ECLI:NL:RBAMS:2023:6281

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
10163797 / CV EXPL 22-13852
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag in het kader van een aannemingsovereenkomst met bewijsvoering door eiser

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde, waarbij eiser grotendeels geslaagd is in het bewijs dat hij een bedrag van € 57.000,- aan gedaagde heeft betaald in het kader van een aannemingsovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet voldoende heeft betwist dat deze betalingen hebben plaatsgevonden. Eiser heeft verschillende betalingen gedocumenteerd, waaronder contante betalingen en bankoverschrijvingen, die door gedaagde niet zijn weersproken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op terugbetaling van een bedrag van € 4.600,-, dat hij te veel aan gedaagde heeft betaald, en heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan eiser. De tegenvorderingen van gedaagde zijn afgewezen, en gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van eiser. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10163797 / CV EXPL 22-13852
Vonnis van 14 juli 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 maart 2023 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde processtukken,
- de akte uitlating nadere producties van [eiser] , met producties,
- het e-mailbericht van [gedaagde] , met bijlagen.
1.2.
Daarna is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De verdere beoordeling

de vorderingen
2.1.
In het tussenvonnis is [eiser] opgedragen te bewijzen dat hij € 57.900,- aan [gedaagde] heeft betaald voor zijn werkzaamheden onder de aannemingsovereenkomst.
2.2.
Ter uitvoering van die bewijsopdracht heeft [eiser] bij akte producties overgelegd en toelichtingen gegeven. [gedaagde] heeft daarop per e-mail met bijlagen gereageerd.
2.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiser] grotendeels geslaagd in het hem opgedragen bewijs. Dat oordeel wordt hierna per door [eiser] gestelde betaling toegelicht. De kantonrechter heeft bij die beoordeling steeds betrokken dat [gedaagde] heeft erkend dat ook contant is betaald door [eiser] (zie nummer 4.5 tot en met 4.7 tussenvonnis), zodat van hem een afzonderlijke betwisting mag worden verwacht van de concrete betalingen die [eiser] stelt te hebben gedaan.
2.4.
Ten eerste heeft [eiser] toegelicht dat hij in totaal € 22.000,- aan een door [gedaagde] aangewezen derde heeft betaald. In dit verband heeft [eiser] gewezen op twee bankoverschrijvingen van 27 en 28 maart 2021 van € 5.000,- respectievelijk € 17.000,- aan een bankrekening ten name van een derde ( [naam 1] ). Tegen dit alles heeft [gedaagde] niets ingebracht. Bij deze stand van zaken gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiser] deze bedragen aan [gedaagde] heeft betaald.
2.5.
Daarnaast heeft [eiser] verklaard dat hij op 27 maart 2021 € 1.000,- contant aan [gedaagde] heeft overhandigd. Omdat [gedaagde] dat niet afzonderlijk heeft weersproken, houdt de kantonrechter het ervoor dat [eiser] dit bedrag aan [gedaagde] heeft betaald.
2.6.
[eiser] heeft verder aangevoerd dat hij op 19 april 2021 € 10.000,- contant aan [gedaagde] heeft betaald. In dit verband heeft hij gewezen op twee rekeningafschriften van pinopnames van 17 en 19 april 2021 van ieder € 5.000,-. [gedaagde] heeft deze door [eiser] gestelde betaling niet betwist. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat [eiser] dit bedrag aan [gedaagde] heeft betaald.
2.7.
Volgens [eiser] heeft hij op 23 april 2021 € 5.000,- contant aan [gedaagde] betaald. [eiser] heeft daarbij gewezen op een rekeningafschrift van een pinopname van € 5.000,- van diezelfde dag. Hiertegen heeft [gedaagde] niets ingebracht. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat [eiser] dit bedrag aan [gedaagde] heeft betaald.
2.8.
Verder heeft [eiser] toegelicht dat hij op 7 mei 2021 € 5.000,- contant aan [gedaagde] heeft betaald. [gedaagde] heeft dit niet afzonderlijk weersproken. Bij deze stand van zaken houdt de kantonrechter het ervoor dat [eiser] dit bedrag aan [gedaagde] heeft betaald.
2.9.
[eiser] stelt dat hij op 19 mei 2021 € 5.000,- contant aan [gedaagde] heeft betaald. Hij heeft daartoe gewezen op een rekeningafschrift van een pinopname van € 5.000,- van diezelfde dag. [gedaagde] heeft dit alles niet betwist. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat [eiser] dit bedrag aan [gedaagde] heeft betaald.
2.10.
[eiser] heeft toegelicht dat hij op 21 mei 2021 € 500,- contant heeft betaald aan één van de hulpkrachten van [gedaagde] , [naam 2] , omdat hij in geldproblemen zat. Omdat verder niet is toegelicht dat met [gedaagde] zou zijn afgesproken dat [eiser] dit bedrag aan deze persoon mocht betalen ter (gedeeltelijke) voldoening van zijn betalingsplicht aan [gedaagde] , heeft [eiser] dit bedrag niet aan [gedaagde] betaald.
2.11.
Daarnaast heeft [eiser] aangevoerd dat hij op 17 juni 2021 € 2.000,- contant aan [gedaagde] heeft betaald. Omdat [gedaagde] ook deze betaling niet heeft betwist, gaat de kantonrechter ervan uit dat deze heeft plaatsgevonden.
2.12.
[eiser] stelt dat hij op 4 juli 2021 € 3.000,- contant aan [gedaagde] heeft betaald. [gedaagde] heeft dat niet afzonderlijk weersproken. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [eiser] dit bedrag aan [gedaagde] heeft betaald.
2.13.
Volgens [eiser] heeft hij op 5 juli 2021 € 2.000,- contant aan [gedaagde] betaald toen zij onderweg waren naar Hornbach voor de aanschaf van materialen zoals douches, kranen en toiletten. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] daarover gezegd dat hij van dit bedrag € 1.900,- aan Hornbach heeft betaald voor materialen Hij heeft de door [eiser] gestelde betaling op zichzelf niet betwist. De kantonrechter houdt er dan ook voor dat [eiser] op 5 juli 2021 € 2.000,- aan [gedaagde] heeft betaald.
2.14.
[eiser] heeft ook aangevoerd dat hij op 12 juli 2021 € 2.000,- contant aan [gedaagde] heeft betaald. [eiser] heeft in dit verband gewezen op een rekeningafschrift van een pinopname van € 2.000,- van diezelfde dag. [gedaagde] heeft ook tegen dit alles geen afzonderlijke argumenten naar voren gebracht. Bij deze stand van zaken gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiser] op 12 juli 2021 € 2.000,- aan [gedaagde] heeft betaald.
2.15.
Samengevat gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiser] de volgende bedragen – in chronologische volgorde – aan [gedaagde] heeft betaald:
  • 27 maart 2021: € 5.000,-
  • 27 maart 2021: € 1.000,-
  • 28 maart 2021: € 17.000,-
  • 19 april 2021: € 10.000,-
  • 23 april 2021: € 5.000,-
  • 7 mei 2021: € 5.000,-
  • 19 mei 2021: € 5.000,-
  • 17 juni 2021: € 2.000,-
  • 4 juli 2021: € 3.000,-
  • 5 juli 2021: € 2.000,-
  • 12 juli 2021:
  • totaal: € 57.000,-
Slotsom en kosten
2.16.
Het voorgaande brengt mee dat [eiser] grotendeels is geslaagd in het hem opgedragen bewijs, omdat hij erin is geslaagd te bewijzen dat hij € 57.000,- aan [gedaagde] heeft betaald. Zoals de kantonrechter reeds onder 4.10 in het tussenvonnis heeft overwogen, moet voornoemd bedrag van de aanneemsom van € 54.600,- worden afgetrokken die na aftrek van de besparingen resteert (zie nummer 4.9 tussenvonnis).
2.17.
[eiser] heeft verder toegelicht dat hij op verzoek van [gedaagde] op 28 juni 2021 € 2.200,- heeft overgemaakt aan Albendo B.V. (hierna: Albendo) om de daar bestelde vloer en de badkamertegels te betalen. [eiser] heeft dit bedrag weliswaar niet rechtstreeks aan [gedaagde] betaald, maar heeft – onbetwist – toegelicht dat hij dit bedrag op verzoek van [gedaagde] heeft voorgeschoten. Bij deze stand van zaken houdt de kantonrechter het ervoor dat [eiser] dit bedrag – ter uitvoering van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst – heeft betaald, zodat ook dit bedrag moet worden afgetrokken van de (resterende) aanneemsom.
2.18.
Dit alles betekent dat [eiser] € 4.600,- (namelijk € 54.600,- – (€ 57.000,- + € 2.200,‑)) te veel aan [gedaagde] heeft betaald. Dit laat zich deels verklaren, omdat [eiser] ook herstelkosten als besparingen heeft opgevoerd. De kantonrechter zal dit bedrag dan ook aan [eiser] toewijzen. Dit bedrag wordt nog vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zoals onbestreden gevorderd.
2.19.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief. Dit betekent concreet dat een bedrag van € 707,85 zal worden toegewezen.
2.20.
[gedaagde] krijgt dus ongelijk en moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen. De kantonrechter stelt de proceskosten die [eiser] tot aan dit vonnis heeft moeten maken vast op de hierna volgende bedragen, waarbij voor het salaris van de gemachtigde wordt aangesloten bij de toegewezen hoofdsom:
  • explootkosten: € 129,74
  • griffierecht: € 693,00
  • salaris gemachtigde:
  • totaal: € 1.482,74
2.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als onbestreden worden toegewezen.
de tegenvorderingen
2.22.
Gelet op hetgeen de kantonrechter hiervoor onder ‘de vorderingen’ heeft overwogen, zijn de tegenvorderingen van [gedaagde] niet toewijsbaar. Daaruit volgt namelijk dat [eiser] juist te veel aan [gedaagde] heeft betaald. Dit betekent dat [eiser] niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is.
2.23.
[gedaagde] krijgt dus ongelijk en moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen. De kantonrechter stelt de proceskosten die [eiser] tot aan dit vonnis heeft moeten maken vast op € 529,00 (2,0 punten x factor 0,5 x tarief: € 529,00) aan salaris gemachtigde.
de vorderingen en de tegenvorderingen
2.24.
Hierna in ‘de beslissing’ staat welk bedrag [gedaagde] moet betalen aan nakosten. Dit is een bedrag dat altijd wordt toegewezen aan de in het gelijk gestelde partij (in dit geval: [eiser] ) als vergoeding voor kosten voor zijn gemachtigde en eventuele betekeningskosten die hij nog maakt na het wijzen van dit vonnis.
2.25.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als daartegen hoger beroep wordt ingesteld.

3.De beslissing

De kantonrechter
de vorderingen
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 4.600,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 707,85 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 1.482,74, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
de tegenvorderingen
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 529,00,
de vorderingen en de tegenvorderingen
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de kant van [eiser] ontstane nakosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met de explootkosten van de betekening van het vonnis,
3.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.F. de Groot, kantonrechter, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2023.