ECLI:NL:RBAMS:2023:6299

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
13/234983-22 (A), 13/032887-23 (B) en 13/218001-22 (C) (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling en bedreiging met geweld in Amstelveen

Op 6 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel en bedreiging van meerdere personen. De feiten vonden plaats in de periode van 11 mei 2022 tot en met 15 september 2022. De verdachte heeft zijn vriendin op verschillende momenten mishandeld, waaronder het slaan met een fles en het uitdrukken van sigaretten op haar huid. Daarnaast heeft hij ook een andere vrouw mishandeld en meerdere mannen bedreigd in een café in Amstelveen. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar, ondanks dat de verdachte de feiten grotendeels ontkende. De verdachte is eerder onderzocht in het Pieter Baan Centrum (PBC) en er is een antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld, evenals een stoornis in het gebruik van alcohol. Gezien het gevaar voor de veiligheid van anderen heeft de rechtbank besloten tot de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, naast een gevangenisstraf van 14 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €3.500,- toegewezen aan de benadeelde partij, de levensgezel van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/234983-22 (A), 13/032887-23 (B) en 13/218001-22 (C) (gev. ttz)
Parketnummers vorderingen tul: 13/010631-20 en 23/001901-20
Datum uitspraak: 6 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [naam JC] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 september 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. I.A. Groenendijk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amstelveen heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A
1. poging tot zware mishandeling (
primair) dan wel mishandeling (
subsidiair) van levensgezel [slachtoffer 1] op 15 september 2022;
2. poging tot zware mishandeling (
primair), dan wel mishandeling van levensgezel [slachtoffer 1] op 10 september 2022 (
subsidiair);
3. mishandeling van levensgezel [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] op 11 mei 2022;
zaak B
1. poging tot zware mishandeling (
primair) dan wel mishandeling (
subsidiair) van levensgezel [slachtoffer 1] in de periode van 24 maart 2022 tot en met 15 september 2022;
zaak C
1. bedreiging van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 28 augustus 2022;
2. mishandeling van [slachtoffer 3] op 28 augustus 2022.
De gehele tekst is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten in de zaken A, B en C.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar zijn schriftelijke pleitnotities, verzocht om verdachte integraal vrij te spreken van de in zaak A en B ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster inconsistent en derhalve ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn. Omdat aangeefster wist dat verdachte was vreemdgegaan, heeft zij een motief om verdachte vals te beschuldigen. Aangeefster heeft bovendien niet meteen na de vermeende mishandelingen aangifte gedaan en zelfs tegen de politie gezegd dat er niets aan de hand was. Het dossier bevat daarnaast geen objectieve bewijsmiddelen die de verklaring van aangeefster ondersteunen. In het geval de rechtbank de verklaring van getuige Heinis redengevend acht voor het bewijs, heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek ingediend om deze getuige te horen.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de in zaak A en zaak B ten laste gelegde gedragingen geen poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opleveren.
De raadsman heeft verder bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in zaak C onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging. Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De betrouwbaarheid van de verklaringen
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Op 16 september 2022 heeft aangeefster verklaard over de mishandelingen op 15 september 2022 en 10 september 2022. Deze verklaring is zeer gedetailleerd en vindt voldoende steun in andere bewijsmiddelen, waaronder de letselrapportage en de waarnemingen van verbalisanten. Op 13 oktober 2022 doet aangeefster daarnaast aangifte van de mishandeling op 11 mei 2022. Dat zij niet direct na het incident aangifte heeft willen doen, vormt voor de rechtbank geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en de conclusies die de rechtbank daaruit heeft getrokken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aangeefster al eerder over de mishandelingen heeft verklaard. Dat was vóórdat zij van het vreemdgaan afwist.
4.3.2.
Het oordeel in zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde vindt de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster op 15 september 2022 met kracht tegen het lichaam heeft geschopt en tegen haar linkerwang heeft gestompt. Voornoemde gedragingen leveren naar het oordeel van de rechtbank echter geen poging tot zware mishandeling op, zodat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling is wel bewezen. De rechtbank baseert zich bij dit oordeel op de verklaring van aangeefster en de verklaring van de buurvrouw van aangeefster. De buurvrouw heeft verklaard over wat zij direct na het incident heeft waargenomen en gehoord.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. De verklaring van aangeefster vindt steun in de letselrapportage en in hetgeen door verbalisant [verbalisant] is waargenomen. Op basis van die bewijsmiddelen acht de rechtbank mede bewezen dat verdachte aangeefster met een in een deken gewikkelde lege fles wijn tegen haar hoofd heeft geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit een aanmerkelijke kans op dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Het hoofd is een kwetsbaar lichaamsdeel met vitale organen en fragiele delen. Ondanks de deken waarin de fles was gewikkeld, wordt gesproken over een hersenschudding en een hoofdwond. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte met kracht met een fles op het hoofd van aangeefster heeft geslagen. Deze gedraging is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat hij die aanmerkelijke kans heeft aanvaard, terwijl van contra-indicaties niet is gebleken. Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster tegen haar rechteroog en linkerarm heeft gestompt. Met name het slaan met een lege wijnfles kwalificeert het geheel als een poging tot zware mishandeling. De overige bewezenverklaarde gedragingen maken onderdeel uit van het samenstel van de geweldshandelingen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat kan worden bewezen dat verdachte beide aangeefsters heeft mishandeld. Door de raadsman is gewezen op verschillende tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangeefsters. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaringen van aangeefsters op essentiële punten overeenkomen, zodat ook de aangifte van [slachtoffer 2] betrouwbaar wordt geacht. De rechtbank vindt in ieder geval wettig en overtuigend bewezen dat beide aangeefsters eenmaal door verdachte in het gezicht zijn geslagen.
4.3.3.
Het oordeel in zaak B
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde geweldshandelingen bewezen op basis van de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van het uitdrukken van een brandende sigaret op de armen en benen van aangeefster wijst de rechtbank op de brief van 15 september 2022 van het Ziekenhuis Amstelland. Door de arts zijn op de gehele onderarmen en -benen van aangeefster – zowel oude als nieuwe – kleine en cirkelvormige brandwonden aangetroffen. De recentere hematomen ondersteunen de verklaring van aangeefster dat verdachte gedurende hun relatie meerdere malen een brandende sigaret op haar armen en benen heeft uitgedrukt.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de geweldshandelingen een poging tot zware mishandeling opleveren. De rechtbank overweegt hiertoe dat als gevolg van het handelen van verdachte brandwonden en vervolgens littekens kunnen ontstaan. Die littekens zijn bij aangeefster reeds aanwezig. In dit stadium is nog niet duidelijk hoe de wonden en littekens zich zullen ontwikkelen en of sprake zal zijn van blijvend letsel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de aanmerkelijke kans daarop in ieder geval zonder meer aanvaard. Voor zover de ten laste gelegde gedragingen niet reeds afzonderlijk een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roepen, concludeert de rechtbank dat in ieder geval het samenstel van die handelingen, die gedurende de relatie plaatsvonden, een reële mogelijkheid hebben geschapen dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank verwijst daarbij ook expliciet naar hetgeen hiervoor onder 4.3.2. daarover is overwogen met betrekking tot het slaan met de fles op het hoofd van aangeefster.
Ten aanzien van de periode gaat de rechtbank – gelet op de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten – uit van een startdatum van 11 mei 2022. De rechtbank kan, mede gelet op de verklaring van aangeefster, niet vaststellen dat het geweld van verdachte tegen aangeefster vanaf de eerste dag van hun relatie is begonnen. Gelet op het hiervoor onder 4.3.2. overwogene ten aanzien van de mishandeling 11 mei 2022, gaat de rechtbank uit van geweld van verdachte tegen aangeefster op 11 mei 2022. Aangezien het dossier niet voldoende bewijs bevat voor geweld vóór die datum, zal de rechtbank uitgaan van 11 mei 2022 als startdatum.
Tot slot merkt de rechtbank op dat zij de verklaring van getuige Heinis niet voor het bewijs heeft gebruikt, zodat de voorwaarde verbonden aan het voorwaardelijk verzoek van de raadsman niet is vervuld en de rechtbank niet aan de beoordeling van het voorwaardelijk verzoek om deze getuige te horen toekomt.
4.3.3.
Het oordeel in zaak C
Op basis van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting vindt de rechtbank de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat eveneens kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging van
[slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . De aangevers hebben alle drie verklaard dat verdachte heeft gezegd: “ik heb twaalf kogels” en op dat moment naar de aanwezigen in het café wees. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door de omstandigheid dat verdachte bij zijn aanhouding op 15 september 2023 naar de verbalisanten heeft geroepen: “pas maar op hoor, ik heb maar zes kogels”.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht - op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat - bewezen dat verdachte:
zaak A
1. subsidiair
op 15 september 2022 te Amstelveen zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door
- [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen haar lichaam te schoppen en
- [slachtoffer 1] met kracht tegen haar linkerwang te stompen;
2. primair
op 10 september 2022 te Amstelveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- [slachtoffer 1] met kracht op/tegen haar rechteroog heeft gestompt en
- [slachtoffer 1] met kracht tegen haar linkerarm heeft gestompt en
- [slachtoffer 1] met kracht met een in een deken gewikkelde lege fles wijn tegen haar hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. op 11 mei 2022 te Amstelveen zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , en [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door
- [slachtoffer 1] eenmaal in/tegen haar gezicht te slaan en
- [slachtoffer 2] eenmaal in/tegen haar gezicht te slaan;

zaak B

1. primair
in de periode van 11 mei 2022 tot en met 15 september 2022 te Amstelveen en Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel,
[slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- [slachtoffer 1] meermalen met kracht met een scherp/stomp voorwerp het hoofd heeft geslagen en
- [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geschopt en
- [slachtoffer 1] meermalen met kracht aan haar haren, althans aan haar hoofd, heeft getrokken en/of
- meermalen een brandende sigaret op benen en armen van [slachtoffer 1] heeft uitgedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zaak C
1.
op 28 augustus 2022 te Amstelveen in café The Pub, gelegen aan de Lindenlaan,
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door over een pistool te spreken en/of die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen "ik heb twaalf kogels en voor ieder één" waarbij hij, verdachte, naar die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of anderen in dat café wees en “jij, jij en jij” riep, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
op 28 augustus 2022 te Amstelveen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met kracht tegen het gezicht te slaan.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: de TBS-maatregel met dwangverpleging) zal worden opgelegd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat aan alle voorwaarden voor het opleggen hiervan is voldaan. Gelet op de ernst van de ten laste gelegde feiten en het hoge recidiverisico zijn minder vergaande alternatieven niet mogelijk.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om geen TBS-maatregel (met dwangverpleging) op te leggen, maar in plaats daarvan een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde opname in een Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK). Verdachte is bereid en gemotiveerd om zich in een ambulant kader te conformeren aan bijzondere voorwaarden en zal meewerken aan diagnostiek. Oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging is in de gegeven omstandigheden dan ook niet passend.
In het geval de rechtbank toch een TBS-maatregel zal opleggen, heeft de raadsman subsidiair verzocht om een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen oplegging van straf en maatregelen is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan verschillende geweldsdelicten. Verdachte heeft zijn toenmalige levensgezel meermalen mishandeld door haar onder meer in het gezicht te slaan en aan haar haren te trekken. Tijdens een van die mishandelingen heeft hij zonder enige aanleiding ook een vriendin van aangeefster geslagen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zijn toenmalige levensgezel door met een lege wijnfles met kracht tegen haar hoofd te slaan en brandende sigaretten op haar armen en benen uit te drukken. Door zo te handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar persoonlijke en lichamelijke integriteit en haar pijn en letsel bezorgd in een omgeving waar zij zich juist bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen, namelijk haar eigen huis. Uit de namens haar ingediende vordering tot schadevergoeding blijkt hoezeer het handelen van verdachte ernstige gevolgen voor haar heeft gehad en nog altijd heeft.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van maar liefst drie personen, en heeft hij tegen een van die drie personen ook fysiek geweld gebruikt. Deze geweldsincidenten vonden plaats in een café, waarbij onschuldige omstanders ongevraagd met het handelen van verdachte zijn geconfronteerd. Zulke misdrijven dragen bovendien bij aan het veroorzaken van algemene gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
8.3.2.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 21 augustus 2023. Daaruit blijkt dat verdachte vanaf jeugdige leeftijd veelvuldig (onherroepelijk) is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten, al dan niet in de huiselijke sfeer. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het persoonsdossier omtrent verdachte en met name op de hierna genoemde stukken:
  • een rapportage pro Justitia van 24 februari 2021, opgesteld door psychiater D. Harari en GZ-psycholoog P.E. Geurkink, beiden verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) in Almere;
  • het trajectconsult van het NIFP van 11 en 18 oktober 2022;
  • een reclasseringsadvies van GGZ Tactus verslavingszorg van 30 november 2022, opgesteld door R. Nijhof, reclasseringswerker;
  • een rapportage pro Justitia van 1 juni 2023, opgesteld door psychiater M. Fluit en klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg, beiden verbonden aan het NIFP, locatie PBC in Almere;
  • een maatregelrapport ten behoeve van tbs met voorwaarden van GGZ Reclassering Inforsa van 26 juli 2023, opgesteld door J.S.J.A. Pattikawa, reclasseringswerker.
Advies pro Justitia rapporteurs
In het verleden is verdachte al zeven keer pro Justitia onderzocht, waarvan vier keer multidisciplinair. In 2021 is verdachte is verdachte in het PBC onderzocht. Kijkend naar de levensloop van verdachte is in 2021 gesteld dat sprake is van een scheefgroei van de persoonlijkheid. Destijds stellen de onderzoekers vast dat bij verdachte in classificerende zin sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Aangezien verdachte medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd, is echter onvoldoende zicht gekomen op zijn persoonlijkheid zodat de stoornis niet inhoudelijk nader gediagnosticeerd kon worden. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol van tenminste lichte ernst.
Naar aanleiding van de in zaak A, B en C ten laste gelegde feiten heeft het NIFP op
7 oktober 2022 een trajectconsult uitgevoerd. Kort gezegd blijkt hieruit het volgende. Verdachte heeft geen medewerking verleend aan het consult. Op basis van de beschikbare informatie is er mogelijk wel sprake van psychopathologie. Een pro Justitia rapportage wordt gezien de mogelijke psychische problemen en het delictpatroon van geweldsdelicten wenselijk geacht. Een nieuwe klinische observatie kan overwogen worden, zodat het PBC mogelijk op het onderzoek uit 2021 verder kan bouwen. Verdachte heeft duidelijk aangegeven wederom niet mee te zullen werken.
Verdachte is van 8 maart 2023 tot 19 april 2023 opnieuw onderzocht in het PBC, ditmaal op de speciaal ingerichte afdeling voor moeilijk onderzoekbare observandi. Bij de observatie ligt meer accent op het groepsproces, de zelfredzaamheid en interactie van verdachte. Verdachte is onderzocht door een psychiater, een psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider, en is daarnaast bezocht door een zorgpsychiater. Uit de rapportage van
1 juni 2023 blijkt dat verdachte zich gedurende de opname vriendelijk, rustig, stabiel, evenwichtig en beleefd gedraagt. Aangezien verdachte consistent zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd, blijven dezelfde vragen onbeantwoord als in het vorige PBC onderzoek. De conclusie van de deskundigen luidt als volgt:
Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een psychische stoornis, te omschrijven als een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een ten minste lichte stoornis in alcoholgebruik. Rapporteur had echter ook graag willen onderzoeken of en in hoeverre narcistische kenmerken een rol spelen. Dit omdat in het gerechtelijk dossier naar voren komt dat betrokkene veel geweldsdelicten in de intimiteit pleegt, vrouwen tegen elkaar lijkt uit te spelen, een parasitaire leefstijl lijkt te hebben, moeite met autoriteiten, zich dwingend, dreigend, controlerend en manipulatief lijkt te kunnen opstellen en door een combinatie van (oppervlakkige) charmes vaak in staat lijkt aan de gevolgen van negatief gedrag te ontkomen. Er zijn aanwijzingen voor zowel instrumenteel als impulsief gebruik van geweld, alsook geweld onder invloed van alcohol. Door zijn weigerende houding en sociale behendigheid kon geen zicht worden verkregen op de mate van controle die hij heeft over agressie in verschillende situaties, de impulscontrole, de frustratietolerantie, de agressieregulatie, inlevingsvermogen en de gewetensontwikkeling, afweermechanismen, de intelligentie en de aard/ernst van alcoholproblematiek. Gedragskundige aanbevelingen om het recidiverisico te verlagen kunnen niet worden gedaan.
De rechtbank neemt de conclusie wat betreft de vaststelling van de stoornissen over en maakt deze de hare. Nu geen zicht is verkregen op een eventuele doorwerking van deze stoornissen in de ten laste gelegde feiten, zal de rechtbank het bewezen geachte volledig aan verdachte toerekenen.
Advies van de reclassering
De reclassering heeft onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van een TBS-maatregel met voorwaarden en de invulling van eventuele bijzondere voorwaarden. Daartoe adviseert de reclassering negatief. Verdachte zegt bereid te zijn om zich in het kader van een voorwaardelijke veroordeling aan voorwaarden te houden, ook als dat een klinische behandeling inhoudt, maar niet in het kader van een TBS-maatregel. Tot op heden is er geen interventie ingezet waaruit de reclassering kan concluderen dat verdachte daadwerkelijk begeleidbaar is. Het risico op letselschade en recidive wordt momenteel als hoog ingeschat. De reclassering verwacht dat de huidige voorwaarden en een ambulante behandeling ontoereikend zijn om gedragsverandering op lange termijn te bereiken. Ondanks de uitgesproken motivatie jegens reclasseringstoezicht, wordt een ambivalente houding jegens behandelaren waargenomen. De reclassering ziet geen andere mogelijkheid dan diagnostiek en behandeling in een klinisch kader. Na een positieve afronding kan er worden toegewerkt naar een ambulant kader.
Daarnaast heeft de rechtbank op de zitting van 22 september 2023 de deskundigen
H.P.R. Bettinger en S. van Niekerken gehoord, beide werkzaam als reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Inforsa te Amsterdam. Zij hebben de informatie uit het rapport bevestigd.
8.3.3.
Motivering van de TBS-maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan de in artikel 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gestelde voorwaarden is voldaan:
  • verdachte is onderzocht door een psychiater en een klinisch psycholoog, waarbij is vastgesteld dat tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
  • de bewezenverklaarde mishandelingen zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer staat (artikel 300 in combinatie met 304 en 302 Sr);
  • bedreiging is een misdrijf, zoals benoemd in artikel 37a, eerste lid, Sr;
  • verdachte vormt een gevaar voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen.
Op basis van het dossier en het ter zitting verhandelde is de rechtbank overtuigd geraakt van de noodzaak van langdurige behandeling, zodat de kans op recidive kan worden teruggedrongen. De rechtbank heeft er bij de huidige stand van zaken onvoldoende vertrouwen in dat verdachte zich in het kader van een voorwaardelijke veroordeling
- gedurende een langere periode - zal (kunnen) houden aan bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft eerder bijzondere voorwaarden opgelegd gekregen. Verdachte liep ten tijde van het bewezenverklaarde in twee proeftijden. Zelfs de forse voorwaardelijk opgelegde straffen, waaronder een gevangenisstraf van 180 dagen, hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien heeft verdachte meermalen expliciet kenbaar gemaakt dat hij niet zal meewerken indien hij de TBS-maatregel met voorwaarden krijgt opgelegd. Ter terechtzitting heeft verdachte tijdens zijn laatste woord plotseling gezegd in het uiterste geval wel aan een TBS-maatregel met voorwaarden mee te willen werken. Deze bereidheid lijkt niet te zijn ingegeven door intrinsieke motivatie, maar uit angst om een TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd te krijgen. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat slechts een
TBS-maatregel met dwangverpleging het recidiverisico tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau kan terugbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde mishandelingen, de pogingen tot zware mishandeling en de bedreigingen, kunnen worden aangemerkt als misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen zoals bedoeld in artikel 38e Sr, zodat de totale duur van de TBS-maatregel met dwangverpleging een periode van vier jaar te boven mag gaan.
Gezien de aard en ernst van het bewezenverklaarde zal de rechtbank ook een gevangenisstraf opleggen. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank vindt een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden.
De rechtbank vindt het van belang om de TBS-maatregel met dwangverpleging te laten aansluiten op de straf. De rechtbank zal de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13/234983-22 daarom opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Mocht er op dat moment nog geen plek voor verdachte beschikbaar zijn, zal verdachte in afwachting van plaatsing in een TBS-kliniek gedetineerd blijven in Justitieel Complex Zaanstad op grond van artikel 9, tweede lid, sub f, van de Penitentiaire beginselenwet.

9.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 5.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft daarnaast verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ter terechtzitting is namens de benadeelde partij ook verzocht een contactverbod op te leggen. Dit acht de rechtbank niet noodzakelijk. Van enig contact tussen verdachte en aangeefster sinds de feiten is niet gebleken en er is geen reden om te vermoeden dat dit in de toekomst anders zal zijn.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen. Omdat uit het verhandelde ter zitting niet blijkt dat verdachte recent contact met aangeefster heeft gezocht, dient geen contactverbod te worden opgelegd.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij
niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft hij verzocht een eventueel toe te kennen schadevergoeding te matigen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat uit het gesprek van
30 november 2022 tussen aangeefster en de zus van verdachte kan worden afgeleid dat aangeefster niet bang is voor de zus van verdachte, zoals zij op 29 november 2022 bij de rechter-commissaris heeft verklaard.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A en B bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Aangeefster heeft littekens op haar gezicht en op andere plekken op haar lichaam. Daarnaast heeft verdachte een ingrijpende inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Gelet op de aard en de ernst van deze normschending en hetgeen ter zitting namens de benadeelde partij is aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank tevens sprake van een aantasting in de persoon. Voor zover door verdachte is aangevoerd dat aangeefster al langer met psychische klachten kampt en hiervoor medicatie inneemt, is de rechtbank van oordeel dat mogelijk reeds bestaande klachten van aangeefster in ieder geval zijn getriggerd door de bewezenverklaarde feiten. Namens de benadeelde partij is onder andere toegelicht dat zij is aangemeld voor een EMDR-behandeling om het door de bewezenverklaarde feiten ontstane trauma te verwerken.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, de ernst van de bewezenverklaarde feiten en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.500,00. Tot dit bedrag zal de vordering worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
10. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen
Verdachte is in de zaak met parketnummer 13/010631-20 op 2 mei 2022 door de meervoudige strafkamer te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 594 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk. De meervoudige strafkamer heeft bevolen dat het strafgedeelte van 180 dagen niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heft schuldig gemaakt.
Daarnaast is verdachte in de zaak met parketnummer 23/001901-20 op 31 maart 2022 door het gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk. Het gerechtshof heeft bevolen dat het strafgedeelte van 43 dagen niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heft schuldig gemaakt.
Op 11 november 2022 heeft de officier van justitie in beide zaken schriftelijk gevorderd dat de voorwaardelijk opgelegde strafdelen van 180 dagen en 43 dagen alsnog ten uitvoer worden gelegd. In beide zaken bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte per post is toegezonden. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie, gelet op de vordering om
TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen, verzocht om beide vorderingen alsnog af te wijzen.
De raadsman heeft primair verzocht om de vorderingen af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de op 2 jaren gestelde proeftijd in beide zaken te verlengen.
Ten aanzien van beide voorwaardelijke veroordelingen stelt de rechtbank vast dat verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 jaren opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gelet hierop kunnen beide vorderingen worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat aan verdachte een
TBS-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd en de rechtbank toewijzing van de vorderingen in dat licht niet opportuun acht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 45, 57, 285, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht
.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
zaak A onder feit 1 subsidiair:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
zaak A onder feit 2 primair:
poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
zaak A onder feit 3:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel; en mishandeling;
zaak B onder feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
zaak C onder feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
zaak C onder feit 2:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 3.500,-(drieduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de staat een bedrag van
€ 3.500,-(drieduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2022 tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 45 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
In de omstandigheid dat aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd ziet de rechtbank aanleiding de duur van de gijzeling te matigen tot 1 (één) dag.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/010631-20.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/001901-20.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13/234983-22 met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. D. Bode en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Heida, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 6 oktober 2023.