ECLI:NL:RBAMS:2023:626

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
C/13/717136 / HA ZA 22-36
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht omtrent ontslag van bestuurder en inzage in administratie van stichtingen

In deze zaak vordert eiser, een voormalig bestuurder van de Stichting Quba, dat de rechtbank verklaart dat hij niet rechtsgeldig is ontslagen. Eiser stelt dat de besluiten tot zijn ontslag, genomen op 2 en 10 maart 2021, nietig zijn omdat deze niet volgens de statuten zijn genomen. De rechtbank oordeelt dat er geen rechtsgeldige besluiten zijn genomen, omdat eiser niet aanwezig was bij de vergaderingen en niet heeft ingestemd met zijn ontslag. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af, omdat hij onvoldoende belang heeft bij de gevraagde verklaring voor recht. De rechtbank overweegt dat, zelfs als de vorderingen zouden worden toegewezen, de andere bestuursleden hem alsnog zouden kunnen ontslaan, waardoor hij in dezelfde situatie zou blijven. Daarnaast wordt eiser niet als bestuurder erkend, waardoor hij geen recht heeft op inzage in de administratie van de stichtingen. De rechtbank wijst alle vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/717136 / HA ZA 22-364
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. O.J. Hennis te Amsterdam,
tegen

1.STICHTING QUBA,

gevestigd te Amsterdam,
2.
STICHTING EUROPEES ISLAMITISCH UITVAARTFONDS,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
hierna samen te noemen: de Stichtingen,
advocaat: mr. M.A.M. Euverman te Amsterdam.
De Stichtingen worden afzonderlijk Quba en EIUF genoemd.
De zaak in het kort
[eiser] wil dat voor recht wordt verklaard dat hij niet is ontslagen. De rechter is het met [eiser] eens dat bij het ontslag in maart 2021 het een en ander niet goed is gegaan. Toch zal de rechter de verklaring voor recht niet geven. [eiser] wil een andere koers voor de Stichtingen dan de andere bestuursleden en hij maakt zich zorgen over het toezicht op het bestuur, maar de andere bestuursleden zijn in de meerderheid. Als de vorderingen van [eiser] worden toegewezen zullen zij hem alsnog ontslaan zodat [eiser] geen belang heeft bij de toewijzing van zijn vorderingen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 augustus 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 27 oktober 2022 met de daarin vermelde processtukken, en waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld om via mediation een schikking te beproeven,
- het rolbericht van partijen van 28 december 2022 dat de mediation is geëindigd zonder schikking en dat partijen vonnis vragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Quba is in 2008 opgericht door [naam 1] (hierna [naam 1] ) en [naam 2] (hierna [naam 2] ). Sinds 2008 zijn [naam 1] en [naam 2] statutair bestuurders van Quba.
2.2.
[eiser] werd in 2011 benoemd als statutair bestuurder van Quba. Hij was nadien ook geestelijk leider van Quba.
2.3.
De statuten van Quba en EIUF luiden, voor zover hier van belang:
“Bestuur
Artikel 4
(…)
4. Mocht(en) in het bestuur om welke reden dan ook één of meer leden ontbreken, dan vormen de overblijvende bestuursleden (…) een wettig bestuur.
(…)
Bestuursvergaderingen en bestuursbesluiten
Artikel 5
(…)
4. De oproeping tot de vergadering geschiedt (...) door de voorzitter, ten minste zeven dagen tevoren, de dag der oproeping en die der vergadering niet meegerekend, door middel van aangetekende oproepingsbrieven.
5. De oproepingsbrieven vermelden, behalve plaats en tijdstip van de vergadering, de te behandelen onderwerpen.
6. Zolang in een bestuursvergadering alle in functie zijnde bestuursleden aanwezig zijn, kunnen geldige besluiten worden genomen over alle aan de orde komende onderwerpen, mits met algemene stemmen, ook al zijn de door de statuten gegeven voorschriften voor het oproepen en houden van vergaderingen niet in acht genomen.
(..)
8. Van het verhandelde in de vergaderingen worden notulen gehouden door de secretaris of door één der andere aanwezigen, door de voorzitter daartoe aangezocht. De notulen worden vastgesteld en getekend door degenen, die in de vergadering als voorzitter en secretaris hebben gefungeerd.
9. Het bestuur kan ter vergadering alleen dan geldige besluiten nemen indien de meerderheid zijner in functie zijnde leden ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is.
Een bestuurslid kan zich ter vergadering door een medebestuurslid laten vertegenwoordigen op overlegging van een schriftelijke, ter beoordeling van de voorzitter der vergadering voldoende, volmacht. Een bestuurslid kan daarbij slechts voor één medebestuurslid als gevolmachtigde optreden.
10. Het bestuur kan ook buiten vergadering besluiten nemen, mits alle bestuursleden
in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk, per e-mail of per telefax hun mening te uiten. Van een aldus genomen besluit wordt onder bijvoeging van de ingekomen antwoorden door de secretaris een relaas opgemaakt, dat na mede-ondertekening door de voorzitter bij de notulen wordt gevoegd.
11. Ieder bestuurslid heeft recht op het uitbrengen van één stem.
Voorzover deze statuten geen grotere meerderheid voorschrijven worden alle bestuursbesluiten genomen met volstrekte meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen. (...)
Bestuursbevoegdheid en vertegenwoordiging
(…)
Artikel 7
1. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting in en buiten rechte.
2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden.
(…)
Einde bestuurslidmaatschap
Artikel 8
Het bestuurslidmaatschap eindigt:
(…) door zijn ontslag hem verleend door de gezamenlijke overige bestuursleden (...)”
2.4.
Vanaf 2016 werkte [eiser] op basis van een arbeidsovereenkomst als geestelijk verzorger voor Quba.
2.5.
Begin 2021 bestond het statutaire bestuur van Quba uit [eiser] , [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (hierna [naam 3] ).
2.6.
Op 23 februari 2021 ontving Quba een brief van de Kamer van Koophandel (KvK) dat [naam 3] per 4 februari 2021 was uitgeschreven als bestuurder van Quba.
2.7.
[naam 1] heeft [eiser] per 3 maart 2021 bij de KvK uitgeschreven als bestuurder van Quba. Op 9 maart 2021 heeft [eiser] bij de KvK bezwaar gemaakt tegen de uitschrijving.
2.8.
De Stichtingen hebben notulen van een naar zij stellen op 10 maart 2021 gehouden bestuursvergadering van Quba in het geding gebracht. Deze notulen vermelden dat de vergadering werd voorgezeten door [naam 2] en dat [naam 1] notuleerde. De notulen zijn ondertekend door [naam 1] en [naam 2] . De notulen luiden voor zover hier van belang:
“De heren [naam 1] en [naam 2] ( [naam 2] , rb) hebben samen met de aanwezige leden, [naam 4] en [naam 5] en [naam 6] aan de heer [eiser] uitgelegd, waarom zij van mening zijn dat de heer [eiser] als bestuurder dient te worden ontslagen. Hij heeft door bepaalde gedrag te vertonen de stabiliteit van de Stichting in gevaar gebracht en het vertrouwen van de bestuursleden en overige leden van de Stichting geschonden.
Daarnaast is tussen de bestuursleden en de heer [eiser] sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. De bestuursleden [naam 1] en [naam 2] [ [naam 2] , rb] geven aan dat er geen samenwerking meer mogelijk is met de heer [eiser] als bestuurder maar ook niet als werknemer. (...)
De heer [eiser] geeft aan te begrijpen, dat hij niet langer in de bestuur kan functioneren en is daarbij bereid een stap terug te zetten. Echter geeft de heer [eiser] aan de arbeidsovereenkomst met de Stichting voort te willen zetten.
Er is (…) gestemd over het ontslag van de heer [eiser] als bestuurder. Alle bestuursleden, ook de heer [eiser] , hebben voor het ontslag gestemd zodat sprake is van een unaniem genomen besluit. (…)”
2.9.
De in 2.7 vermelde bezwaarprocedure bij de KvK is geëindigd met een besluit van 4 juni 2021 waarbij het bezwaar van [eiser] tegen zijn uitschrijving van 3 maart 2021 gegrond is verklaard.
Bij brief van 4 juni 2021 heeft de KvK aan [eiser] geschreven, voor zover hier van belang:
Feiten
Op 2 maart 2021 doet de heer [naam 1] opgave aan het Register dat:
1.
Dhr. [eiser] is uitgetreden als bestuurder (Voorzitter) per 3 maart 2021.
Op 3 maart besluit de Kamer tot inschrijving van voornoemde opgave en zij bevestigt dit aan de rechtspersoon en de (voormalig) bestuurder.
Op 9 maart 2021 ontvangt de Kamer een bezwaarschrift van de heer [eiser] , hierna appellant, tegen het voornoemde besluit tot registratie.
(…)
De notulen van de vergadering van 2 maart 2021 vermelden dat twee bestuurders het besluit hebben genomen om appellant te ontslaan. Zekerheidshalve heeft nogmaals een vergadering plaatsgevonden op 10 maart 2021.
Appellant ontkent in zijn reactie d.d. 20 april 2021 zijn aanwezigheid op de vergadering van 10 maart 2021 en stelt dat de notulen zijn vervalst. Ook merkt appellant op dat de notulen niet vermelden om welke stichting het gaat, nu op het verslag staat “notulen vergadering Islamitisch Centrum/Markaz Quba.
Belanghebbende stelt in de reactie d.d. 21 mei 2021 het volgende:
Op 10 maart 2021 is een rechtsgeldig besluit genomen tot ontslag van de heer [eiser] . Dat niet aan alle formaliteiten voor het bijeenroepen van een vergadering is voldaan doet niet af aan het feit dat op grond van artikel 5 lid 6 van de Statuten een rechtsgeldig besluit kan worden genomen indien alle in functie zijnde bestuursleden aanwezig zijn. Dat was het geval.
Gezien het bovenstaande heeft de Kamer alsnog gerede twijfel aan het besluit d.d. 3 maart 2021 op basis van de overgelegde notulen en reacties van beide partijen. Of appellant wel of niet aanwezig is geweest op de vergadering van 10 maart 2021 is in deze bezwaarprocedure niet van belang (…)
Beslissing
De Kamer verklaart het bezwaar gegrond.
Het betwiste besluit van 3 maart 2021 is teruggedraaid in het Register. (…)”
2.10.
Op 4 juni 2021 heeft [naam 1] [eiser] per 11 maart 2021 bij de KvK laten uitschrijven als bestuurder van Quba.
2.11.
In juni 2021 hebben onder anderen [eiser] , [naam 1] en [naam 2] een document ondertekend waarin een geschillencommissie is benoemd.
2.12.
Een schriftelijke verklaring van de geschillencommissie van 5 september 2021 luidt, voor zover hier van belang:
“(…)

De heer [eiser] heeft geen bewijzen of getuigenissen kunnen leveren voor zijn aantijgingen van financiële wanbeleid jegens het bestuur van Stichting Quba.
  • De geschillencommissie heeft geen enkel bewijs gevonden van financiële wanbeleid door het bestuur van stichting Quba.
  • Wat betreft de aanwezigheid van de heer [eiser] bij de bestuursvergadering van 10 maart 2021, de heer [eiser] heeft tijdens een zitting met de geschillencommissie en de bestuursleden van stichting Quba toegegeven aanwezig te zijn geweest bij het vergadering van 10 maart 2021. De heer [eiser] geeft aan niet in gestemd te hebben met zijn ontslag als bestuurder van stichting Quba. (…)”
2.13.
Op 17 september 2021 heeft [eiser] tegen [naam 1] en [naam 2] aangifte van valsheid in geschrifte gedaan met betrekking tot notulen van de bestuursvergaderingen op 2 en 10 maart 2021.
2.14.
Op 28 september 2021 heeft de KvK het bezwaar van [eiser] van 11 juni 2021 tegen zijn uitschrijving uit de KvK per 11 maart 2021 gegrond verklaard.
2.15.
Quba heeft tegen de in 2.9 en 2.14 genoemde besluiten van de KvK beroep aangetekend bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2.16.
Een ongedateerde schriftelijke verklaring van [naam 4] , [naam 6] , [naam 5] (zoals genoemd in de in 2.8 vermelde notulen), [naam 1] en [naam 2] luidt voor zover hier van belang:
“De heer [eiser] vindt dat hij als geestelijk leider, boven de rest van het bestuur staat. Waarbij hij geen consensus wil doen en niet naar zijn eigen handelen wil kijken. Het feit dat hij de heer [naam 3] heeft uitgeschreven zonder overleg en puur uit eigenbelang is hier een goed voorbeeld van.
Wij hebben de heer [eiser] hierop aangesproken en in zijn aanwezigheid op 10/3/2020 gestemd voor zijn ontslag als bestuurder van de stichting. (…)
2.17.
Bij beschikking van 23 juni 2022 heeft deze rechtbank het verzoek van [eiser] tot ontslag van de bestuurders van Quba en tot de afgifte van de financiële administratie afgewezen. [eiser] is tegen de beschikking in hoger beroep gegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – samengevat:
Primair
I. te verklaren voor recht dat de gestelde besluiten genomen op 2 maart 2021 en 10 maart 2021 en alle opvolgende besluiten van de Stichtingen, zoals genoemd in randnummers 41 tot en met 58 van de dagvaarding van [eiser] , non-existent, althans nietig zijn;
Subsidiair
II. de besluiten van 2 maart 2021 en 10 maart 2021 en alle opvolgende besluiten, zoals genoemd in randnummers 41 tot en met 58 van de dagvaarding van [eiser] , voor zover nodig te vernietigen;
Zowel primair als subsidiair:
III. de Stichtingen ieder voor zich te gebieden, binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] inzage te verlenen in- en een afschrift te geven van hun volledige administratie vanaf de datum van inschrijving van [eiser] als statutair bestuurder in Quba respectievelijk EIUF, meer in het bijzonder inzage in en een afschrift van:
(i) de grootboeken/saldibalansen;
(ii) (concept)jaarrekeningen (waarin opgenomen de winst- en verliesrekening,
en balans met toelichting) inclusief samenstellingsverklaring;
(iii) bankafschriften van de sub 7 onder (iii) genoemde bankrekeningen over de
periode vanaf de opening van de desbetreffende bankrekening tot aan de
dag van voldoening aan het vonnis;
(iv) kwartaalberichten van de kascommissie;
(v) administratie met betrekking tot de contante donaties
(vi) uitdraaien van het contactloos pinapparaat van SumUp dat gebruikt wordt
in de winkel en het restaurant van de Moskee vanaf de eerste dag dat dit
pinapparaat wordt gebruikt;
(vii) alle correspondentie met de door het bestuur ingeschakelde accountant
van [accountant]
(viii) alle correspondentie gevoerd namens Quba met de gemeente
Amsterdam of andere derden omtrent herontwikkeling van de Moskee;
(ix) afschrift van alle huidige schriftelijke overeenkomsten van Quba en/of EIUF met derden, in het bijzonder van alle overeenkomsten die door Quba zijn aangegaan in de periode na 2 maart 2021;
IV. om de Stichtingen te gebieden, binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis, volledige en onvoorwaardelijke inzage en toegang te verschaffen tot de (digitale) administratie en te gehengen en te gedogen dat [eiser] die toegang zal behouden totdat in een kracht van gewijsde gegane uitspraak zou zijn beslist dat [eiser] geen inzage en toegang zou mogen hebben;
V. om de Stichtingen te gebieden, binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis, volledige en onvoorwaardelijke inzage, toegang en beheer te verschaffen tot de hierna te noemen bankrekeningen en te gehengen en te gedogen dat [eiser] die toegang zal behouden totdat in een kracht van gewijsde gegane uitspraak zou zijn beslist dat [eiser] geen inzage, toegang en beheer zou mogen hebben:
a. [rekening A] tnv Quba,
b. [rekening B] tnv Quba,
c. [rekening C] tnv Quba
d. [rekening D] tnv EIUF
VI. de Stichtingen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding van de hiervoor sub @ tot en met @ omschreven geboden en een dwangsom van € 2.500,- per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 100.000,-;
met veroordeling van de Stichtingen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] kort gezegd het volgende. Er hebben op 2 en 10 maart 2021 geen bestuursvergaderingen plaatsgevonden van de Stichtingen en dus zijn er ook geen bestuursbesluiten genomen. [eiser] was in ieder geval niet aanwezig bij een dergelijke vergadering en heeft ook niet vóór zijn ontslag gestemd. De ontslagbesluiten waarvan in de gestelde notulen sprake is, zijn daarom niet existent. Dat [eiser] voor zijn ontslag heeft gestemd volgt noch uit de bevindingen van de geschillencommissie, noch uit de eigen verklaring van [eiser] noch uit de andere verklaringen. De inhoud van de notulen van de vergadering van 10 maart 2021 is onjuist. Er hebben ook geen bestuursvergaderingen kunnen plaatsvinden want er gold een avondklok. Voor zover wel besluiten zijn genomen, dan zijn ze in strijd met de wet en de statuten zodat zij nietig althans vernietigbaar zijn.
Ook de besluiten die na 10 maart 2021 door [naam 1] en [naam 2] zijn genomen zijn inexistent, nietig of vernietigbaar nu [eiser] daarbij niet betrokken is geweest.
De Stichtingen moeten [eiser] inzage verlenen in- en afschrift geven van de stukken als opgesomd in 3.1 onder III, IV en V aangezien [eiser] daarover uit hoofde van zijn functie als bestuurder moet beschikken. Daarnaast heeft hij de stukken nodig in het kader van het hoger beroep tegen de beschikking van deze rechtbank van 23 juni 2022 en ter nadere onderbouwing van zijn stellingen in de beroepschriftprocedures.
3.3.
De Stichtingen voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het bezwaar tegen de vermeerdering van eis
4.1.
[eiser] heeft zijn eis vermeerderd met de vordering tot afgifte van bescheiden en toegang tot de administratie en bankrekeningen zoals hiervoor in 3.1 onder III tot en met VI vermeld. De Stichtingen hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Artikel 130 Rv bepaalt dat zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen en dat gedaagde bevoegd is hiertegen bezwaar te maken op grond van strijd met de eisen van een goede procesorde. Het bezwaar van de Stichtingen tegen de vermeerdering van eis is inhoudelijk van aard. Zij stellen niet dat de vermeerdering van eis in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Dat is ook niet gebleken. De vermeerdering van eis zal daarom worden toegestaan.
De Stichtingen hebben verzocht om een akte te mogen nemen als de vermeerdering van eis wordt toegestaan. De akte waarin [eiser] zijn eis heeft vermeerderd is 10 dagen vóór de zitting bij de rechtbank en de Stichtingen ontvangen. Zij hebben dus voldoende tijd gehad om verweer te kunnen voeren en een akte wordt niet toegestaan.
De gestelde besluiten van 2 maart 2021
4.2.
[eiser] stelt dat op 2 maart 2021 geen bestuursvergadering heeft plaatsgevonden van de Stichtingen zodat op die dag ook geen rechtsgeldige besluiten zijn genomen over zijn ontslag. De Stichtingen hebben hier niets concreets tegenover gesteld zodat ervan moet worden uitgegaan dat op 2 maart 2021 geen rechtsgeldige ontslagbesluiten zijn genomen.
De gestelde besluiten van 10 maart 2021
4.3.
Niet in geschil is dat geen oproeping voor bestuursvergaderingen op 10 maart 2021 heeft plaatsgevonden door de voorzitter overeenkomstig artikel 5 leden 4 en 5 van de statuten van de Stichtingen zodat niet is voldaan aan de formele vereisten voor het houden van een bestuursvergadering.
Artikel 5 lid 6 van de Statuten van de Stichtingen bepaalt evenwel dat ook zonder een geldige oproeping bestuursbesluiten kunnen worden genomen, maar alleen als alle bestuurders aanwezig zijn en zij allen vóór een besluit stemmen.
Over de vraag of op 10 maart 2021 bestuursvergaderingen van de Stichtingen hebben plaatsgevonden en of [eiser] daarbij aanwezig was staan de standpunten van partijen lijnrecht tegenover elkaar. Uit een aantal stukken in het dossier – de schriftelijke verklaringen van de geschillencommissie (zie 2.12) en van [naam 4] , [naam 6] , [naam 5] , [naam 1] en [naam 2] (zie 2.16) - kan worden afgeleid van wel. Maar [eiser] heeft die verklaringen gemotiveerd betwist.
De rechtbank laat in het midden of de vergaderingen hebben plaatsgevonden en of [eiser] daarbij aanwezig was. Immers, ook als komt vast te staan dat dat zo is, zoals de Stichtingen stellen, kan dat hen niet helpen aangezien – zoals hierna in 4.4 zal worden toegelicht - niet met zekerheid is komen vast te staan dat [eiser] daarbij vóór zijn ontslag heeft gestemd. En dat is, zoals hiervóór is overwogen, in het licht van het bepaalde in artikel 5 lid 6 van de statuten een voorwaarde voor rechtsgeldig genomen bestuursbesluiten op 10 maart 2021.
4.4.
[eiser] heeft er terecht op gewezen dat het onaannemelijk is dat hij op 10 maart 2021 vóór zijn ontslag heeft gestemd omdat hij de dag ervoor nog bij de KvK bezwaar heeft gemaakt tegen zijn uitschrijving als bestuurder. De Stichtingen hebben geen verklaring gegeven voor deze tegenstrijdigheid. Daarnaast vermeldt de schriftelijke verklaring van de geschillencommissie dat [eiser] heeft verklaard dat hij niet vóór zijn ontslag heeft gestemd en de verklaring van [naam 4] , [naam 6] , [naam 5] en [naam 1] en [naam 2] vermeldt enkel dat zij in zijn aanwezigheid voor [eiser] ontslag hebben gestemd. Niet is duidelijk waarom daarin niet zou zijn vermeld dat [eiser] vóór heeft gestemd als hij dat had gedaan. Tenslotte hebben de Stichtingen als productie 16 verklaringen van vrijwilligers overgelegd waarin staat dat [eiser] zijn ontslag tot op heden niet heeft aanvaard. Deze verklaringen zijn niet te rijmen met de stelling dat [eiser] vóór zijn ontslag zou hebben gestemd. De Stichtingen hebben ook niet concreet en met een verwijzing naar in het geding gebrachte bewijsstukken gesteld dat [eiser] op 10 maart 2021 vóór zijn ontslag heeft gestemd. Het enkele feit dat in de door hen overgelegde notulen (zie 2.8) is vermeld dat [eiser] dat wel heeft gedaan is in het licht van wat hiervoor is overwogen onvoldoende. [eiser] betwist de juistheid van de notulen en hij heeft terecht aangevoerd dat hij die notulen niet heeft ondertekend.
4.5.
Dat de eis van een unaniem genomen besluit in dit geval niet gold omdat artikel 8 van de statuten bepaalt dat het bestuurslidmaatschap eindigt door ontslag door de overige bestuurders, zoals de Stichtingen ter zitting hebben aangevoerd, wordt niet gevolgd. Artikel 5 lid 6 van de statuten stelt extra eisen voor besluiten in vergaderingen waarvoor geen correcte oproeping heeft plaatsgevonden en de Stichtingen hebben niet concreet toegelicht op welke grond artikel 8 van de statuten daaraan kan afdoen. Dat artikel bepaalt immers alleen wanneer het bestuurslidmaatschap eindigt, het gaat niet specifiek over de wijze waarop een bestuurder wordt ontslagen.
De slotsom is dat op 10 maart 2021 geen rechtsgeldig ontslagbesluit is genomen zodat de vorderingen van [eiser] strikt genomen kunnen worden toegewezen.
Belang van [eiser] bij verklaring voor recht
4.6.
De Stichtingen hebben ter zitting aangevoerd dat [eiser] geen belang heeft bij toewijzing van zijn vorderingen. [eiser] heeft toegelicht dat het hem erom gaat dat de Stichtingen adequaat worden bestuurd en dat er voldoende controle is, met name ten aanzien van de financiën en de plannen met het pand van de Stichtingen in het Hamerkwartier. Hij maakt zich zorgen over de plannen om het pand te verkopen waarbij de overige bestuursleden volgens hem mogelijk uit zijn op hun eigen gewin.
Overwogen wordt dat de zorgen van [eiser] wellicht legitiem zijn maar dat hij die zorgen ook al eerder heeft geuit en dat toen bleek dat de meerderheid van het bestuur niet achter hem staat. Ook is duidelijk dat de verhoudingen tussen [eiser] enerzijds en [naam 2] en [naam 1] anderzijds structureel zijn verstoord.
Als [eiser] vorderingen nu zouden worden toegewezen zullen [naam 1] en [naam 2] hem alsnog in een, deze keer volgens de regels georganiseerde, bestuursvergadering ontslaan en bevindt hij zich alsnog in dezelfde situatie als nu. Aldus heeft [eiser] onvoldoende belang bij de gevorderde verklaring voor recht dat hij niet is ontslagen. De vorderingen in dat verband zullen daarom op grond van het bepaalde in artikel 3:303 BW worden afgewezen.
Opvolgende besluiten
4.7.
Bij deze stand van zaken geldt dat [eiser] evenmin belang heeft bij zijn vordering in verband met de besluiten en handelingen van na 10 maart 2021. Daarbij wordt ook nog overwogen dat de Stichtingen terecht hebben aangevoerd dat deze besluiten en handelingen op grond van artikel 4 lid 4 en artikel 7 van de statuten rechtsgeldig zijn. [eiser] heeft daar niets tegenin gebracht.
Overleggen administratie en toegang tot bankrekeningen
4.8.
Voor zover deze vorderingen zijn gegrond op de stelling dat [eiser] als bestuurder recht heeft op de gevraagde informatie en toegang tot de bankrekeningen, kunnen ze niet worden toegewezen. De vorderingen om voor recht te verklaren dat hij bestuurder is gebleven zullen immers worden afgewezen. Hij kan daarom niet op de grond dat hij bestuurder is aanspraak maken op de door hem gevraagde informatie.
[eiser] heeft de vorderingen ook gegrond op artikel 843a Rv stellende dat hij de stukken nodig heeft in het kader van het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van deze rechtbank van 23 juni 2022 alsmede voor de onderbouwing van zijn stellingen in de procedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Artikel 843a Rv stelt het recht op afschrift van stukken afhankelijk van een aantal cumulatieve vereisten, te weten: (i) de eiser moet een rechtmatig belang hebben en (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij zijn. Bovendien (iv) dient de aangesproken partij over de bescheiden te beschikken of deze onder zijn berusting te hebben.
De vorderingen van [eiser] voldoen niet aan deze eisen. Zelfs als zou moeten worden aangenomen dat sprake is van bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin [eiser] partij is, dan geldt dat de informatie waarvan hij afschrift vordert niet als voldoende bepaald kan worden aangemerkt. Het gaat immers om niet gespecificeerde uitdraaien, correspondentie, bankafschriften, kwartaalberichten en overeenkomsten. Aldus is sprake van een ‘fishing expedition’ waarvoor artikel 843a Rv niet is bedoeld. De vordering om afschrift dan wel inzage in stukken uit de administratie van de Stichtingen te verschaffen zal daarom worden afgewezen.
Voor toewijzing van de vordering om [eiser] toegang en beheer te verschaffen tot bankrekeningen en de administratie bestaat geen rechtsgrond, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen.
4.9.
De slotsom is dat alle vorderingen zullen worden afgewezen en [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van de Stichtingen begroot op € 676,00 voor griffierecht en € 1.196,00 (2 punten x tarief € 598,00) voor salaris advocaat. De nakosten worden toegewezen als in de beslissing wordt vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichtingen tot op heden begroot op € 1.872,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis aan de zijde van de Stichtingen ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.