situatie en dat sluiting daarom noodzakelijk is. Van belang is dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat het eetcafé bekend is binnen het drugscircuit. Daarnaast hadden vier bezoekers opvallend veel contant geld bij zich en hadden ongeveer zeven bezoekers twee mobiele telefoons bij zich. Verder is van belang dat het eetcafé zich in een sociaal zwakkere wijk bevindt met relatief veel jeugdoverlast. De sluiting was een signaal richting de buurt en drugscriminelen en maakt een eind aan de bekendheid van het eetcafé in het drugscircuit. Met een minder ingrijpend middel als een waarschuwing had dat doel niet bereikt kunnen worden. Uit deze omstandigheden volgt dat de burgemeester het noodzakelijk mocht achten het pand te sluiten.
Evenredigheid
6.1.
Wanneer de sluiting van een pand in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk acht. [4]
6.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de duur van de sluiting van zes maanden niet onevenredig is. Het financieel nadeel dat verzoeker leidt, is een direct gevolg van toepassing van de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door de sluiting failliet gaat. Daarnaast is niet gebleken dat de verhuurder van het pand de huurovereenkomst wil ontbinden. Verder is van belang dat, voor zover verzoeker niet op de hoogte was van wat zich in het eetcafé afspeelde, hem dit te verwijten valt. Verzoeker exploiteert het eetcafé al jaren en heeft ook aangegeven elke dag aanwezig te zijn. Van een horecaexploitant mag verwacht worden dat hij op de hoogte is van wat zich in zijn eetcafé afspeelt. De burgemeester heeft het algemeen belang, de bescherming van de openbare orde en veiligheid, van groter belang mogen achten dan de financiële belangen van verzoeker.

Conclusie en gevolgen

7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen maakt. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Het pand aan de [adres] met daarin eetcafé [naam bedrijf] dient gesloten te blijven.
7.2.
Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afwezen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3339.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2709 en
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3402.