ECLI:NL:RBAMS:2023:6359

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
13-183961-21, 13-116942-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak woninginbraak en bewezenverklaring heling en poging tot diefstal in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 13/183961-21 en 13/116942-22. De verdachte is vrijgesproken van de woninginbraak en heling van goederen uit die woning, omdat niet kon worden vastgesteld dat de goederen afkomstig waren van een misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan opzetheling, omdat hij enkele uren na de inbraak met de gestolen goederen werd aangetroffen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal van een scooter en inbraak in een belwinkel, waarbij hij sigaretten heeft gestolen. De rechtbank heeft de gevangenisstraf gematigd tot 12 weken, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte had een strafblad met eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, wat de rechtbank in strafverzwarende zin heeft meegewogen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de vordering van de benadeelde partij in zaak A grotendeels heeft afgewezen, maar de vordering in zaak B voor materiële schade heeft toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13/183961-21 (zaak A) en 13/116942-22 (zaak B)
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 13/285390-19
Datum uitspraak: 4 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 20 september 2023. Verdachte was hierbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A (13/183961-21) en zaak B (13/116942-22) aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat de raadsvrouw mr. R.J. Jager van verdachte naar voren heeft gebracht. Reclasseringsmedewerker [reclasseringsmedewerker] is als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Feit 1
Primair: diefstal in vereniging met anderen van goederen uit een woning door middel van braak/verbreking/inklimming op 11 juli 2021;
Subsidiair: heling van goederen op 11 juli 2021;
Feit 2:heling van goederen op 11 juli 2021;
Zaak B
Feit 1
Primair: poging tot diefstal van een bromfiets door middel van braak en/of verbreking op 9 mei 2022;
Subsidiair:vernieling van een bromfiets op 9 mei 2022;
Feit 2:diefstal van pakjes sigaretten uit een winkel door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming op 2 september 2021;
Feit 3:diefstal van blikjes drank door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming in de periode van 9 januari 2022 tot en met 10 januari 2022.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van zaak A stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De officier van justitie vindt dat de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde opzetheling wel kan worden bewezen. Verdachte wordt aangetroffen met spullen die gestolen zijn. Het zijn veel spullen en geen spullen die men snel van de hand doet. Verdachte bezit geen aankoopbewijzen. De officier van justitie vindt de verklaring van verdachte dat het om oude schoolspullen ging ongeloofwaardig en stelt zich op het standpunt dat verdachte wist dat het om gestolen goederen ging.
Ten aanzien van zaak B stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het onder feit 1 ten laste gelegde niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het dossier zit als bewijs enkel de verklaring van een getuige en het signalement dat die getuige daarbij heeft gegeven. Dit is onvoldoende om feit 1 bewezen te verklaren.
De officier van justitie vindt dat feit 2 en feit 3 kunnen worden bewezen. Feit 2 kan worden bewezen, omdat in de winkel op het glas en in het kozijn bloed wordt aangetroffen, waarmee een DNA-match met verdachte wordt vastgesteld. De verklaring van verdachte dat een groenteboer met wie hij in conflict zou zijn, zijn bloed daar kan hebben geplaatst is ongeloofwaardig. Feit 3 kan worden bewezen op grond van het bloed dat in de voetbalkantine is aangetroffen en de match die tussen dat bloed en het DNA-profiel van verdachte is vastgesteld.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het in zaak A onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat er geen enkel bewijsmiddel is dat verdachte de woninginbraak heeft gepleegd. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de goederen van enig misdrijf afkomstig zijn.
Wat betreft het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde betwist de verdediging dat er sprake is van opzetheling, omdat verdachte heeft verklaard dat hij heeft gecheckt of de goederen als gestolen waren opgegeven en dat hij € 485,- voor deze goederen heeft betaald.
Ten aanzien van zaak B heeft de verdediging vrijspraak bepleit van alle feiten. Verdachte heeft ontkend dat hij de feiten heeft gepleegd.
Wat betreft feit 1 stelt de verdediging zich op het standpunt dat het enige bewijs in het dossier de verklaring van meldster is. De bewezenverklaring van feit 1 kan niet volgen op grond van de verklaring van een enkele getuige.
Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging zich op het standpunt dat het aangetroffen DNA-spoor van verdachte onvoldoende is voor een bewezenverklaring van feit 2. Het is onduidelijk waar het bloed precies is aangetroffen en hoe lang het bloed daar al aanwezig was. Er is verder geen bewijs in het dossier dat verdachte feit 2 heeft gepleegd.
Wat betreft feit 3 stelt de verdediging zich op het standpunt dat de match tussen het aangetroffen bloedspoor en het DNA van verdachte oncontroleerbaar is. Het is niet duidelijk hoe het spoor is veiliggesteld, hoe oud het spoor was en of dit spoor voorafgaand aan de inbraak is ontstaan. Daarbij is niet te controleren of aan de waarborgen voor forensisch onderzoek is voldaan. Er is verder geen bewijs dat verdachte feit 3 heeft gepleegd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak van het in zaak A onder feit 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank is, met het Openbaar Ministerie en de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte betrokken is geweest bij een woninginbraak op 11 juli 2021. Verdacht ontkent dat hij hierbij betrokken is geweest. Het dossier bevat geen concrete aanknopingspunten voor de betrokkenheid van verdachte. Verdachte zal worden vrijgesproken van het in zaak A onder feit 1 primair tenlastegelegde.
4.4.2.
Vrijspraak van het in zaak A onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank is, met het Openbaar Ministerie en de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de heling van de goederen zoals in feit 2 ten laste gelegd. Niet kan worden vastgesteld dat deze goederen van enig misdrijf afkomstig zijn.
4.4.3.
Vrijspraak van het in zaak B onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is om vast te stellen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de inbraak bij de voetbalvereniging en het daarbij stelen van blikjes drank.
Uit de aangifte van [aangever 1] blijkt dat er tussen 9 en 10 januari 2022 is ingebroken in het complex van de voetbalvereniging en dat hij op 10 januari 2022 bloedsporen op de muur heeft gezien. In het dossier bevindt zich daarnaast een DNA-rapport van 18 februari 2022, waaruit blijkt dat er een match is tussen het geteste bloed en het DNA-profiel van verdachte. In eerste instantie blijkt nergens uit dat het aangetroffen bloed in de voetbalvereniging door de politie is veilig gesteld en dat dit het op DNA geteste bloed betreft. Verdacht heeft het feit ontkend.
Op 14 september 2023 wordt er vervolgens alsnog een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin staat dat een opsporingsambtenaar de bloedsporen in de voetbalvereniging heeft aangetroffen. In dit proces-verbaal staat ook dat dit de bloedsporen zijn waarmee een DNA-match met verdachte is gevonden.
De rechtbank is van oordeel dat het proces-verbaal van 14 september 2023 niet kan meewegen voor het bewijs. Uit dit proces-verbaal blijkt niet welke opsporingsambtenaar het bloedspoor heeft aangetroffen, wanneer hij/zij dit heeft veilig gesteld of hoe oud dit bloedspoor was. Ook staat er in het proces-verbaal dat de inbraak op een andere datum, namelijk op 1 januari 2022, heeft plaatsgevonden. Bovendien is het proces-verbaal ruim anderhalf jaar na de inbraak opgemaakt. Het valt niet te controleren of aan de waarborgen voor forensisch onderzoek is voldaan.
Voor het overige is er onvoldoende bewijs om vast te stellen dat verdachte feit 3 in zaak B heeft gepleegd. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.4.4.
Bewezenverklaring van het in zaak A onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat er op 11 juli 2021 tussen 15.30 en 18.15 uur is ingebroken in de woning van aangever [aangever 2] . Bij deze inbraak zijn verschillende spullen gestolen. Verdachte wordt op 11 juli 2021 rond 22.35 uur aangetroffen met een tas vol spullen. Deze spullen zijn een cameratas met camera, een laptop, een tablet, een Iphone, een boodschappentas en een etui met valuta uit Australië en Engeland. Deze spullen zijn uit de woning van aangeefster [aangever 2] gestolen. Op de stills van de ring-doorbell voor de woning van aangever [aangever 2] wordt verdachte door twee opsporingsambtenaren herkend. Op deze stills is ook een andere jongen te zien. Deze stills zijn in de vroege ochtend op de dag van de inbraak gemaakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij de spullen op 11 juli 2021 rond 17.30/18.30 uur heeft gekocht van de jongen met wie hij op de stills van de ring-doorbell bij de woning van aangever [aangever 2] te zien is. Verdachte heeft bovendien bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de spullen heeft gekocht voor € 385,- en dat dit oude schoolspullen van die jongen waren.
Om tot een bewezenverklaring van heling te kunnen komen, moet worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen wist (opzetheling), dan wel redelijkerwijze had moeten vermoeden (schuldheling), dat die goederen door een misdrijf waren verkregen.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende bewijs is dat verdachte wist dat de bij hem aangetroffen spullen zoals tenlastegelegd onder feit 1 subsidiair, van diefstal afkomstig waren. De rechtbank vindt hiervoor de volgende omstandigheden van belang. Verdachte heeft de gestolen goederen slechts een paar uur nadat er in de woning is ingebroken in zijn bezit. Hij is de ochtend voordat bij de woning van aangever [aangever 2] wordt ingebroken bij deze woning aanwezig, samen met de jongen van wie hij later de spullen koopt. Verdachte heeft deze spullen in een park gekocht. Bovendien zijn de aangetroffen spullen meer waard dan € 385,-. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat deze goederen geen oude schoolspullen konden zijn. De verklaring van verdachte dat hij websites heeft gecontroleerd en daarop niet zag dat de goederen gestolen waren, doet daar niet aan af. Het is eerder een bevestiging dat verdachte vermoedde dat het geen zuivere koffie was. Vanwege het korte tijdsverloop tussen de inbraak in de woning en het moment dat verdachte met de goederen wordt aangetroffen, is het onaannemelijk dat de goederen al op dergelijke websites zouden staan. Verdachte moet met die mogelijkheid rekening houden.
4.4.5.
Bewijsmotivering van het in zaak B onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte heeft geprobeerd een bromfiets te stelen door middel van verbreking. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangever [aangever 3] heeft verklaard dat zij haar scooter onbeschadigd heeft geparkeerd en dat haar scooter ernstig beschadigd is als zij bij deze scooter terugkomt. Er zijn foto’s van de beschadigde scooter in het dossier. Getuige [getuige] ziet rond 19.30 uur een jongen die bezig is bij de scooter. Zij beschrijft welke handelingen de jongen bij de scooter verricht, waaronder het rukken aan het stuur, het meermaals hard slaan op de voorkant van de scooter en het meermaals proberen te starten van de scooter. Zij geeft bovendien een duidelijk signalement van deze jongen. Met name valt op dat hij op de achterzijde van zijn grijze T-shirt een groot logo heeft en een blauwe Albert Heijn tas bij zich heeft.
Een opsporingsambtenaar krijgt dit signalement door, gaat ter plaatse en ziet verdachte fietsen. Verdachte voldoet precies aan het opgegeven signalement. De opsporingsambtenaar benoemt specifiek het grote logo achterop het T-shirt van verdachte. Verdachte komt bovendien uit de richting van de [straatnaam] gefietst, waar de poging diefstal zou hebben plaatsgevonden. Op het verzoek van de opsporingsambtenaar wordt verdachte vervolgens om 19.45 uur aangehouden, slechts 15 minuten nadat getuige [getuige] de jongen met hetzelfde signalement als verdachte bij de scooter heeft gezien.
Gelet op de genoemde omstandigheden in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 van zaak B. De rechtbank volgt het standpunt van het Openbaar Ministerie en de verdediging dat de verklaring van de getuige die verdachte omschrijft niet voldoende is dus niet.
4.4.6.
Bewijsmotivering van het in zaak B onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte heeft ingebroken in de belwinkel [belwinkel] en daarbij pakjes sigaretten heeft weggenomen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat er op 2 september 2021 is ingebroken in de belwinkel en dat daarbij sigaretten zijn weggenomen. Ter plaatse constateren verbalisanten dat een raam van de winkel kapot is. Politieambtenaren nemen drie glasscherven in beslag waarop een bloedveeg of bloedspetters zitten. Een glasscherf wordt aangetroffen in het raamkozijn en de andere twee glasscherven op de vensterzijde aan de binnenkant van het pand. Het bloed op de glasscherven wordt getest op DNA. Bij alle drie de glasscherven wordt een match vastgesteld tussen het bloed en het DNA-profiel van verdachte.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat enkel het bloedspoor van verdachte onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. Allereerst overweegt de rechtbank dat de kans dat het aangetroffen DNA van een ander is dan verdachte kleiner is dan één op één miljard. Het resultaat van het DNA-onderzoek geeft dus in zeer hoge mate steun aan de stelling dat alle drie de bloedsporen op de glasscherven afkomstig zijn van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank staat bovendien vast dat de aangetroffen bloedsporen dadersporen zijn. De volgende omstandigheden zijn hiervoor van belang. Het bloed is aangetroffen op gebroken glas, het bloed is kort na de inbraak gevonden en de glasscherven met het bloed zijn in het raamkozijn en op de vensterzijde aan de binnenkant van het pand aangetroffen. Het is niet aannemelijk dat dit is overgebleven van een eerdere inbraak. De verbalisanten vermoeden bovendien dat het verse bloedsporen zijn.
Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat het bloedspoor aan de binnenkant van het pand op een andere manier zou kunnen zijn ontstaan dan door het optreden van verdachte ten tijde van de inbraak. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat iemand zijn bloed daar zou hebben geplaatst onaannemelijk. Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 2 van zaak B.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte
Zaak A
Feit 1
op 11 juli 2021 te Amsterdam, meerdere goederen, waaronder een cameratas met fotocamera en een mobiele telefoon en een tablet en een laptop met oplader en een boodschappentas en een etui met Australische dollars en Engelse ponden, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen van deze goederen wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Zaak B
Feit 1
op 9 mei 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een bromfiets, te weten een Sym Fiddle II met kenteken [kenteken] , die aan [aangever 3] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van, verbreking door dat hij
- aan het stuur en de buddyseat van die bromfiets heeft getrokken en
- op de voorzijde van die bromfiets heeft geslagen en
- die bromfiets heeft getracht te starten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 2 september 2021 te Amsterdam, meerdere pakjes met sigaretten, die geheel of ten dele aan [belwinkel] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend. Naast deze gevangenisstraf kan eventueel een taakstraf worden opgelegd. De verdediging stelt zich op het standpunt dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht en met de overschrijding van de redelijke termijn ten aanzien van enkele feiten. De verdediging verzoekt het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de inbraak in een winkel, aan een poging een bromfiets te stelen en aan opzetheling. Met deze vermogensdelicten heeft verdachte schade en overlast veroorzaakt voor de betreffende slachtoffers en blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander. Verdachte heeft bij de bewezen verklaarde feiten slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Door zijn ontkennende houding heeft verdachte er bovendien geen blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 25 augustus 2023 blijkt dat verdachte al meerdere keren voor vermogensdelicten is veroordeeld met een recente veroordeling voor een diefstal met braak op 9 juni 2022. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee. Uit het strafblad blijkt ook dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het Voortgangsverslag toezicht van de Reclassering van 11 juli 2023, opgemaakt door de toezichthouder [reclasseringsmedewerker] Uit dit verslag blijkt dat de reclassering met de huidige bijzondere voorwaarden, die zijn opgelegd in de zaak met parketnummer 15/294689-21, nog voldoende mogelijkheden ziet om de kans op recidive te verminderen. De reclassering heeft goede hoop dat verdachte binnen afzienbare tijd geplaatst kan worden in een instelling voor begeleid wonen. Wanneer een stabiele huisvesting is gerealiseerd, is het van belang dat verdachte een structurele dagbesteding krijgt.
De rechtbank heeft op de zitting van 20 september 2023 de reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] als deskundige gehoord. De deskundige heeft toegelicht dat de Reclassering druk bezig is geweest om huisvesting voor verdachte te regelen. Begin augustus 2023 was verdachte geplaatst in een woonvoorziening in Zaandam. Verdachte heeft daar overlast veroorzaakt, waarna die locatie heeft besloten de zorg te beëindigen. Verdachte is nu al drie keer een woonvoorziening uitgezet. De Reclassering maakt zich zorgen over verdachte, het lijkt de afgelopen drie weken slecht met hem te gaan. Op dit moment ziet de Reclassering geen mogelijkheden meer om in een ambulant kader het reclasseringstoezicht tot een goed einde te brengen. Verdachte heeft zelf op 6 september 2023 aangegeven niks meer met de Reclassering te maken willen hebben.
De deskundige licht verder toe dat verdachte een opleiding gericht op social media wil doen. Verdachte heeft ook nog een begeleider vanuit [instelling] . [instelling] wil nog wel betrokken zijn bij verdachte, maar dit hangt af van zijn houding. De Reclassering vindt nader onderzoek van belang, in het bijzonder door middel van een klinische opname. De Reclassering vindt het van belang dat er een NFI-rapport over verdachte wordt opgemaakt.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid EVRM het recht van iedere verdachte is
gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in dit kader te gelden dat de behandeling op de zitting moet zijn
afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen,
tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is in zaak A geen sprake geweest.
Verdachte is in zaak A op 12 juli 2021 in verzekering gesteld en de redelijke termijn is toen
aangevangen. De rechtbank doet einduitspraak op 4 oktober 2023. Daarmee is de redelijke termijn met ongeveer twee maanden overschreden. De rechtbank zal daarom de straf met de duur van een week verkorten.
Strafmaat
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken die de rechtbanken onderling over straffen hebben gemaakt. Voor de inbraak bij een bedrijfspand is het uitgangspunt bij recidive een gevangenisstraf van tien weken. Bij de diefstal van een scooter is het uitgangspunt bij recidive een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand en een taakstraf van 60 uur. De rechtbank houdt er rekening mee dat het in de huidige zaak een poging tot diefstal van een scooter betreft. Voor opzetheling zijn geen uitgangspunten vastgesteld. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd.
De rechtbank vindt alles afwegende een gevangenisstraf van dertien weken passend. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank 12 weken gevangenisstraf opleggen, met aftrek van voorarrest.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • vier biljetten van in totaal dertien Amerikaanse dollars (6078209);
  • drie biljetten van in totaal 45 Cubaanse pesos (6078211);
  • vier biljetten van in totaal 1150 Filipijnse pesos (6078212);
  • een brillenkoker (6078207).
De officier van justitie en de verdediging hebben geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de inbeslaggenomen voorwerpen, aangezien op dit moment niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt. Verdachte heeft van deze goederen afstand gedaan.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

9.1.
Vordering van [aangever 2] (zaak A, feit 1 primair en subsidiair)
Vordering
De benadeelde partij [aangever 2] vordert € 1.783,67 aan vergoeding voor materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding voor immateriële schade als gevolg van de woninginbraak (feit 1 primair).
De materiële schade bestaat uit de volgende kosten:
  • sieraden: € 300,-;
  • draagbare speaker: € 100,-;
  • handtas: € 200,-;
  • verhuiskosten: € 1183,67.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot vergoeding van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht deze vordering gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd op grond van het in zaak A onder feit 1 primair ten laste gelegde. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken. Gelet op de concrete omstandigheden in het dossier stelt de rechtbank vast dat de bewezenverklaarde opzetheling (feit 1 subsidiair) en de kort daarvoor gepleegde woninginbraak in zodanig nauw verband staan tot elkaar, dat de benadeelde partij ook naar aanleiding van de heling aanspraak kan maken op een schadevergoeding. Verdachte is kort voor de heling bij de woning van [aangever 2] gezien. Daarnaast heeft hij verklaard de spullen te hebben gekocht van een jongen die ook voorafgaand aan de woninginbraak bij de woning van [aangever 2] aanwezig was. Verdachte heeft verklaard deze jongen al te kennen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de kosten voor de speaker en de handtas dat niet uit het dossier blijkt dat deze goederen zijn gestolen of geheeld. Daarmee is niet vast komen te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met de woninginbraak dan wel opzetheling. De rechtbank wijst de vordering op deze onderdelen af.
De kosten voor de sieraden heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daar niet nader toe in de gelegenheid stellen, dat zou het strafproces teveel belasten. De vordering is op dit onderdeel niet-ontvankelijk.
Voor wat betreft de verhuiskosten kan de rechtbank geen rechtstreeks verband vaststellen tussen de verhuizing en de heling van de gestolen goederen. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit het dossier is gebleken dat de benadeelde partij al ruim voordat de diefstal is gepleegd, uit de woning weg wilde. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de verhuiskosten dan ook afwijzen.
Ook de vordering tot vergoeding van de immateriële schade wijst de rechtbank af, omdat onvoldoende is onderbouwd dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de opzetheling.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
9.2.
Vordering van [aangever 3] (zaak B, feit 1)
Vordering
De benadeelde partij [aangever 3] vordert € 205,- aan vergoeding voor materiële schade en € 250,- aan vergoeding voor immateriële schade als gevolg van de poging tot diefstal van de scooter (zaak B, feit 1).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat aan de benadeelde partij door feit 1 van zaak B materiële schade is toegebracht aan de scooter. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding ter hoogte van € 205,- komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de immateriële schade van € 250,- oordeelt de rechtbank dat deze schade moet worden gekwalificeerd als materiële schade. De gevraagde kosten zijn namelijk de kosten die gemaakt zijn, omdat de benadeelde partij voor een periode geen gebruik heeft kunnen maken van haar scooter. De benadeelde partij zal ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Een nadere toelichting zou een te grote druk leggen op het strafproces.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [aangever 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 4 dagen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 13/285390-19

De vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling betreft het onherroepelijk geworden vonnis van 8 juli 2020 van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/285390-19. Verdachte is in deze zaak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan
19dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte op 5 augustus 2020 per post is toegezonden.
10.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen.
10.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd op 22 juli 2022 aan meerdere strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 van zaak A ten laste gelegde en het onder feit 3 van zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde en feit 1 en feit 2 van zaak B heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Feit 1:opzetheling
Zaak B
Feit 1:poging tot diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Feit 2:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • vier biljetten van in totaal dertien Amerikaanse dollars (6078209);
  • drie biljetten van in totaal 45 Cubaanse pesos (6078211);
  • vier biljetten van in totaal 1150 Filipijnse pesos (6078212);
  • een brillenkoker (6078207).
Vordering benadeelde partij [aangever 2] (zaak A)
Verklaart
[aangever 2]niet-ontvankelijk in haar vordering tot betaling van de schade met betrekking tot de sieraden ter hoogte van € 300,-.
Wijst de vordering tot betaling van de schade met betrekking tot de speaker, de handtas en de verhuiskosten, ter hoogte van in totaal € 1483,67, af.
Wijst de vordering tot vergoeding van de immateriële schade, ter hoogte van € 15.000,-, af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering benadeelde partij [aangever 3] (zaak B)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever 3]toe tot een bedrag van
€ 205,-(tweehonderdvijf euro) aan vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart [aangever 3] in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat
€ 205,-(tweehonderdvijf euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 4 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 8 juli 2020 opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 13/285390-19, namelijk een gevangenisstraf van 19 dagen.
Heft op de - geschorste - bevelen tot voorlopige hechtenis in beide zaken (13/183961-21 en 13/116942-22).
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. van der Pol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 oktober 2023.
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]