4.3.1Bewijsmotivering belaging (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II bij dit vonnis, kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belaging van aangeefster. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is onder meer het volgende van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat aangeefster in de periode van 5 december 2014 tot en met 14 november 2021 een zeer grote hoeveelheid e-mails heeft ontvangen van de e-mailadressen: [e-mailadres 2]
,[e-mailadres 1]
,[e-mailadres 3] , [e-mailadres 4] en [e-mailadres 5] . Verder heeft aangeefster post ontvangen, bestaande uit brieven en een kaart.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte degene is die aangeefster de post en de e-mails vanaf de verschillende e-mailadressen heeft gestuurd. Dit blijkt uit de volgende omstandigheden. Het e-mailadres [e-mailadres 1] bevat de achternaam van verdachte. Een verbalisant heeft met de gebruiker van dit e-mailadres gecommuniceerd, waarna de gebruiker via dat e-mailadres een kopie van het geldige paspoort van verdachte heeft opgestuurd ter identificatie. Niet is gebleken dat iemand anders de beschikking had over het paspoort van verdachte. De meerderheid van de e-mails afkomstig van alle genoemde e-mailadressen wordt bovendien afgesloten met de naam [naam 1] of [naam 2] . Niet alle e-mailberichten worden hiermee afgesloten, maar uit de tekst en de context van de e-mails maakt de rechtbank op dat deze van dezelfde persoon afkomstig zijn. Daarnaast heeft de moeder van aangeefster per e-mail aangegeven dat verdachte aangeefster e-mails heeft gestuurd.
De rechtbank stelt vast dat de post aan aangeefster tekstueel en contextueel overeenkomt met de e-mails. Daarnaast zijn de afzenders van een van de brieven en onder de kaart ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 3] ’. Dit komt overeen met de afzenders van een groot deel van de e-mails. Aangeefster heeft bovendien verklaard dat zowel de post als de e-mails van verdachte afkomstig zijn.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wanneer verdachte de in het dossier gevoegde brieven aan aangeefster heeft verzonden. Gelet op de verklaring van aangeefster kan wel worden vastgesteld dat zij de kaart op 2 april 2019 heeft ontvangen. Deze verklaring wordt onderbouwd door de e-mail van verdachte van 14 december 2019, waarin hij zegt dat hij post naar aangeefster heeft verzonden. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte binnen de tenlastegelegde periode de kaart naar aangeefster heeft verzonden.
De inhoud van veel e-mails is seksueel getint waarbij de verdachte onder meer zijn verlangen aan aangeefster opdringt om met haar een kind te hebben/haar zwanger te maken of (andere) seksuele handelingen met aangeefster te willen uitvoeren. Daarnaast bevatten bepaalde e-mails seksueel getinte afbeeldingen of verwijtende berichten al dan niet ingegeven door religieuze overtuigingen van verdachte en in enkele e-mails probeert verdachte aangeefster ook over te halen contact met hem op te nemen. Aangeefster heeft verklaard dat zij zich door deze gedragingen van verdachte niet vrij meer voelt, omdat verdachte steeds weer nieuwe wegen vindt om haar te benaderen en zij dagelijks moet dulden dat verdachte haar lastig valt.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Hierbij weegt mee de lange periode waarbinnen de berichten gestuurd zijn, de hoeveelheid berichten en de inhoud ervan. Verdachte is de stiefvader van aangeefster en hij heeft haar langdurig en op indringende wijze met zijn (seksuele) gedachten overspoelt. Verdachte heeft in een e-mail van 12 maart 2023 zelf ook geschreven dat hij gedurende tien jaar lang heeft geprobeerd contact te maken met aangeefster en haar berichten heeft geschreven.
De rechtbank is, in tegenstelling tot de raadsman, van oordeel dat verdachte ook voor 1 februari 2020 al wist dat aangeefster geen contact met hem wilde. Dit blijkt uit twee e-mails van verdachte uit 2012 waarin hij daar zelf aan refereert. Aangeefster heeft daarnaast jarenlang niet gereageerd op de e-mails en post van verdachte. Ook de moeder van aangeefster heeft per e-mail op 12 december 2019 aangegeven dat zij wist dat verdachte aangeefster ongewenste e-mails had gestuurd.
Ook het feit dat (enkele) e-mails van verdachte in de spam van aangeefster terecht zijn gekomen, maakt dit niet anders. Aangeefster heeft de e-mails desondanks ontvangen en is met de e-mails en de inhoud daarvan geconfronteerd.
De rechtbank oordeelt dat de e-mails van verdachte een dwingende, dreigende, seksuele aard en/of strekking hebben. Dit blijkt uit de inhoud van de e-mails, de hoeveelheid e-mails, de verklaringen van aangeefster en de verklaring van verdachte per e-mail op 11 maart 2023 dat hij gedurende tien jaar lang ook vervelende berichten naar aangeefster heeft verzonden. Alles in samenhang bezien acht de rechtbank ook de kaart van dwingende en dreigende aard en/of strekking.
4.3.2.Vrijspraak van aanranding (feit 2)
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor feit 2. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Aangeefster heeft verklaard dat zij een herinnering aan een droom heeft dat zij door verdachte is gevingerd. Op de vraag van de verbalisant of dit een herinnering aan een droom is, of aan een feitelijke gebeurtenis, heeft zij verklaard dit niet te weten. Op fysiek vlak is er volgens aangeefster verder niets gebeurd. In een e-mail van [e-mailadres 1] , welk e-mailadres hiervoor onder 4.3.1 aan verdachte is toegeschreven, schrijft verdachte dat hij de borsten van aangeefster heeft aangeraakt, maar dat hij haar geslachtsdeel niet heeft aangeraakt. Anders dan verdachte, heeft aangeefster zelf niets over het aanraken van haar borsten verklaard. Ook de zus van aangeefster heeft niet verklaard welke handelingen verdachte bij aangeefster zou hebben verricht. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is om vast te stellen dat verdachte de borsten en/of het geslachtsdeel van aangeefster heeft aangeraakt.