ECLI:NL:RBAMS:2023:6347

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
13-050110-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring belaging en vrijspraak aanranding in langdurige intimidatiezaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn stiefdochter gedurende zeven jaar heeft belaagd met dwingende, dreigende en seksuele e-mails en post. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de aanklacht van aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de belaging een voortdurend delict is, waardoor de verjaringstermijn pas begint na de beëindiging van het delict. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en een contactverbod met de aangeefster. Daarnaast is er een schadevergoeding van €2.500,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/050110-23 (Promis)
Datum uitspraak: 8 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ter lande,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 25 augustus 2023. Verdachte was hierbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.F. van Kregten en van wat de raadsman van verdachte, mr. X.B. Sijmons, naar voren heeft gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] en van wat zij en haar raadsvrouw, mr. S. Bijl, hierover naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:
het belagen van [aangeefster] in de periode van 5 december 2014 tot en met 14 november 2021 in Amsterdam en/of Malaga (althans in Nederland en/of Spanje);
Feit 2:
het aanranden van de feitelijke eerbaarheid van [aangeefster] in de periode van 1 mei 2011 tot en met 31 mei 2011 in Malaga (althans in Spanje).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1
Formeel verweer van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 (belaging) heeft de verdediging de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit voor de ten laste gelegde periode van 5 december 2014 tot 13 juli 2017. De verdediging voert aan dat het vervolgingsrecht voor die periode door verjaring is vervallen. Gelet op artikel 70 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafrecht (Sr) vervalt het recht tot strafvordering door verjaring voor dit feit namelijk na zes jaar, tenzij de verjaring wordt gestuit. De verjaring is pas op 13 juli 2023 gestuit door de betekening van de dagvaarding.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen, omdat belaging een voortdurend delict is en de verjaringstermijn pas gaat lopen zodra de belaging helemaal is gestopt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Voor belaging geldt volgens artikel 70, eerste lid, onder 2 Sr dat het recht tot strafvordering na zes jaar verjaart, omdat daar een straf van ten hoogste drie jaar op is gesteld.
De in feit 1 tenlastegelegde periode loopt van 5 december 2014 tot en met 14 november 2021. Uit het dossier blijkt dat aangeefster in elk jaar van de ten laste gelegde periode vele e-mails heeft ontvangen. Aangeefster heeft bovendien verklaard dat zij gedurende de gehele tenlastegelegde periode de gevolgen heeft ervaren van het door haar ongewenste gedrag van verdachte. Aan verdachte is daarmee een voortdurend en doorlopend delict ten laste gelegd. De verjaringstermijn gaat daarom pas lopen op de dag na de beëindiging van het verweten delict, in dit geval 15 november 2021. Gelet op het bovenstaande oordeelt de rechtbank dan ook dat er geen sprake is van verjaring voor een deel van de ten laste gelegde periode. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging voor de gehele onder feit 1 tenlastegelegde periode.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 en feit 2 kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte kan worden geïdentificeerd als degene die aangeefster belaagt, gelet op de gebruikte emailadressen, de verschillende schermnamen, de gebruikte tekst, de context van de e-mails en omdat vanaf een van de e-mailadressen op verzoek van de politie een kopie van het geldige paspoort van verdachte is verzonden. Verdachte heeft gedurende de tenlastegelegde periode stelselmatig wederrechtelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Dit blijkt uit de aangiftes, de getuigenverklaringen van de vader, tante en zus van aangeefster, de e-mailberichten aan aangeefster en de e-mail van 12 maart 2023 van verdachte aan de verbalisant.
Ten aanzien van feit 2 vindt de officier van justitie dat bewezen kan worden dat verdachte de borsten van aangeefster heeft aangeraakt. Dit blijkt uit de aangifte, de verklaring van de
zus van aangeefster en de e-mailberichten van 14 december 2019 en 12 maart 2023 van verdachte aan de verbalisant.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is die e-mails, vanaf verschillende e-mailadressen, naar aangeefster heeft verzonden. Daarnaast zijn niet alle e-mails (direct) aan aangeefster verzonden. Ook kan niet worden aangetoond dat verdachte degene is die post naar aangeefster of naar personen in de kring van aangeefster heeft gestuurd of wanneer deze post is verzonden.
Indien de rechtbank aanneemt dat verdachte degene is die de e-mails en post aan aangeefster heeft verzonden, heeft de verdediging het volgende aangevoerd. De e-mails voor 1 februari 2020 kunnen niet als wederrechtelijk worden aangemerkt, omdat niet blijkt dat verdachte voor die datum wist dat aangeefster geen contact met hem wilde. Bovendien is geen sprake van een dringende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, onder andere omdat de e-mails automatisch in de spam van aangeefster terecht komen.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om feit 2 bewezen te verklaren. Aangeefster heeft haar verklaring op een droom gebaseerd en heeft niet verklaard dat haar borsten zijn aangeraakt. De verklaring van de zus van aangeefster is onvolledig en is gebaseerd op het verhaal dat aangeefster haar zus heeft verteld. Bovendien wordt in de e-mail van 14 december 2019 door de schrijver van het account [e-mailadres 1] betwist dat het geslachtsdeel van aangeefster is aangeraakt.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmotivering belaging (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II bij dit vonnis, kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belaging van aangeefster. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is onder meer het volgende van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat aangeefster in de periode van 5 december 2014 tot en met 14 november 2021 een zeer grote hoeveelheid e-mails heeft ontvangen van de e-mailadressen: [e-mailadres 2]
,[e-mailadres 1]
,[e-mailadres 3] , [e-mailadres 4] en [e-mailadres 5] . Verder heeft aangeefster post ontvangen, bestaande uit brieven en een kaart.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte degene is die aangeefster de post en de e-mails vanaf de verschillende e-mailadressen heeft gestuurd. Dit blijkt uit de volgende omstandigheden. Het e-mailadres [e-mailadres 1] bevat de achternaam van verdachte. Een verbalisant heeft met de gebruiker van dit e-mailadres gecommuniceerd, waarna de gebruiker via dat e-mailadres een kopie van het geldige paspoort van verdachte heeft opgestuurd ter identificatie. Niet is gebleken dat iemand anders de beschikking had over het paspoort van verdachte. De meerderheid van de e-mails afkomstig van alle genoemde e-mailadressen wordt bovendien afgesloten met de naam [naam 1] of [naam 2] . Niet alle e-mailberichten worden hiermee afgesloten, maar uit de tekst en de context van de e-mails maakt de rechtbank op dat deze van dezelfde persoon afkomstig zijn. Daarnaast heeft de moeder van aangeefster per e-mail aangegeven dat verdachte aangeefster e-mails heeft gestuurd.
De rechtbank stelt vast dat de post aan aangeefster tekstueel en contextueel overeenkomt met de e-mails. Daarnaast zijn de afzenders van een van de brieven en onder de kaart ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 3] ’. Dit komt overeen met de afzenders van een groot deel van de e-mails. Aangeefster heeft bovendien verklaard dat zowel de post als de e-mails van verdachte afkomstig zijn.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wanneer verdachte de in het dossier gevoegde brieven aan aangeefster heeft verzonden. Gelet op de verklaring van aangeefster kan wel worden vastgesteld dat zij de kaart op 2 april 2019 heeft ontvangen. Deze verklaring wordt onderbouwd door de e-mail van verdachte van 14 december 2019, waarin hij zegt dat hij post naar aangeefster heeft verzonden. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte binnen de tenlastegelegde periode de kaart naar aangeefster heeft verzonden.
De inhoud van veel e-mails is seksueel getint waarbij de verdachte onder meer zijn verlangen aan aangeefster opdringt om met haar een kind te hebben/haar zwanger te maken of (andere) seksuele handelingen met aangeefster te willen uitvoeren. Daarnaast bevatten bepaalde e-mails seksueel getinte afbeeldingen of verwijtende berichten al dan niet ingegeven door religieuze overtuigingen van verdachte en in enkele e-mails probeert verdachte aangeefster ook over te halen contact met hem op te nemen. Aangeefster heeft verklaard dat zij zich door deze gedragingen van verdachte niet vrij meer voelt, omdat verdachte steeds weer nieuwe wegen vindt om haar te benaderen en zij dagelijks moet dulden dat verdachte haar lastig valt.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Hierbij weegt mee de lange periode waarbinnen de berichten gestuurd zijn, de hoeveelheid berichten en de inhoud ervan. Verdachte is de stiefvader van aangeefster en hij heeft haar langdurig en op indringende wijze met zijn (seksuele) gedachten overspoelt. Verdachte heeft in een e-mail van 12 maart 2023 zelf ook geschreven dat hij gedurende tien jaar lang heeft geprobeerd contact te maken met aangeefster en haar berichten heeft geschreven.
De rechtbank is, in tegenstelling tot de raadsman, van oordeel dat verdachte ook voor 1 februari 2020 al wist dat aangeefster geen contact met hem wilde. Dit blijkt uit twee e-mails van verdachte uit 2012 waarin hij daar zelf aan refereert. Aangeefster heeft daarnaast jarenlang niet gereageerd op de e-mails en post van verdachte. Ook de moeder van aangeefster heeft per e-mail op 12 december 2019 aangegeven dat zij wist dat verdachte aangeefster ongewenste e-mails had gestuurd.
Ook het feit dat (enkele) e-mails van verdachte in de spam van aangeefster terecht zijn gekomen, maakt dit niet anders. Aangeefster heeft de e-mails desondanks ontvangen en is met de e-mails en de inhoud daarvan geconfronteerd.
De rechtbank oordeelt dat de e-mails van verdachte een dwingende, dreigende, seksuele aard en/of strekking hebben. Dit blijkt uit de inhoud van de e-mails, de hoeveelheid e-mails, de verklaringen van aangeefster en de verklaring van verdachte per e-mail op 11 maart 2023 dat hij gedurende tien jaar lang ook vervelende berichten naar aangeefster heeft verzonden. Alles in samenhang bezien acht de rechtbank ook de kaart van dwingende en dreigende aard en/of strekking.
4.3.2.Vrijspraak van aanranding (feit 2)
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor feit 2. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Aangeefster heeft verklaard dat zij een herinnering aan een droom heeft dat zij door verdachte is gevingerd. Op de vraag van de verbalisant of dit een herinnering aan een droom is, of aan een feitelijke gebeurtenis, heeft zij verklaard dit niet te weten. Op fysiek vlak is er volgens aangeefster verder niets gebeurd. In een e-mail van [e-mailadres 1] , welk e-mailadres hiervoor onder 4.3.1 aan verdachte is toegeschreven, schrijft verdachte dat hij de borsten van aangeefster heeft aangeraakt, maar dat hij haar geslachtsdeel niet heeft aangeraakt. Anders dan verdachte, heeft aangeefster zelf niets over het aanraken van haar borsten verklaard. Ook de zus van aangeefster heeft niet verklaard welke handelingen verdachte bij aangeefster zou hebben verricht. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is om vast te stellen dat verdachte de borsten en/of het geslachtsdeel van aangeefster heeft aangeraakt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in de periode van 5 december 2014 tot en met 14 november 2021 in Nederland en/of Spanje, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke
levenssfeer van [aangeefster] door
- veelvuldig e-mails naar voornoemde [aangeefster] te sturen, waarvan meerdere berichten met een inhoud/tekst/foto van dwingende, dreigende, seksuele aard en/of strekking en
- post naar (personen uit de kring van) voornoemde [aangeefster] te sturen, met een inhoud/tekst van dwingende, dreigende aard en/of strekking
met het oogmerk voornoemde [aangeefster] te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten stonden, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaar, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat een contactverbod met aangeefster als vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr aan verdachte wordt opgelegd voor de duur van drie jaar. De officier van justitie heeft gevraagd per overtreding veertien dagen hechtenis met een wettelijk maximum van zes maanden toe te passen.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde en de vrijheidsbeperkende maatregel verzocht.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van de feiten vindt de verdediging een voorwaardelijke straf passend.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna zeven jaar schuldig gemaakt aan de belaging van zijn stiefdochter, [aangeefster] . Hij heeft haar heel veel e-mailberichten verzonden met een dreigende, dwingende of seksuele inhoud, terwijl hij wist dat zij dergelijke berichten niet wilde ontvangen. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de psychische integriteit en de privacy van verdachte, nu zij voortdurend en ongewild met hem werd geconfronteerd.
Uit de op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring van aangeefster blijkt hoe groot de psychische gevolgen van het feit voor haar zijn geweest. Aangeefster heeft verklaard dat zij zich niet vrij voelde en alles afgeschermd moest houden, omdat verdachte haar anders zou kunnen vinden. Het handelen van verdachte heeft bij haar onder andere gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte van 11 juli 2023 blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar afspraken die de rechtbanken onderling over straffen hebben gemaakt en naar straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd. De rechtbank overweegt dat de belaging in onderhavige zaak een lange periode van bijna zeven jaar heeft voortgeduurd. De belaging heeft bovendien met enorme intensiteit plaatsgevonden. Gelet op deze omstandigheden vindt de rechtbank een taakstraf of een geldboete niet passend. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf doet recht aan de ernst van het feit.
Alles overwegende acht de rechtbank passend een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van drie jaar met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een contactverbod met het slachtoffer opleggen als vrijheidsbeperkende maatregel zoals in bedoeld in artikel 38v Sr.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich belastend zal gedragen tegenover aangeefster en opnieuw een misdrijf dat is gericht tegen de
de persoonlijke levenssfeer zal begaan, zal de rechtbank bevelen dat de vrijheidsbeperkende maatregel en de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar zijn.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij [aangeefster] en de schadevergoedingsmaatregel
9.1.
Vordering
De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 7.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit € 5.000,- aan vergoeding voor de schade als gevolg van feit 1 en € 2.000,- als gevolg van feit 2. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 5.000,- aan vergoeding voor eventuele toekomstige kosten. Zij verzoekt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering gedeeltelijk toe te wijzen tot € 3.500,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit € 2.500,- als vergoeding voor feit 1 en € 1.000,- als vergoeding voor feit 2. Hij heeft verzocht dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie heeft ook de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
9.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren. De benadeelde partij heeft met betrekking tot de immateriële schade een toekenning van een voorschot gevorderd. Dergelijke bedragen kunnen niet worden toegewezen door de strafrechter. Ook de vordering tot vergoeding van de toekomstige schade kan niet worden toegewezen, omdat alleen geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade als gevolg van feit 2 onvoldoende is onderbouwd en daarom moet worden gematigd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade als gevolg van feit 1 moet worden afgewezen, omdat niet is onderbouwd dat de psychische klachten door feit 1 zijn ontstaan.
Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering tot vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk is, omdat de benadeelde partij niet heeft aangegeven of zij een uitkering van Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft ontvangen.
9.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de immateriële schade als gevolg van feit 2 (ontucht) ter hoogte van € 2.000,-, omdat verdachte van dit feit is vrijgesproken en hem voor dit feit geen straf of maatregel wordt opgelegd en/of artikel 9a Sr wordt toegepast.
De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding als gevolg van feit 1 gedeeltelijk toewijzen.
De aard en de ernst van de normschending door verdachte en de evidente gevolgen daarvan voor de benadeelde partij brengen mee dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere’ wijze als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW. De gevolgen voor de benadeelde partij blijken onder andere uit de op de zitting voorgedragen slachtofferverklaring. De rechtbank gaat dan ook niet mee in het verweer van de raadsman dat niet is onderbouwd dat de psychische klachten van benadeelde door het onder 1 bewezen verklaarde is ontstaan.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vergoeding tot immateriële schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de toekomstige kosten.
Verder dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [aangeefster] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toe te passen gijzeling op 35 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
belaging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte,
groot 4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarde voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactzal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] , geboren op [geboortedatum] .
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde bijzondere voorwaarde, dadelijk uitvoerbaar is.
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jarenop
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactzal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] , geboren op [geboortedatum] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
14 (veertien) dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van
6 (zes) maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering benadeelde partij [aangeefster]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 2.500,-(tweeduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 14 november 2021, tot aan de dag van de algehele vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[aangeefster]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat
€ 2.500,-(tweeduizend vijfhonderd euro) te betalen, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 14 november 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. D. Bode en C.F.J. Heemskerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. van der Pol en L.A.W. Boeve, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2023.
[...]