ECLI:NL:RBAMS:2023:6339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
13-048064-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van voertuigen en wapenbezit met gedeeltelijke vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan autodiefstallen. De verdachte heeft zich voorgedaan als potentiële koper van voertuigen en is vervolgens met de gestolen auto weggereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 februari 2023 in Amsterdam samen met een medeverdachte een BMW heeft gestolen van aangever 1. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte in de periode van 25 juli 2022 tot en met 8 februari 2023 een wapen voorhanden heeft gehad, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van aangever 2 en de geweldscomponent van de diefstal van aangever 1, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk op aangever 2 is ingereden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 228 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partijen is afgewezen, omdat zij niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vorderingen. De rechtbank heeft ook de teruggave van de in beslag genomen telefoon gelast.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/048064-23
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 16/004074-22
Datum uitspraak: 8 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. van der Veen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.M. Moes naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat [persoon 1] van Reclassering Nederland naar voren heeft gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen [persoon 2] van Slachtofferhulp Nederland namens de benadeelde partij [aangever 1] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:het in vereniging met geweld stelen van een auto van [aangever 1] op 8 februari 2023 in Amsterdam;
Feit 2:het bedreigen van [aangever 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling op 8 februari 2023 in Amsterdam;
Feit 3: het in vereniging voorhanden hebben van een pistool in de periode van 9 juni 2022 tot en met 8 februari 2023 in Amsterdam;
Feit 4:het in vereniging stelen van een auto van [aangever 3] op 24 december 2022 in Utrecht.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 gedeeltelijk, feit 3 en feit 4 bewezen kunnen worden.
Feit 2 en de geweldscomponent van feit 1 kunnen volgens de officier van justitie niet bewezen worden, omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte opzettelijk op [aangever 2] is ingereden. Van deze onderdelen van de tenlastelegging heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
De officier van justitie vindt de diefstallen van feit 1 en feit 4, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wel bewezen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad. Op het wapen is DNA van verdachte aangetroffen. Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken dat verdachte het meermalen heeft over ‘zijn’ pijp en dat hij het wapen gedetailleerd kan beschrijven. Medeverdachte [medeverdachte] heeft gebruik kunnen maken van het wapen, hij is met het wapen aangetroffen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 2 en feit 3 en gedeeltelijke vrijspraak van feit 1. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen een bewezenverklaring van feit 4.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 heeft de verdediging bepleit dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte in de richting van [aangever 2] heeft gereden. Dat bij de diefstal van feit 1 geweld is gebruikt en dat verdachte aangever heeft bedreigd kan daarom niet worden bewezen. De diefstal zonder geweld (feit 1) heeft verdachte bekend.
Ten aanzien van feit 3 verzoekt de verdediging primair verdachte vrij te spreken. Niet is gebleken dat verdachte wetenschap heeft gehad van het wapen. Het wapen was verborgen onder de kleding van medeverdachte [medeverdachte] en is ook bij hem aangetroffen. Ook heeft verdachte in het telefoongesprek met [aangever 1] op 8 februari 2023 verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte] een wapen bij zich had. Verdachte heeft bovendien geen beschikkingsmacht over het wapen gehad. Het feit dat verdachte op enig moment het wapen vast heeft gehad, is hiervoor onvoldoende. Verdachte zegt in de tapgesprekken alleen dat het zijn wapen is om stoer te doen. [medeverdachte] heeft het bovendien over ‘zijn wapen’ gehad.
Subsidiair verzoekt de verdediging verdachte partieel vrij te spreken van de tenlastegelegde periode van 9 juni 2022 tot en met 7 februari 2023. Verdachte was gedetineerd van 7 januari 2022 tot en met 25 juli 2022. Het is daarom niet mogelijk dat verdachte het wapen vanaf 9 juni 2022 voorhanden heeft gehad. Ook voor de periode vanaf 25 juli tot en met 7 februari 2023 blijkt dit niet. Bij een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van het wapen op 8 februari 2023 is er sprake van eendaadse samenloop tussen de feiten 1 en 3.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Gedeeltelijke vrijspraak van diefstal met geweld van de auto van [aangever 1] (feit 1) en vrijspraak van bedreiging van [aangever 2] met zware mishandeling/enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 2)
De rechtbank is, met het Openbaar Ministerie en de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is om vast te stellen dat verdachte in een personenauto met hoge snelheid op [aangever 2] is in- of afgereden. Slechts [aangever 2] heeft hierover verklaard en deze verklaring vindt voor het overige geen steun in het dossier. Verdachte zal daarom van de geweldshandeling van feit 1 worden vrijgesproken. Verdachte zal daarnaast worden vrijgesproken van feit 2.
3.3.2.
Bewijsmotivering diefstal auto [aangever 1] (feit 1)
Op grond van de aangifte van [aangever 1] en de bekennende verklaring van verdachte vindt de rechtbank bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] de auto van [aangever 1] heeft gestolen. Verdachte heeft de diefstal zonder geweld bekend. De raadsvrouw heeft daarnaast voor de diefstal zonder geweld geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt op grond van artikel 359, derde lid Sv, in bijlage II volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
3.3.3.
Bewijsmotivering voorhanden hebben pistool (feit 3)
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] een pistool voorhanden heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor het bewijs van het voorhanden hebben van een wapen als bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie is vereist dat verdachte over het wapen kon beschikken, dat er met betrekking tot dit wapen een zekere vorm van machtsuitoefening mogelijk was en dat bij verdachte een meer of mindere mate van bewustzijn bestond ten aanzien van het aanwezig hebben van het wapen.
Op basis van het dossier staat vast dat [medeverdachte] op 8 februari 2023 is aangetroffen met een wapen. Dit wapen is een wapen in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie. Verder is gebleken dat verdachte de gebruiker is van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] .
Verdachte heeft verklaard dat het wapen van [medeverdachte] was en dat hij niet wist dat [medeverdachte] het wapen op 8 februari 2023 bij zich had. Hij heeft weliswaar meebetaald aan het wapen, maar dit was enkel zodat [medeverdachte] het wapen kon kopen. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen en dat hij hierover de beschikkingsmacht heeft gehad. Dit blijkt uit het volgende.
In een getapt telefoongesprek van 13 februari 2023 wordt door verdachte gesproken over de autodiefstal van 8 februari 2023 (feit 1). In dit gesprek spreekt hij over instructies die hij aan [medeverdachte] heeft gegeven met betrekking tot het wapen. Uit onderzoek blijkt verder dat de kenmerken van het ter plaatse aangetroffen wapen overeen komen met de beschrijving die verdachte van het wapen in dit gesprek geeft. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte het over het ter plaatse aangetroffen wapen heeft gehad. Verder heeft verdachte het in het tapgesprek van 13 februari 2023 over ‘mijn pijp’, dat hij ‘50 barkie’ in deze pijp heeft geïnvesteerd, dat hij zo weer ‘een nieuwe’ kan kopen in Duitsland en dat [medeverdachte] de schade moet betalen. Bovendien zijn op het wapen DNA-sporen aangetroffen die matchen met het profiel van verdachte.
De rechtbank leidt uit de genoemde omstandigheden af dat verdachte eigenaar van het wapen was. Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van voornoemde ook vast dat verdachte wist dat [medeverdachte] het op 8 februari 2023 bij zich had. Dat verdachte niet ter plaatse met het wapen is aangetroffen en dat [medeverdachte] het wapen onder zijn jas had verstopt, maakt dit niet anders.
De rechtbank oordeelt daarnaast dat verdachte het wapen samen met [medeverdachte] voorhanden heeft gehad, gelet op het feit dat [medeverdachte] ter plaatse met het wapen is aangetroffen en het tapgesprek van 13 februari 2023 waaruit blijkt dat zij het samen over het wapen hebben gehad en dat verdachte [medeverdachte] instructies heeft gegeven.
Met betrekking tot de tenlastegelegde periode oordeelt de rechtbank dat verdachte het wapen in de periode van 25 juli 2022 tot en met 8 februari 2023 voorhanden heeft gehad. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de periode 9 juni 2022 tot en met 24 juli 2022. Uit de justitiële documentatie van verdachte van 2 augustus 2023 blijkt dat verdachte tot 25 juli 2022 gedetineerd was in de zaak met parketnummer 21/002070-20. Uit het genoemde tapgesprek van 13 februari 2023 en het aangetroffen DNA van verdachte op het wapen blijkt dat verdachte het wapen al ergens in de periode voor 8 februari 2023 voorhanden moet hebben gehad. De rechtbank vindt, in tegenstelling tot de raadsvrouw, niet dat er sprake is van eendaadse samenloop. Het voorhanden hebben van het wapen staat los van feit 1 zoals bewezenverklaard.
3.3.4
Bewijsmotivering diefstal auto [aangever 3] (feit 4)
Op grond van de aangifte van [aangever 3] en de bekennende verklaring van verdachte vindt de rechtbank bewezen dat verdachte de auto van [aangever 3] heeft gestolen. Nu verdachte dit feit heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, wordt op grond van artikel 359, derde lid, Sv, in bijlage II volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Wel zal de rechtbank verdachte vrij spreken van het medeplegen, omdat de rechtbank niet bewezen vindt dat verdachte dit feit in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer medeverdachte(n) heeft gepleegd. Het dossier bevat hiervoor geen aanknopingspunten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte
Feit 1
op 8 februari 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een BMW model 3-serie met kenteken [kenteken 1] , toebehorende aan [aangever 1] ;
Feit 3
in de periode 25 juli 2022 tot en met 8 februari 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander een wapen van de categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwd) pistool van het merk Umarex / Glock, model 17 gen 5, kaliber 7,65 mm voorhanden heeft gehad;
Feit 4
op 24 december 2022 te Utrecht een auto, te weten een BMW type 335 (kleur zwart) met kenteken [kenteken 2] , die aan [aangever 3] toebehoorde, heeft weggenomen met
het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten stonden, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering aan de voorwaardelijk opgelegde straf met parketnummer 16/004074-22 worden gekoppeld. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten heeft de verdediging verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan de diefstal van een auto die via een online platform te koop stond. Beide keren heeft verdachte zich onder gebruikmaking van een valse naam en daartoe aangemaakt e-mailadres voorgedaan als de koper van de auto. Vervolgens is verdachte, eenmaal met de medeverdachte, naar de afspraak gegaan om de auto te stelen. De aangevers wilden hun auto op rechtmatige wijze verkopen en dachten te maken te hebben met een geïnteresseerde koper, maar in plaats daarvan zijn zij op brutale wijze bestolen. Verdachte heeft door zijn geraffineerde manier van handelen ervan blijk gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Bovendien heeft hij het vertrouwen beschaamd dat in de online verkoop van auto’s via een regulier platform moet kunnen worden gesteld.
Verdachte heeft daarnaast ook een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico en een aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van personen.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 2 augustus 2023 blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld vanwege wapenbezit, maar wel meerdere keren is veroordeeld voor de diefstal van voertuigen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 29 juni 2023, opgemaakt door de psycholoog S.A. Moonen. Hieruit blijkt dat bij verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid is vastgesteld. De psycholoog adviseert verdachte nog een kans te geven en hem na detentie door de reclassering te laten begeleiden, gezien zijn jonge leeftijd, zijn beperkte maatschappelijke inbedding en zijn motivatie.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 24 augustus 2023 en van wat de reclasseringsmedewerkster [persoon 1] op de zitting van 25 augustus 2023 naar voren heeft gebracht. Hieruit blijkt dat verdachte gemotiveerd lijkt voor gedragsverandering en openstaat voor verplichte hulpverlening. De reclassering volgt het advies van het NIFP om verdachte een kans te geven zich met behulp van reclasseringsbegeleiding te bewijzen. De reclassering vindt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk. De forensische zorg is opgestart en het is van belang dat deze wordt doorgezet. De reclassering adviseert de volgende voorwaarden op te leggen: een meldplicht, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] , een locatiegebod met elektronische monitoring, dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Uit het deeladvies elektronische monitoring van 24 augustus 2023 blijkt dat elektronische monitoring bij verdachte mogelijk is.
Strafmaat
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar afspraken die de rechtbanken onderling over straffen hebben gemaakt. Voor de diefstal van een auto is het uitgangspunt bij recidive drie maanden gevangenisstraf per autodiefstal. Voor wapenbezit in de openbare ruimte is het uitgangspunt een gevangenisstraf van acht maanden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd.
Gelet op de genoemde rapporten en het reclasseringsadvies acht de rechtbank het echter niet passend dat verdachte opnieuw vast komt te zitten. De rechtbank houdt er met de strafoplegging rekening mee dat de forensische zorg nu is opgestart. Verdachte is nog jong, heeft een belast verleden, begint binnenkort met een opleiding, heeft inmiddels een vaste woon- en verblijfplaats en wordt geholpen met het zoeken naar een baan. De rechtbank geeft verdachte nog een allerlaatste kans om zijn leven anders vorm te geven. De duur van het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf is daarom gelijk aan het voorarrest. Gelet op de ernst van de feiten en als stok achter de deur, vindt de rechtbank een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf wel passend en geboden.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 228 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar passend en geboden. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opleggen. Dit met uitzondering van het geadviseerde contactverbod jegens aangever [aangever 1] , omdat de rechtbank daar geen aanleiding toe ziet. De rechtbank zal daarnaast bevelen dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 14 april 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/004074-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 22 april 2022 van de rechtbank Midden-Nederland. Verdachte is in deze zaak veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 336a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op 20 juli 2023 aan verdachte is uitgereikt.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 4 maanden gedeeltelijk ten uitvoer moet worden gelegd. Zij heeft gevorderd dat van deze gevangenisstraf een maand ten uitvoer wordt gelegd en dat deze wordt omgezet in 60 uren taakstraf.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering om te zetten in een taakstraf van 240 uren.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
In het licht van de forensische zorg die nu is opgestart en de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de rechtbank het onwenselijk dat hij op dit moment opnieuw een vrijheidsstraf moet ondergaan. De vordering wordt afgewezen.
De rechtbank acht, gelet op artikel 14f Sr, termen aanwezig de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf met één jaar te verlengen. Op deze manier houdt verdachte een stok achter de deur om geen nieuwe strafbare feiten te plegen.

9.Beslag

Onder verdachte is een telefoon (iPhone) met goednummer 6304947 in beslag genomen.
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de telefoon verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de telefoon aan verdachte terug te geven. De verdediging heeft hiertoe op 7 juli 2023 een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De telefoon behoort aan verdachte toe. Hoewel de telefoon is gebruikt bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om dit voorwerp om die reden verbeurd te verklaren. Niet kan worden vastgesteld dat de telefoon intensief is gebruikt voor het plegen van diefstallen en verdachte gebruikte de telefoon, zoals op de zitting is aangegeven, ook voor andere doeleinden. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het disproportioneel zou zijn om de telefoon verbeurd te verklaren en oordeelt zij dat de telefoon aan verdachte zal worden teruggegeven.
De rechtbank oordeelt dat het klaagschrift van de verdediging niet-ontvankelijk is. De beslissing op dit klaagschrift is afzonderlijk vastgesteld.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen

10.1.
Vordering [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert € 800,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit schade als gevolg van lichamelijk letsel en psychische klachten. Hij verzoekt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partij heeft verzocht verdachte en de medeverdachte hoofdelijk te veroordelen in de vergoeding van de schade.
10.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering gedeeltelijk toe te wijzen tot een hoogte van € 500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en het overige gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren. Zij heeft ook de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
10.1.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de handelingen van verdachte en de gevorderde schadevergoeding. De vordering is bovendien onvoldoende onderbouwd.
10.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de immateriële schade ter hoogte van € 800,00. De rechtbank oordeelt dat onvoldoende is onderbouwd dat de schade rechtstreeks door feit 1 en/of feit 3 is ontstaan.
10.2.
Vordering [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert € 10.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schade als gevolg van lichamelijk letsel en psychische klachten.
10.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zij heeft gevorderd verdachte van feit 2 en de geweldscomponent van feit 1 vrij te spreken.
10.2.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak van feit 2 en de geweldscomponent van feit 1. Daarnaast is de vordering onvoldoende onderbouwd en bestaat er geen causaal verband tussen de handelingen van verdachte en de gevorderde schadevergoeding.
10.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de immateriële schade ter hoogte van € 10.000,00, omdat verdachte wordt vrijgesproken van feit 2 en van de geweldscomponent van feit 1.
10.3.
Vordering [aangever 3]
De benadeelde partij [aangever 3] vordert € 7.333,81 aan vergoeding van materiële schade.
Deze materiële schade bestaat uit de volgende kosten:
  • € 113,25: gestolen passen
  • € 205,00: gestolen zonnebril
  • € 129,00: gestolen draadloze oortjes
  • € 25,00: gestolen Apple Iphone oplader
  • € 59,90: Carly connected Car OBD2 scanner
  • € 717,00: reservesleutel auto
  • € 230,50: sleepkosten politie
  • € 298,51: parkeerkosten leenauto
  • € 249,50: autotransport van politie naar garagebedrijf
  • € 5.306,15: herstellen van schade aan de auto met kenteken [kenteken 2] .
10.3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het causale verband tussen feit 4 en de gevorderde schade niet kan worden vastgesteld.
10.3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
10.3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de materiële schade ter hoogte van € 7.333,81. De rechtbank oordeelt dat onvoldoende is onderbouwd dat de gevorderde schade rechtstreeks door feit 4 is ontstaan.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen
Feit 3:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Feit 4:diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
365 (driehonderd vijfenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte,
groot 228 (tweehonderdachtentwintig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt de volgende
bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht:veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na invrijheidsstelling bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Ambulante behandeling: veroordeelde laat zich behandelen door [zorgverlener] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de proeftijd begint. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang: veroordeelde verblijft bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op detentie. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
4.
Contactverbod: Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
5.
Locatiegebod met elektronische monitoring: veroordeelde is gedurende het reclasseringstoezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het
verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 14 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 8 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres 1] ( [instelling] ). Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
6.
Dagbesteding: Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van scholing, betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
7.
Meewerken aan schuldhulpverlening: veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Gelast de
teruggaveaan veroordeelde van:
- Een telefoon, Apple Iphone, met goednummer 6304947.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 1]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 2]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 3]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Verlengt in de zaak met parketnummer 16/004074-22 de proeftijd met
1 (één) jaar.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. D. Bode en C.F.J. Heemskerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. van der Pol en L.A.W. Boeve griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2023.
[…]
[…]